Naar inhoud springen

Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/246

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
230
EEN HYGROMETER.

die ten getale van vijf bijeen zitten, en naar boven in een piramidevormige zuil uitloopen; men zou de vijf vruchtjes als de grondsteenen dezer piramide kunnen beschouwen.

Deze piramide wordt gevormd door de vijf snavels der vruchtjes, die om elkaâr geschikt en met elkaâr vereenigd zijn, in dien zin echter, dat ze, rijp zijnde, elkander loslaten.

Die snavels beginnen, tegen dat de vruchtjes rijp worden, van den top af te verkleuren; ze worden bruin, en als ze dit tot halverwege zijn, kan men het dan nog aan elkander verbonden geheel afplukken. De zaden rijpen dan goed na, en als men nu om den top een dun draadje windt, zoodat de snavels daar niet van elkaâr kunnen loslaten, zal men reeds na weinige dagen een sierlijk geheel vóór zich hebben.

Naarmate toch die snavels verder uitdrogen, worden ze sterker gespannen, en eindelijk rukken ze de vruchtjes van den vruchtbodem los en krullen naar buiten om. Het geheel heeft nu het voorkomen van een vijfarmige lichtkroon.

Heeft men ze echter niet aan den top vastgebonden, dan springen ze in alle richtingen weg.

Dit laatste geschiedt dan ook geregeld in de natuur, en als het weder niet al te vochtig is, zal men zelfs nooit volkomen rijpe vruchtjes aan de plant zien zitten; alleen de spil waar ze omheen gezeten hebben blijft over, terwijl de vruchtjes, met de gekromde of spiraalvormige snavels overal om de plant heen op den grond liggen.....

Of neen—en dit is het aardige van de zaak—ze zijn bezig zich in den grond te boren, waarmede de laatst afgevallene pas beginnen, terwijl anderen reeds geheel of grootendeels in den grond drongen en alleen de snavels daar buiten zichtbaar zijn.