Naar inhoud springen

Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/215

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
199
UIT DE OUDE DOOS.

worden te bestaan uit zes ineengesmolten bloemblaadjes, deels van verschillende grootte en vorm.

— Moeilijk om te begrijpen, en nog moeilijker om te onthouden, zegt daar iemand.

— Toch niet, 't is doodeenvoudig, 't is zeer duidelijk te zien, dus gemakkelijk te begrijpen en dan onthoudt men het van zelf. De genoemde bloemen zijn zonder veel moeite te vinden.

Begrijpt men nu de lipvormige of grijnzende bloemkroon, dan levert die van de Leeuwebek geen bijzondere moeilijkheid meer op, en daarom meende ik die korte verklaring te moeten doen voorafgaan.

Oppervlakkig gezien verschilt deze bloem nogal van die der Salvia, maar dit verschil vervalt geheel, wanneer men haar, even boven de kleine groene kelkblaadjes, tusschen duim en vinger nijpt. Dan opent ze toch en men ziet..... in een wijd geopenden dierenmuil.

De overeenkomst is zoo volkomen, dat er hoegenaamd geen fantasie bij te hulp behoeft geroepen te worden.

Nu is het volmaakt een lipvormige kroon.

Waardoor ontstaat nu hier het verschil?

Eenvoudig door dat deze bloem geheel gesloten is.

Dit is zoowel het gevolg van den stand als van den vorm der onderlip.

Deze is in dit geval niet naar beneden gericht maar naar boven; bovendien is ze van onderen sterk ingedrukt, wordt dus van boven bol, welke bolte zuiver tegen de bovenlip sluit.

Deze bloemkroonvorm, die inzonderheid aan de geslachten Antirrhinum en Linaria eigen is, heet „gemaskerd." In de kruidkunde onderscheidt men ze als een corolla personata.