Naar inhoud springen

Pagina:WitteHeinrich DriekleurigeViooltje1875.djvu/28

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
10
OP DE HEI.

waar ze zoo spoedig vandaan komen—nu een aantal andere musschen zich deels als toeschouwers erbij voegen, deels als partijgenooten aan den strijd deelnemen. Een standje schijnt ook voor de dieren iets aantrekkelijks te hebben. De geheele bende vliegt onrustig heen en weer; vele bekjes gaan open en toe ... ze schijnen te tjilpen of te schreeuwen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

O! Die 't hooren mag! .... Wie weet wat er om mij heen thans tjilpt en kweelt of zingt! Wie weet of in gindsche Iepen de lijster geen helder avondlied laat hooren; of in 't akkermaalshout geen nachtegaal slaat; of 't geen concert is in die schoone, lieve natuur; of de vogels niet jubelen van blijdschap, omdat het koren rijp wordt, omdat de avondstond zoo schoon, hun leven thans zoo rijk aan genot is!

O! Die 't hooren mag! .... Met welk een genot kon ik, kind zijnde, luisteren naar de krachtige tonen van de lijster; met wat een wellust dronk ik als 't ware de muziek van het basterdnachtegaaltje op, en hoe liefelijk klonk mij het gemengde zangkoor van allerlei klein gevogelte in de ooren, als ik, hier of daar tusschen de heesters verscholen, in hoeda-