Pagina:WitteHeinrichWandelBennekom1902.djvu/128

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
99
DE ZIJSELT.

later in het bosch, om er een geschikt plekje in de schaduw op te zoeken.

Zulke plekjes zijn er in overvloed; het verkieslijkst echter is niet dicht bij den ingang, maar zoo ver mogelijk rechts af, waar de grond er op sommige plaatsen voor schijnt ingericht.

Men kan er zitten, men kan er liggen, al naar men wil, want de dennenaalden zijn zóó zuiver, dat het keurigste kleed er niet door benadeeld wordt. Hoogstens hangen er, als men opstaat, wat droge dennenaaldjes aan, die men gemakkelijk afschudt.

Heeft men daar dan een paar uren gezellig doorgebracht, en die zijn met wandelen, zitten, liggen, enz. zeer spoedig om, dan is het niet noodig korfjes of taschjes verder mee te dragen. Men zoekt slechts een gemakkelijk te herkennen plekje tusschen de jonge Dennen uit om een en ander tijdelijk op te bergen. Dan zet men de wandeling in den namiddag voort tot aan het einde van het Zuiderbosch, waar, behalve de bank, gelegenheid genoeg is om wat uit te blazen.

Heeft men daar genoeg van, dan keert men door dat prachtige bosch langs denzelfden weg terug naar het Zandbosch, om daar desverkiezende nog een kleine nabetrachting te houden. Men kan er zeker van zijn dat een glas morgenwijn dán en dáár eene ware verkwikking zal zijn, en men richt het dan zoo in, dat men omstreeks kwart over vieren aan 't Station is. Vóór vijf uur is men dan in het dorp terug.

Werkt het weer daarbij wat mede, dan zal dit in den volsten zin des woords een onvergetelijke dag zijn.