Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/91

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

47

Zijn nu, zooals hier, de buitenste bloemen veel sterker ontwikkeld dan de binnenste, dan vertegenwoordigen die als 't ware de bloemkroon, en hij, die nu niet weet welke organen zich binnen de bloemkroon bevinden, heeft, zoo hij meent, ééne bloem voor zich.

Wanneer men echter zulk eene schijnbare bloem uiteenplukt, en de onderdeelen slechts met een weinigje opmerkzaamheid beschouwt, en hiertoe is iedereen in de gelegenheid, daar b.v. de Madeliefjes, de Kamillebloemen, de Zonnebloemen, mede hiertoe behooren, welke laatste inzonderheid daarom verkieslijk zijn, wijl al de onderdeelen er van groot genoeg zijn om gemakkelijk met het bloote oog onderscheiden te worden, dan zal men zonder moeite daaraan de volgende onderdeelen waarnemen.

Vooreerst een zoo genoemde bloembodem, d.i. de uiterste top van den steel, die breed en rond en nú bol, dán vlak is. Somtijds draagt die bloembodem niets anders dan de bloempjes, maar dikwijls ook blijven er, nadat men al de bloempjes ervan verwijderd heeft, een aantal schubjes over, juist zóóveel als er bloempjes waren, aangezien dan elk bloempje van zulk een schubje vergezeld is.

Dit laat zich gemakkelijk begrijpen, wanneer men weet wat die bloembodem eigenlijk is. Hij vertegenwoordigt toch niet anders dan een ineengedrongen bloemsteel. Kon men hem uitrekken, dan zouden de bloemen er omheen staan, en dan in dit geval elk in het oksel van een schutblaadje, 't welk thans tot een schubje is gereduceerd.

Op dien bloembodem nu zijn de bloempjes bevestigd, en dat wel zeer dikwijls van tweeërlei vorm, terwijl dan die welke het middengedeelte innemen, regelmatig, klein, gewoonlijk geel en buisvormig, de buitenste grooter, veelal anders gekleurd en lintvormig zijn.

Niet zelden leveren ze, ook met betrekking tot de meeldraden en stampers, een groot verschil op; immers nu eens zijn, zooals bij de plant die ons thans bezig houdt, alleen de binnenste bloempjes van meeldraden en stampers voorzien, terwijl de buitenste de beide genitaliën missen, dan weder zijn daarentegen de randbloempjes alleen vruchtbaar, of ze zijn het álle, 't welk Linnæus dan ook aanleiding gaf tot de verdeeling van deze Klasse in verschillende Orden.

Eigenaardig is bij deze plant (men treft het echter meer aan) het verschil in vorm van de randbloempjes. Sommige toch zijn zuiver lintvormig, terwijl enkele andere—de bloem ter regterzijde op onze plaat wijst dat aan—tot op of over de helft gesloten zijn. Dit wijst ons dan ook zeer duidelijk op de herkomst van dezen overigens afwijkenden bloemvorm, daar men die bloemen eigenlijk beschouwen moet als sterk ontwikkelde buisbloempjes, maar die aan ééne zijde overlangs opengespleten zijn. Beziet men een lintbloempje, onverschillig van welke plant uit deze familie, dan ook goed, zoo zal men altijd kunnen opmerken dat ze van onderen gesloten zijn, hoe weinig dit ook zij.

De Echinacea purpurea is van ouds bekend als Rudbeckia purpurea, en komt onder deze benaming meer in de tuinen voor dan onder gene. Deze plant behoort oorspronkelijk t'huis in Noord-Amerika, inzonderheid in Carolina en Virginia, en is volmaakt tegen onze winterkoude bestand.

Het is een overblijvend gewas, dat jaarlijks tot aan den grond afsterft, in het voorjaar we-