Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/256

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
240
PLANTENBESCHERMING.

Tuinbouw in één adem. Ik denk dat men wil bewijzen dat zij, die zich met Tuinbouw bezig houden, uit den aard der zaak ook dierenbeschermers moeten zijn, en mij dunkt, dit brengt in vele gevallen ook hun belang mee.

— Een mooi ding; als je dat consequent wou doorvoeren, zou je zeker ver komen; vooral zou ik je dan de zorg willen aanbevelen voor het welzijn van slakken, rupsen, pissebedden en al zulk gespuis meer.

— Maar dat zijn schadelijke dieren, en de Natuur leert ons immers dat in zulke gevallen het recht van den sterkste .… .

Hier barst de heer Nurks in een schaterlach uit.

— Een mooie redeneering! Precies of die dieren ook geen leven te verliezen hebben, waaraan ze gehecht zijn; of ze ook geen gevoel voor pijn hebben. Ik zou je raden nu je mond maar te houden, anders praat je jezelve heelemaal vast.

Dit ligt echter natuurlijk niet in de bedoeling van mevrouw Nurks.

— En verleden week zei je zelf nog dat van het recht des sterksten de instandhouding van de geheele Natuur afhankelijk is, daar anders sommige schepselen zich in korten tijd zoodanig zouden vermenigvuldigen, dat het bestaan van anderen onmogelijk zou worden.

De heer Nurks raakt een beetje met de zaak verlegen en tracht zich er uit te redden met te zeggen:

— Ja, maar dat wordt zoo bedoeld in algemeenen zin door hen die zich niet door een ziekelijk medelijden tot allerlei dwaasheden laten vervoeren; maar die zich uit medelijden met dierenbescherming inlaat, moet zoowel medelijden hebben met het ééne dier als met het andere.

— Dit spreek ik niet tegen; maar wel dat zij al het schadelijke gedierte maar zouden moeten laten voortwoekeren,