van handelen, op den langen weg zelfs de natuur en dus ook de schoonheid van de juist om den lieven plantentooi druk bezochte gedeelten van Zwitserland een geheel ander en veel minder aantrekkelijk karakter moet verkrijgen. Door vereeniging van velen, ook van elders, meende men hieraan paal en perk te zullen kunnen stellen.
Te verwonderen is het zeker niet, dat er, toen deze en meer andere dergelijke bijzonderheden algemeen bekend werden, onder de ware plantenliefhebbers als het ware een kreet van verontwaardiging opging, en onmiddellijk velen zich bij die Vereeniging aansloten, overtuigd dat algemeene sympathie een krachtig middel ter ondersteuning moest zijn. En dezer aantal groeide gaandeweg aan, naarmate het doel der Vereeniging ook elders ter kennis van belangstellenden kwam.
Inzonderheid het jaar 1886 was zeer vruchtbaar in dit opzicht, daar het ledental van even driehonderd tot vierhonderd klom, waartoe inzonderheid Engeland, Frankrijk en België veel bijdroegen, terwijl, zeker vreemd genoeg, Duitschland zich tot dusverre nog bijna geheel onthield en Nederland slechts twee leden leverde.
Hoe het daarmede in Duitschland gesteld is weet ik niet; dat bij ons nog niet meer medewerking werd gevonden, kan alleen aan zoo goed als volkomen onbekendheid toegeschreven worden, want wel maakte ik er reeds vroeger even melding van, maar, toen zelf nog niet goed met alle bijzonderheden bekend zijnde, kon ik er slechts vluchtig van gewagen. Toen ik echter het doel en werken der Vereeniging nader leerde kennen, aarzelde ik geen oogenblik mij er bij aan te sluiten.
Ik was de tweede, de heer Jongkindt Coninck, te Dedemsvaart, is de eerste geweest. Moge dit getal spoedig tot tien-