reeds op dat dit ook met de Wolfsmelkplanten (Euphorbia) het geval is. Dit is een zeer uitgebreid plantengeslacht, dat vrij wel over de geheele aarde verspreid is, maar zich meer bepaald in Zuid-Afrika door de meest afwijkende, volkomen op Cactussen van verschillende vormen gelijkende gedaanten vertoont, en daardoor aan de flora van dit werelddeel in sommige streken een geheel eigen karakter geeft.
Ook in ons land komt een twaalftal soorten van Wolfsmelk voor, die echter allen het voorkomen van de gewone bladplanten hebben. Vergelijkt men nu deze, b.v. het veel hier in 't wild groeiende Kroontjeskruid (E. Peplus) of het Wrattenkruid (E. Heloscopia), met de van Kaapschen of beter van Zuid-Afrikaanschen oorsprong zijnde bladerlooze Euphorbia natalensis, die geheel het voorkomen van een vijfkantige Cereus heeft, of de E. officinalis of canariensis, die andere vormen van dit geslacht nabootsen, of eindelijk met de E. meloformis (de meloenvormige Wolfsmelk), die een kogelvormige gedaante heeft, dan valt het den leek moeielijk te gelooven, dat tusschen deze planten zúlk een nauwe verwantschap bestaat, dat ze niet alleen tot ééne groep of familie, maar zelfs tot één en hetzelfde geslacht behooren.
Intusschen wijst niet alleen de bloem dit uit, maar ontbreken ook hier de overgangsvormen niet, ja zelfs zijn die in dit geval nog sprekender, nog geleidelijker dan bij Cacteeën. Zelfs met het hier te lande, hoewel niet zeer algemeen, in het wild voorkomende Kruisblad (Euph. Lathyris) begint reeds een afwijking van de gewone groeiwijze, wordt voor hem, wien deze planten niet vreemd zijn, reeds een streven naar het excentrieke zichtbaar.
Naarmate ze in droger streken thuis behooren, naar die