Naar inhoud springen

Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/122

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
106
MET DEN TIJD MEÊ.

Naarmate de levende schepselen een hoogeren trap van ontwikkeling bereikten, naar die mate rust ook op hen de taak om krachtiger en in meer uiteenloopende richtingen door algemeenen vooruitgang die ontwikkeling te bevorderen.

De deelneming aan dit algemeene streven naar vooruitgang nu is slechts in schijn van onzen eigen wil afhankelijk, en zoowel als elk minder ontwikkeld individu, nemen ook wij er dikwijls onwillekeurig, zelfs onbewust deel aan. Ware dit niet zoo, de trageren onder ons zouden zich allicht aan die wet onttrekken, zich houden als ging ze hun niet aan, wijl elke vooruitgang hun volkomen onverschillig is, toch niet zoo onverschillig, dat ze er de vruchten niet van zouden willen genieten. De zucht naar vooruitgang is ons echter even goed ingeschapen als de zucht naar zelfbehoud; dat die zich bij den één zooveel sterker doet gevoelen dan bij den ander, is het natuurlijke gevolg van verschil van temperament, van vatbaarheid voor indrukken van buiten, van aanleg, enz.—

Hoe kom ik nu, bij een temperatuur van 86° Fahr. aan zulk een afgetrokken onderwerp?

Ik wilde ook alleen maar zeggen dat het streven naar vooruitgang in onze natuur ligt en dat dit noodzakelijk is tevens.

Dat derhalve aan een algemeenen stilstand niet kan gedacht worden; dat ze onmogelijk is, wijl die in directen strijd zou zijn met een der eerste wetten der Natuur.

Dat derhalve, zoo er een is die het in zijn hoofd krijgt stil te staan, de anderen daarom niet minder doorgaan, zoodat hij van het eerste oogenblik af achter geraakt, en weldra zelfs enkelen, met wie hij gelijk was, uit het oog verliest.

Zooveel als die hem dan vóór zijn geraakt, zooveel ging hij dus, in figuurlijken zin, achteruit; immers, gesteld dat dezen weder wilden wezen waar hij gebleven is, dat ze wel