Naar inhoud springen

Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/183

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
167
»HEER" EN »BAAS".

Hierin had hij zich dan ook blijkbaar niet vergist. Het moge in het midden gelaten worden, in hoeverre zijn groot huisgezin, gevoegd bij het ruime loon en nog andere emolumenten, al dan niet de voornaamste prikkels waren, dan wel of werklust en plichtbesef daarbij den doorslag gaven, zooveel is zeker dat Dringer (zoo willen we hem noemen) een zeer oppassend man was, die terecht begreep dat zijn dag niet in vastgestelde werk- en rusturen moest verdeeld worden, maar dat werken en rusten elkaar bij den „baas" moeten afwisselen, al naar de gelegenheid dit medebrengt.

Toen hij bij den heer Z. in dienst trad was deze reeds in het bezit van veel warme- en koude-kasplanten, waaronder heel wat kostbare en fraaie exemplaren. Deze was te goed menschenkenner om niet terstond te bemerken dat zijn baas daar juist geen professor in was; de meesten bleken hem geheel onbekend te zijn, en de weinigen, welker namen hij pretendeerde te kennen, waren dan ook algemeen bekende planten, en nog sprak hij die namen uit op zoodanige wijze, dat het gemakkelijk te begrijpen was wat er van zou komen, als hij ze zou moeten schrijven.

De heer Z. liet zich echter zoo min door het eene als door het andere afschrikken.

Hij kende zijn planten, over het algemeen althans, goed; voor de etiquetten zorgde hij liefst zelf, en wat de behandeling er van betrof, hij had geen plan om op zijn lauweren te gaan rusten. Als zijn baas maar wat tact had om op te merken, zou hij hem wel ongemerkt en zonder diens eigenliefde te kwetsen op den weg brengen.

Dit ging dan ook werkelijk zeer goed. De heer Z. bleef meewerken, welk werk zich echter voornamelijk tot de kasplanten bepaalde, en de baas was op dit terrein ongemerkt