Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/141

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
125
DE STRIJD OM HET BESTAAN.

op zulk een wijze, mag wel genoemd worden, gelijk hij trouwens door wie hem kenden zeer werd gewaardeerd[1]. Wij laten dit juweeltje, 't welk reeds door velen als een van het zuiverste water werd erkend, hier woordelijk volgen:

Uit den strijd om het bestaan.

„Een lijsterpaar had reeds in het begin van de lente begeerige, doch wantrouwende blikken geslagen op het dichte vlechtwerk van een Klimop in mijn tuin. Men kon het hun aanzien, dat dáár zoo gaarne het nest gebouwd zou worden, waaraan ook, maar toch niet van harte, werd begonnen. Om onbekende redenen werd de arbeid gestaakt, maar blijkbaar elders voortgezet, want het wijfje, dat bij mij bouwstoffen gaarde, en de man, die, op den arbeid toeziende, op het dak zat te zingen, bewezen dat in de nabijheid een veiliger plekje was gevonden. Toch zou het paar weinig geluk hebben op den huwelijksweg. Na drie weken keerden zij weer bij mij terug, misschien opnieuw verjaagd, en in korten tijd was het nest afgewerkt en zat het wijfje te broeden. Dezer dagen nu werd zij niet meer gezien; de man alleen voedde de reeds ontloken jongen op, maar met de meeste heimelijkheid. Hij had zijn vrouw verloren. Ik vermoedde reeds hoe, want het was mij bekend dat in het hoekje, door de lijsters uitgekozen, meer slagen vielen. Toch schikte hij zich in zijn lot en had bij wijlen, onder de zorgen voor de halve weezen, nog een liedje over.

Vóór twee dagen hoorden wij in den donkeren avond den noodkreet van den lijster. Ik hield mijn hart vast, omdat

  1. Het was de heer C. H. Dee, sedert overleden, en wiens verdiensten door velen op hoogen prijs werden gesteld.