Naar inhoud springen

Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/145

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

EEN AARDIG VERSCHIJNSEL.

 

 

 
et is zeker al meer dan twintig jaar geleden, dat een der oudste, (sedert gepensioneerde en kortelings overleden) knechts van den Leidschen Akademietuin mij op een verschijnsel attent maakte, dat inderdaad zeer eigenaardig is.

Het was—dit voor die hem gekend hebben—de oude van Leeuwen, een echte hortus-man, die hier genoegzaam zijn geheele leven gesleten en onder drie hortulani gewerkt had; wiens herinneringen dus teruggingen tot den tijd van de heeren Schuurmans Stekhoven, zoowel vader als zoon, die in den Hortus als vastgegroeid was en al de planten van vroeger tijd op zijn duimpje kende.

Aan die veteranen—er was er toen nog een—had ik inderdaad veel te danken, daar ik van hun ervaring, waar het te pas kwam, veel partij wist te trekken, wijl ik zeer goed begreep dat, mocht ik, dank zij een zorgvuldiger opleiding, in sommige opzichten veel op hen vóór hebben, hun langjarige ondervinding het mij toen ontbrekende goed kon aanvullen.

9