stijl gebruikt; het eerste is ver van mooi, het tweede is Duitsch.
Heeft het woord kerkhof in onze taal niets afschrikwekkends, nog beter is het bij onze Duitsche naburen. Ook zij gebruiken „Kirchhof", echter, zoo ik mij niet vergis, alleen voor die begraafplaatsen, welke nog bij de kerken liggen. Algemeen spreekt men er van een „Friedhof" terwijl „Gottesacker" mede veel gebruikt wordt.
En nu mag het waar zijn, dat er op sommige plaatsen in Duitschland heel wat meer werk van de kerkhoven gemaakt wordt dan hier, over het algemeen blijkt toch ook daar deze een karaktertrek van het Germaansche ras te zijn, welke men zou kunnen uitdrukken met de weinige woorden: „de dooden zijn dood!"
Maar neen, dit is het toch niet, al schijnt het zoo, en al geven de feiten tot dergelijke gevolgtrekking maar al te gereede aanleiding. Het zou een bijna volkomen gemis aan fijner gevoel doen vermoeden, terwijl het alleen het gevolg is van een karaktertrek, die op hare beurt als het uitvloeisel van omgeving en klimaat moet beschouwd worden; prozaïsch en practisch, practisch in zooverre, dat het zuiver materiëele het uitgangspunt van meest alle handelingen is.
Maar al weder komen we, dit aannemende, tot een leelijke conclusie: „De dooden zijn improductief; elke voet gronds, die men hun meer inruimt dan direct noodig is, is zuiver verlies."
Deze beweegreden is het zonder twijfel, waaraan het weinig aantrekkelijke onzer kerkhoven, zoo niet alleen, dan toch voornamelijk is toe te schrijven.
Zou het denkbeeld inderdaad zoo dwaas zijn, in plaats van de steeds tegen ons beter gevoel indruischende opeenstapeling der lijken, parken aan te leggen, grooter of kleiner, al naar