Naar inhoud springen

Pagina:WitteHeinrichWandelBennekom1902.djvu/132

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
103
BOSCHBEEK EN KWADENOORD.

Dit huis gaan we om en, nog onder den indruk van die diepte, gaan we over een dam, waar het water genoegzaam gelijk met den kant staat, dus allicht een Meter of acht hooger.

Het voetpad schuin over een grasland volgende, komen we aan een zeer primietieve brug over den Molenbeek, die even hoog is[1].

Volgen we nu het voetpad over de hei en langs de breede beek, dan komen we spoedig op een plek, waar we onwillekeurig blijven stilstaan.

Hier wordt namelijk de Molenbeek rechthoekig door een andere, kleine, "gesneden", maar zonder dat het water dezer beide beken zich met elkaar vermengt, want de kleinere loopt, in een p.m. drie Meter diepe sleuf, onder de andere door, en komt er dus aan de andere zijde weer onderuit.

Dit is zeker een vertooning, die men niet alle dagen te zien krijgt, en waarvan men, opmerkelijk genoeg, een herhaling ontmoet, slechts een klein eind verder.

Dit zeker zeer interessante en in verschillend opzicht zoo fraaie heipad naar Kwadenoord is niet langer dan een kwartier.

Ook dit is zelfs geen gehucht, 't is een streek, die bij wandelaars hoog is aangeschreven.

"We komen hier aan een breede brug, waarmede wij nu wel niet te maken hebben, maar die we toch even willen overgaan, al is het maar om wat uit te blazen in de mooie oude beukenlaan, die we dicht bij ons zien,


  1. Deze alles behalve stevige brug is inderdaad griezelig genoeg, en de kans, vooral voor dames, om in de beek een ongewenscht bad te moeten nemen, is niet denkbeeldig. De Vereeniging ter bevordering van het Vreemdelingenverkeer zal daarin wel spoedig op weinig kostbare wijze voorzien.