Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/144

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
128
DE STRIJD OM HET BESTAAN.

Maar neen, men vraagt het niet; men begrijpt reeds van zelf dat ik, zonder er nader over uit te weiden, de opmerkzaamheid wilde vestigen op een verschijnsel, dat zich ook allerwege in het plantenrijk openbaart; ook dáárin en daarin niet minder sprekend dan in het dierenrijk, komt die strijd om het bestaan, de noodzakelijkheid er van, en de geldigheid van het recht van den sterkste in tal van feiten uit. Mogelijk troffen zij nooit de bijzondere attentie van dezen of genen. Men zie dan maar eens rond en denke na over hetgeen men ziet; maar vooraf make men zich los van een bij velen diep geworteld vooroordeel, want dit en het wanbegrip dat al het geschapene alleen ten onzen gevalle bestaat en wel bestaat gelijk het is, staat elke nuchtere beschouwing, elke gezonde gevolgtrekking in den weg. Daar valt in het plantenrijk veel meer te zien en op te merken dan groen en bloemen, en iedereen heeft voor dit zien en opmerken de vatbaarheid; het is voor velen alleen noodig zich in dit zien en vooral in het opmerken te oefenen. Met weinig inspanning oogst men hier onberekenbaar veel voldoening, al bemerkt men daarbij dan ook dat men het voetstuk moet verlaten, waarop de mensch zich te kwader ure plaatste. Dit verlies is echter gewin.