Zonder zich noodeloos af te matten, zal hij een open oog behouden voor hetgeen er in zijn vak omgaat, en, wijl hij zoo goed of zoo kwaad het wilde op de hoogte bleef, ook in staat zijn het nieuwe onbevangen te beoordeelen, het goede ervan waardeerende, ook al ontbreekt hem de moed of de lust het zelf in toepassing te brengen.
Men kan met den tijd meegaan, ook zonder zich daarbij te overloopen.
Er is zeker geen grooter vijand tegen een gezond en onpartijdig oordeel, dan de hatelijke hebbelijkheid van velen, die op zekeren leeftijd kwamen en het tot een, laten wij aannemen‚ goede hoogte brachten, om met een zeker soort van hooge minachting neêrtezien op het aankomende geslacht en hetgeen dit presteert.
Waar goed ontwikkelde jongelieden ouderen op bescheiden wijze willen inlichten, zelfs onderrichten, ja terechtwijzen, verdient dit hooge waardeering, en kan het niet genoeg op prijs gesteld worden.
Velen schijnen het echter maar niet te kunnen of te willen begrijpen, dat jongelieden, die degelijk onderwijs genoten en later hun vak met liefde beoefenden, weldra een hooger standpunt innemen, dan waarop zij staan, die hun vóór weinige jaren het eerste vakonderricht gaven, en dat zij van dat standpunt een veel ruimer gezicht hebben over het geheel; ook dat hun grondiger onderwijs en veelzijdiger ontwikkeling tot andere, meestal juistere gevolgtrekkingen en toepassingen moet leiden.
En het is juist hiervan dat de ouderen, gesteund door hun rijpere ervaring, zoo goed partij kunnen trekken, als ze willen.
—Ik ben niet voor niets vijfentwintig, dertig jaar bij 't vak