Naar inhoud springen

Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/222

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
206
WAT VEEL GEVERGD.

lachend; zulk een geloof is veelal zoo kwaad niet.

— Dan moest men de planten in de kassen maar liever in verglaasde potten zetten; die blijven schoon. Dáár zou wat van terecht komen! Wél een bewijs dat het niet aan schoone potten ligt, argumenteert A.

— Maar mijn beste man, nu spreek je jezelven zoo kapitaal tegen als 't maar mogelijk is, en breng je mij juist waar ik door nadenken reeds begon te komen. Verglaasde potten deugen niet hè?

— Neen zeker niet.

— En dat waarom niet?

— Ja, zoo vraagt men den boeren de kunst af. Ze deugen nu eenmaal niet, en dat is me genoeg.

— Als je er zóó over denkt, zijn we zeker gauw aan 't einde, Maar komaan, wat is het verschil tusschen verglaasde en onverglaasde potten?

— Wel, dat de eersten verglaasd zijn en de anderen niet.

— Dus dat de steen waaruit zij bestaan, en die op zich zelf poreus is, dat wil zeggen een aantal kleine openingetjes heeft, door een glasachtig overtreksel volkomen dicht geworden is. Het is dus alleen dit laatste, wat oorzaak is dat ze voor de planten niet deugen, en dit laat zich gemakkelijk begrijpen. Door die openingetjes of porieën van den pot dringt lucht tot de aarde door, en dit is voor de wortels zeer noodzakelijk, of eigenlijk voor de voeding, want daardoor worden de stoffen, die de aarde in den pot bevat, beter voor plantenvoedsel geschikt; ook wasemen ze er door uit, waardoor een geregeld opdrogen der aarde bevorderd wordt. Zijn de potten verglaasd, dan gebeurt het één zoo min als het andere; de aarde verzuurt ten laatste en de plant wordt ziek.

— Nu ja, dat weten we allemaal wel, zegt A. maar we