Pagina:WitteHeinrichWandelBennekom1902.djvu/33

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
14
HOEKELUM.

tegenover liggende pad in; anders volgt men deze allee een klein eind tot men aan een lang geheel open recht pad komt, de z.g. Donker-allée.

Tot vóór een paar jaren was dit het schilderachtigste pad van't geheele landgoed, want het liep tusschen twee dubbele rijen van oude hooge Dennen, allen met naakte rossige stammen van p.m. 40 cM. dikte, 't Was een lange zuilengang, die door de hoogte en de dikte, ook door den dichten stand der boomen, veel smaller scheen dan hij werkelijk was, en een hoogst eigenaardig perspectief opleverde.

Nadat de Dennen geveld zijn, doet het eikehakhout, dat er tusschen stond, zich gelden, zoodat deze "allée" wel weer spoedig zijn vlak aanzien zal verliezen. Op ruim de helft der lengte komt het daareven genoemde meer beschaduwde pad uit.

Deze allée loopt langzaam op tot aan een flauwe bocht, waar het pad wat hellender wordt, en op een kruispunt uitkomt.

Een breede weg links, een breede weg rechts, een wat smallere allée rechtuit. Dat is de Toren-allée, die we nu volgen.

Na weinige schreden komen we aan een punt, waar de Toren-allée rechthoekig door een veel breederen weg gesneden wordt. De linksche is die welke begint bij het kruispunt van daareven. Men kan dien inslaan en hem dan, niet naar het uitgangspunt, maar in de richting dien we nu gaan, volgen; men kan hem ook rechts nemen. In beide gevallen komt men nabij het einde der Toren-allée terecht. Beiden zijn zeer mooie wegen, vooral wat het hoogste gedeelte betreft.

We volgen nu de Toren-allée, gaan bij het punt, waar beide breede wegen weer samenkomen, altijd rechtuit,