Maar bovendien bezit de bloei hoegenaamd niets aantrekkelijks, daar de bloemen klein, onvolkomen en onaanzienlijk zijn[1].
Met de Cactussen nu is dit heel anders.
Vooreerst toch zijn deze absoluut onschadelijk, als men maar zorgt in niet al te intieme aanraking met hare stekels en dorens te komen; terwijl zelfs, gelijk wij straks zullen zien, de vruchten eetbaar zijn, en voorts, voor vele soorten zeker een niet geringe aanbeveling, kenmerken zij zich door een fraaien, soms zelfs prachtigen bloei.
't Is waar, op verre na niet alle Cacteeën bloeien even fraai, en er zijn zelfs niet weinigen welker bloem klein en onbeteekenend is. Men zou trouwens, niet anders kunnen veronderstellen bij een groep, die in alle andere opzichten zooveel verscheidenheid oplevert. Intusschen zijn bij alle bloemen dezelfde grondvorm en verdeeling der organen gemakkelijk te herkennen, en ligt dus het verschil hoofdzakelijk in grootte en kleur.
Klein en bovendien in de borstelige, wollige kruin verborgen zijn de bloemen van de Meloen-Cactussen (Melocactus), zoodat men, als men de planten niet steeds goed in het oog houdt, soms pas later, aan de langzaam uit de kruin als te voorschijn kruipende roode vruchtjes ziet dat de plant gebloeid heeft. Klein ook zijn die der meeste Tepel-Cactussen (Mamillaria), ofschoon ze hier, vooral wanneer ze in zeker aantal een krans om het bovengedeelte der plant vormen, aan deze een niet onbehagelijk aanzien geven, zelfs voor hem, die anders met deze stekelige planten weinig op heeft. In beide gevallen zijn ze helderder of donkerder rood.
Grooter worden ze bij de Egel-Cactussen (Echinocatus),
- ↑ Slechts enkele soorten vergoeden dit door sierlijke schutbladeren.