Naar inhoud springen

Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/84

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
68
TELEURSTELLING, DIE TE VOORKOMEN IS.

— Maar ze zullen nu toch niet bevriezen hier vlak op de zon, en beschut tegen den Noorde- en Oostewind.

— Neen, dat zullen ze zeker niet. Maar laten we elkaar eens goed begrijpen. Heb je ze, want dat bedoelde ik, 's nachts of overdag gedekt?

Dát scheen hem wat al te vreemd, en hij liet niet onduidelijk blijken te vermoeden dat ik een loopje met hem nam.

— Wil ik je eens wat zeggen, Evers; 't is je eigen schuld dat die bladeren wit en verlept en dat de planten voor den halven zomer bedorven zijn.

— Je wilt zeggen dat ik ze binnen had moeten houden. Ja, dan zouden ze zeker niet bevroren zijn.

— Dat zijn ze nu ook niet, maar ze zijn verbrand, en juist daar had je op moeten passen. Je behoefde veel minder bevreesd te zijn voor een lichte vorst dan voor de zon, en tegen de vorst heb je ze beschermd, terwijl je ze aan de zon prijs gegeven hebt.

— Hm! Daar sprak mijn zoon ook al van.

— Als je ze niet op het Zuiden, maar op het Noorden had geplaatst, en er dan eenvoudig de eerste dagen—nacht en dag—een rietmat voor gezet had, zouden ze spoedig aan de koude lucht gewend zijn, en dan had je er verder niets meer aan behoeven te doen. Op de plaats waar ze nu staan, zou je wijzer gedaan hebben ze, bij helder weer, overdag dan 's nachts te dekken, en ze zouden niet geleden hebben.

Toen begon hij te begrijpen, dat ik geen loopje met hem nam.

 

Het is met dat al een opmerkelijk verschijnsel, dat verbranden van planten met harde, lederachtige bladeren, als ze, uit de kas gebracht, bij helder weer aan de zon zijn blootgesteld. En dat wel juist in 't voorjaar, als de zon nog