Naar inhoud springen

Pagina:WitteHeinrichWandelBennekom1902.djvu/130

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
101
BOSCHBEEK EN KWADENOORD.

weder terug krijgt, en dit nu verderop ook blijft behouden.

Na een minuut of tien schijnt het dat we dezen weg ten einde zijn. Hier treden we uit het bosch en verlaten tevens den Franschen kamp. Wij komen namelijk op een vrij breeden weg uit, die van het Zuiden naar het Noorden dezen van de bosschen van Ooster-Eng scheidt. Een paar schreden verder lezen we tegen een boom dat deze weg de Mofheg heet, en daar zien we ook dat de door ons te volgen weg zich in N. Oostelijke richting door de bosschen voortzet. Wij gaan dus dien breeden weg, de Mofheg schuin over en houden alzoo dezelfde richting[1].

Het komt er op aan dat wij ons streng aan die richting houden, steeds het karrespoor volgende. De weg kronkelt door het bosch, maar verdwalen is aanvankelijk onmogelijk, als men maar rechtuit blijft gaan (de kronkelingen inbegrepen).

Maar als we op een meer open gedeelte komen, zouden we ons kunnen vergissen, althans als wij de richting uit het oog verloren. Hier toch zijn we aan een driesprong. Een pad gaat rechtsaf, een ander, een karreweg een weinig links rechtuit, en daarnaast ligt een derde, ook een karreweg, die er in schuine richting afwijkt. Altijd op de N. Oostelijke richting lettende, begrijpen we dat we dien moeten hebben, dat deze dus de voortzetting van den tweeden Ginkelschen weg is.

Komen we dan weer uit het bosch, dan slaan we linksom (rechtuit zouden we aan Kwadenoord komen). We hebben nu een bosch aan de rechter- en open heide

  1. Op het Overzichtskaartje is wel deze richting aangegeven, maar niet de krommingen en bochten.