Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/433

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

275

voet, waarmede zij den stengel omvatten, zeer diep ingesneden en daardoor in verscheidene lange en smalle slippen verdeeld, die inzonderheid aan de buitenzijde, sterk ontwikkeld zijn.

Uit het oksel van ieder blad komt eene bloem te voorschijn, waardoor de bloei dan ook voortduurt, zoolang het weder den lengtegroei der stengels maar toelaat.

Letterlijk alle deelen dezer bloemen, die, ik vergat dat te zeggen, door vrij lange steeltjes gedragen worden, geven ons iets bijzonders te zien.

De kelk is vrij groot, vijfbladerig en blijvend, d.w.z. dat de kelkblaadjes, ook nog geruimen tijd ná den bloei, hunne frischheid behouden. Zijn echter die kelkblaadjes, althans als ze niet onderling vergroeid zijn, bij andere planten gewoonlijk met hun voet op den bloembodem of op het vruchtbeginsel bevestigd, hier is zulks niet het geval, en zitten ze iets over 't midden met den bloembodem verbonden, waarvan 't gevolg is, dat het bovenste spits toeloopende gedeelte tegen de bloemblaadjes naar boven en het onderste breedere gedeelte naar beneden gerigt is, even alsof men een dubbelen kelk vóór zich had, waarvan de eene opstaat en de andere naar beneden gerigt is.

Ook de bloemkroon bestaat uit vijf blaadjes. Deze is onregelmatig of symmetriek, zoodat zij, in de lengte doorgesneden, twee volkomen aan elkander gelijke helften oplevert, niet alleen gelijk in vorm, maar ook, hoe rijk en grillig de kleurschakeeringen ook mogen zijn, in kleur.

Twee dezer bloemblaadjes, in alle opzigten met elkander overeenkomende, zijn steeds naar boven gerigt; twee andere, van deze in vorm en kleur verschillende, maar mede aan elkander gelijk, bevinden zich terzijden, terwijl het vijfde naar beneden gerigt is.

De vijf bloemblaadjes liggen niet tegen elkander, maar gedeeltelijk over elkaâr heen, terwijl alleen het onderste geheel onbedekt is, en gewoonlijk ook de meeste kleurverscheidenheid bezit; de beide zijdelingsche zijn voor een gering gedeelte door den bovenrand van het onderste bedekt, en deze liggen weêr met hun bovenste helft op de twee bovenste, die daardoor grootendeels aan 't gezigt onttrokken worden.

In sommige gevallen, wanneer namelijk de beide zijblaadjes zich sterk ontwikkeld hebben, en de drie andere in grootte evenaren, vormen deze steeds vlak uitgespreide bloemblaadjes met elkander een cirkel; veelal echter zijn de bloemen elliptisch van vorm.

Eindelijk valt, ten opzigte der bloemblaadjes, nog op te merken, dat de twee zijdelingsche aan hun voet digt met zeer fijne haartjes bezet zijn.

Wanneer men de bloemblaadjes verwijdert, dan blijkt tevens, dat het onderste van een staartvormig aanhangsel voorzien en dus „gespoord" is, en wanneer men nu die spoor voorzigtig opent, dan ziet men vooreerst dat daar, gelijk ten allen tijde het geval is, een droppel nectar in ligt, maar tevens dat er twee dunne staartjes in verborgen waren, welke van onderen aan het door de meeldraden gevormde zuiltje bevestigd zijn.

De vijf meeldraadjes zijn namelijk alle met elkander verbonden, terwijl twee daarvan, zonderling genoeg, zich door een staartje kenmerken, welke beide staartjes in den spoor van het onderste bloemblad besloten liggen. De helmknopjes zijn echter niet zigtbaar, daar deze onder een vliezig aanhangsel zitten, 't welk blijkt, wanneer men dat kokertje voorzigtig opent. Dan