Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/214

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
198
UIT DE OUDE DOOS.

buis of beker of trechter, welke door die ineensmelting ontstond, zijn steeds aan den al of niet, meer of minder omgeslagen boord of zoom tanden of slippen herkenbaar, die duidelijk het oorspronkelijke aantal blaadjes aantoonen.

Zulke bloemkronen nu noemt men éénbladerig, beter vergroeidbladerig, ter onderscheiding der veelbladerigen, waarbij de blaadjes geheel vrij zijn.

Kennen wij nu regelmatige en onregelmatige of symmetrische veelbladerige bloemkronen, dan laat het zich hooren dat hetzelfde met de vergroeidbladerige kronen het geval zal zijn, immers wanneer die ineensmelting zoowel bij de uit ongelijkvormige bloemblaadjes bestaande kronen als bij de regelmatige voorkomt, en dit is zoo.

Die onregelmatige of symmetrische bloemkronen leveren de eigenaardigste, vaak de sierlijkste, soms zelfs zeer grillige vormen op.

Tot de opmerkelijksten, tevens de meest bekenden behoort de zoogenoemde „lipvormige" bloemkroon (corolla labiata), aldus genoemd naar den vorm, ook wel de „grijnzende" bloemkroon (corolla ringens), naar den indruk dien men er van ontvangt.

Deze bestaat kennelijk uit twee deelen, n.l. de boven- en de onderlip, de ééne naar boven, de andere naar beneden gericht, zoodat die bloem, van terzijde gezien, op een geopenden dierenmuil gelijkt.

De bloemen der Salvia zijn hiervan sprekende voorbeelden.

Beziet men die lippen nauwkeurig, dan zal men in de meeste gevallen duidelijk bemerken dat de bovenlip, door een ondiepe insnijding aan den top, in twee slippen gespleten is, terwijl de onderlip door twee insnijdingen uit drie slippen bestaat, waaruit dus blijkt dat deze kroon gerekend moet