Pagina:WitteHeinrich DriekleurigeViooltje1875.djvu/134

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
116
ANNA.

—Ziedaar, zoo eindigde Ernst, nu weet je alles; als 't nu nog niet goed is.... Maar, kerel! wat scheelt je?

—En haar naam, Ernst, zijt ge waarlijk den naam van dat meisje niet te weten gekomen. Weet ge dus wezenlijk niet wie zij was?

—Wel neen, ik heb 't u immers reeds gezegd: ik kende haar vóórnaam, en daar bleef 't bij; ook haar brief was slechts Anna geteekend; 't is mij overigens ook vrij onverschillig. U schijnt ze intusschen beter bekend te zijn. Zou er bij geval ook een oude betrekking tusschen u en haar bestaan?

En Ernst zag, terwijl hij dit zei, zijn vriend een beetje ondeugend aan. Spoedig echter kwam de beurt aan hem om te ontstellen; zijn blos verbleekte, hij wendde den blik, dien hij op Fritz gevestigd had, van dezen af, en sloeg beschaamd de oogen naar den grond, toen deze hem, half stamelend, in 't oor fluisterde:

—Ernst, dat meisje was....mijne zuster.—

Een plotselinge, hevige donderslag, zonder dat men vooraf door den bliksem gewaarschuwd is, kan iemand niet heviger doen schrikken, dan deze twee woorden