Naar inhoud springen

Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/35

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
19
HET SNEEUWKLOKJE.

gedeelte van ons werelddeel omwandelde, ter oore gekomen zijn, en terstond zond hij enkele sneeuwbuien hierheen, om te toonen dat hij nog baas was; daar volgde vorst op, en aan „beginnen" was geen denken meer.

Maar 't duurde gelukkig niet lang; bijna zoo spoedig als het ijs in het water was gekomen was het er weer uit; ook de grond was weer spoedig ontdooid, en, daar het inmiddels Februari en de winter toch ook oud en sufferig geworden was, bestond er geen vrees meer dat hij nu nog veel kwaad zou doen.

—Aanstaanden Maandag „beginnen" we bepaald, en dan zullen we wel geregeld aan den gang blijven.

En we begonnen. Het ging goed een dag, nog een tweeden dag, maar toen had men het leventje aan den gang. De oude winter bemerkte dat ik hem toch een poets wilde spelen, en dit kwam zijn waardigheid te na. Hij begon met een zachte vermaning, maar toen hij zag dat ik mij daar volstrekt niet aan stoorde, greep hij mij met zijn forsche hand bij mijn haren, sleepte mij naar huis en wierp me vrij onzacht in mijn kamer.

—Daar! riep hij me na, dáár zul je nu, voor mijn plezier, eens minstens een week of drie bij de kachel zitten rillen; je zult bittere poeiers slikken en voor de variatie 's avonds aftreksel van Rhamnus-bast drinken, en daar zul je dan zoo plezierig van worden, dat je in 't vervolg wel zult vergeten mij mijn goed recht op Februari te betwisten.

Of ik daar nu al tegen pruttel, helpt bitter weinig; immers hij heeft, zekerheid willende hebben dat zijn bevel stipt wordt opgevolgd, een dokter op mij afgestuurd, met wien hij de noodige afspraak schijnt te hebben gemaakt omtrent pulvis zoo en zoo, maar wien hij vooral het aftreksel van Rhamnus-