Naar inhoud springen

Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/62

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
46
ADAM'S GOUDEREGEN.

liet hij dit stammetje staan, om te zien wat er nog van zou terecht komen.

En inderdaad groeide (zoo althans wordt beweerd) die oculatie in het volgende jaar uit, maar, in plaats van een tak voort te brengen gelijk aan dien waarvan de oculatie afkomstig was, groeide dat oog uit tot een tak die op de Gouderegen zelf geleek, terwijl de heer Adam toch zeker wist dat het geen oog van het wildstammetje zelf, maar wel degelijk een geïnoculeerde, slapende knop van de purperbloemige Cytisus was, die zich hier tot een tak ontwikkelde.

Ook waren de bladeren niet volkomen aan die van den wildstam gelijk.

Dit zeer vreemdsoortig verschijnsel kon niet missen zijn opmerkzaamheid te trekken, en het spreekt van zelf dat hij dien heester goed in 't oog hield.

Toen hij later bloeide, bleek dat het werkelijk wat anders, dat het een door inoculatie ontstane hybride was.

Er werd dus druk van gekweekt, altijd op de gewone wijze, door veredeling, en, daar de heester spoedig, mild en inderdaad fraai bloeide, vond hij allerwege een goed onthaal.

Maar zoo min de heer Adam als de aanvankelijke bezitters van jonge exemplaren vermoedden dat in dezen heester zulk een merkwaardige eigenschap verborgen was.

Dit bleek eerst later, toen men in het bezit was van oudere exemplaren.

Op deze wijze verklaarde de heer Adam zelf het ontstaan van dezen tusschenvorm, en hij, bij wien dezen ontstond, zal het toch zeker het beste weten.

Maar hoe authentiek deze verklaring ook zij, toch hebben niet allen er vrede mede, en ze wil er ook bij mij niet in, evenmin als o.a. Poiteau zich er mede kon vereenigen.