Naar inhoud springen

Pagina:WitteHeinrichWandelBennekom1902.djvu/16

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
3
DE GRINTWEG.

Bij een bezoek aan Hoekelum zullen wij er wel nader kennis mede maken.

Door een breede opening tusschen het geboomte heeft men vervolgens het vrije gezicht op het kasteel Hoekelum zelf, hetwelk men, een paar minuten verder, over een breede grasvlakte op eenigen afstand recht van voren ziet.

Ook hier geen bloemperken, gelijk dit toch in meestal dergelijke gevallen gebruikelijk is. Haasten wij ons echter met te zeggen, dat men die hier niet mist en ze ook niet zou wenschen. Dit uitgestrekte grasveld is, met zijn alleenstaande boomen en boomgroepen, door zwaar geboomte omlijst, geheel in overeenstemming met het gebouw dat er den achtergrond van uitmaakt, en, mag dit ook al geen imposant voorkomen hebben, wanneer het weiland in den zomer door een aantal koeien bevolkt is, heeft het geheel toch een grootsch aanzien, en blijft men er met welgevallen eenige oogenblikken bij stilstaan.

Weer wat verder is de eigenlijke hoofdinrijweg, met de nette, ofschoon wel wat heel eenvoudige, boschopzienerswoning op den hoek.

De weg wordt hier wat lichter; hij verandert hier namelijk een goed eind in een eikenlaan, om wat verder weer in een zeer donkere beukenlaan over te gaan.

Vooral van dit punt is het gezicht in beide richtingen schoon. In de richting naar 't station op vrij verre afstand de betrekkelijk kleine lichtopening; in de richting naar Bennekom dat donkere gedeelte, ook wel met een licht eindpunt, maar toch heel anders, wijl de weg daar een kleine buiging maakt, zoodat men hem hier niet op verren afstand overziet, maar de blik stuit op het groen van het hôtel Oud Vossenhol, waar we zoo aanstonds langs zullen komen.

Juist bij de flauwe buiging van den weg, slechts