Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/165

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
149
BOOMEN.

— Dit behoeft niet, en 't is ook niet wenschelijk. Er zijn tal van fraaie, flink opgroeiende vaste planten, die men er tijdelijk tusschen kan plaatsen. Deze zullen door hare bloemen, vaak ook door hare fraaie groeiwijze en bladvormen, aan het geheel een aangename afwisseling geven, en, wijl ze zonder eenigen hinder ieder voorjaar kunnen verplant worden, kan men ze een andere bestemming geven, zoodra de heesters zich zoodanig in de breedte gaan ontwikkelen, dat die vaste planten overbodig worden. Dan ook moeten deze weg.

Worden zulke heesters, ook met het oog op den bloei, doelmatig gesnoeid, zoo zal men er spoedig heel wat anders van zien groeien dan gewoonlijk het geval is.

Maar men wil toch ook boomen.

Er is geen tuin zoo klein, of er is plaats voor enkele boomen, voor één zeker altijd. —

Een jaar of wat geleden vroeg een mijner goede vrienden mijne hulp voor den aanleg en de beplanting van een kleinen tuin.

Het plannetje dat ik voor hem ontwierp was heel goed naar zijn zin, maar.... in 't midden wilde ik slechts één boom planten.

Schoorvoetend maakte hij de opmerking dat hij toch wel graag wat meer boomen zou hebben.

— Als je er één boom plant, zal dat spoedig een mooie boom worden; zet je er meer in, dan krijg je geen een goede, en je tuin is over een jaar of wat ook voor bloemen bedorven.

Hij vertrouwde mij en gaf toe. Zijn vrouw, die er bij zat, schudde even het hoofd, en stond op om iets in de kamer te beredderen. Blijkbaar had zij er geen zin in, maar durfde ze geen tegenwerping te maken. Het speet mij dat ik gevaar liep bij haar in ongenade te vervallen. Ik zei daarom nog,