Pagina:WitteHeinrich DriekleurigeViooltje1875.djvu/27

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
9
OP DE HEI.

verschillig naast zijn paard ziet loopen, zou men zeggen dat er wel niets kan zijn dat hem aantrekt. 't Is de type van een zeker slag van menschen, voor welke sommigen, naar 't schijnt in ernst en met goede bedoelingen, een lans breken, die ze ons smakelijk willen maken, ja die ze even onmisbaar noemen als God zelf, maar die met dat al toch lomp en terugstootend blijven.

Daar komen een paar musschen aanvliegen; ze trippelen heen en weer, nu een eind van elkander af, zoodat men zou denken dat ze elkaar uit 't oog zullen verliezen, dan weer vroolijk en jolig holten in 't mulle, nog warme zand woelende, om zich daarna uit te schudden en weer rond te huppelen tot dicht bij mijn stoel....

Maar zie! plotseling is de goede harmonie verstoord. Wie van beiden, manlief of vrouwlief, 't eerst den twist begon, weet ik evenmin als wat er aanleiding toe gaf, maar ze vliegen strijdlustig op elkaar aan, zetten elkander achterna, eerst in het lage Kastanjeboompje vlak vóór mij, dan over den grond en vervolgens tusschen de bosschige Rhododendrons, waar ik ze uit 't oog verlies, omdat—de hemel weet