Schouburg/Deel II/Naamrol 179-244

Uit Wikisource
< Schouburg/Deel II/Naamrol 170-178 Schouburg/Deel II/Naamrol 179-244 Schouburg/Deel II/Naamrol 245-276 >


Schouburg Plate H - Jacob Houbraken - Hendrick Verschuuring en Willem Kalf.

Zeker wanneer de eigen Beeltenissen in d'oude
Historische verbeeldingen wierden waargenomen, zouden de beleezen
Konstminnaars, inzonderheid de liefhebbers van Medalien, en an-

179
dere Oudheden hun welgevallen daar in vinden.
Deze voorstelling en leiding heeft tot haren grontsteun en voorbeeld het grootste
licht der Konst Rafael Sanzio van Urbyn. Deze heeft in het groote konststuk in de
Zegelkamer op 't Vatikaan, verbeeldende de School van Athenen, de beeltenissen
der voornaamste waereldwyzen kennelyk daar in te pas gebragt, als Aristoteles,
Plato, Diogenes enz. En in zynen verbeelden Parnasheuvel, de Beeltenissen der
berugste Dichteren tot op zyn tyd toe, 't welk zyn konstwerk geen geringen luister
heeft bygezet.
Hoor wat van Mander't zyner roem daar van zeit, in zyn levensbeschryving op
pag. 51. Alle de beeltenissen der oudtydze berugte Dichters, uit marmere
pronkbeelden en gedenkpenningen opgegadert, heeft hy in dit werk afgemaalt, en
de levendigen daar in naar 't leven afgeschildert; Virgilius, Ovidius, Ennius, Tibullus,
Catullus, Propertius en Homeer, die blind met verheven hoofd zyn vaerzen zingt,
en aan zyne voeten een, die toeluisterende de zelve opschryft. Ook ziet men de
geleerde Saffo, den cierlyken Dantes, den lustigen Petrarcha, en den verliefden
Bocatius, Tibaldeus, en meer anderen, die by troepen op den zangberg onder de
schaduwe der Laurieren neergezeten, of schryven, of zingen, of spelen enz. Ook
word gezeit, dat hy de wezens der Zanggodinnen, elk in 't byzonder, gevolgt heeft
naar de marmere beeltenissen.
Rafael is d'eerste niet geweest van deze uitvinding: voorbeelden van Konstenaren
in vroeger tyd hebben hem tot dit loflyk doen gespoort. Wilt gy 'er de proef af zien
ten bewys van het gezegde, die sedert den ondergang van Troje, en

180
Karthagoos bloeityd af in geheugen bewaart is; zoo volg met my den Rymtrant van
den grooten Vondel, daar hy in zyne vertaling van Virgyl op pag. 150. den inhoud
der beschilderde wanden van Didoos tempel beschryft: en hoe Eneas (terwyl hy de
Koningin daar wagt) zyn eigen beeltenis en die van andere Griekse Helden by hunne
bedryven beschouwende, de zelve aan hunne wezens, schoon met bloed en stof
bemorst, kent, en hier door des te meer met deernis over hun ongeval bewogen,
eindelyk in tranen uitborst.
Want midd' lerwyl hy hier de Koningin verbeide,
In deze groote Kerk den rykdom overschat;
Verbaast staat om het heil der nieuwgeboude Stad,
De Konst des Konstenaars waardeert met groot verlangen,
En zo veel arrebeits, hier aan te kost gehangen;
Verneemt hy het gevegt voor Troje, na als voor
Den Oorelog, alreê de wyde Waereld, door
Gedondert. Hy verneemt hier Atreus Zoon naar 't leven,
Vorst Priam, en Achil, op bei te zamen even
Gebeeten, en gestoort. Hy bleef met aandagt staen,
En weende, en sprak: Achaet, wat oort is niet belaên,
Wat Land ter Waereld waagt nu niet van onze elende!
Zie Priam daar. Hier word de dapperheid in 't ende
Met eere en prys gekroont. Hier word ons leet beklaagt,
En niemant vint men, die geen' rouw hier over draagt.
Laat vaaren alle uw vrees: deez' kennis zal ten leste,
( Want elk ons onheyl weet,) nog dienen ons ten beste.
Zo spreekt hy, en verzaat zyn droefheid met de lugt
Van yd'le Schilderye, en loost 'er zugt op zugt,
Waar op de traanen langs zyn kaaken nedervallen:

181
Want hy vernam de jeugt, aan dees zy van de wallen,
Hoe zy den Grieken, die in 't Velt voor Troje slaan,
Komt vallen op den hals, en jaagtze op 't Leger aan:
Van d'and're zyde hoe Achilles, met de pluimen
Op zynen helm, den Fryx te wagen 't velt leert ruimen.
Niet wyt van hier verneemt hy, schreiende en bedrukt,
Vorst Resus witte tent, die door den slaap verrukt,
Word overrompelt, en geplondert, en verslagen,
Van Diomedes, Zoon van Tydeus, die den wagen
En heete paerden naar het heir dryft, dat het kraakt.
En lager:
Eneas zuchte uit al
Zyn hart, zo dra hy quam den Oorlogsroof te aanschouwen,
Den Wagen, en het Lyk van zynen halsgetrouwen,
En Priam, die, bedrukt en weerloos, voor de Stad,
Den trotsen Vyand met gevouwen handen badd.
Hy vond zig zelven ook, by al de Grieksche Heeren,
En onder 't oorlogsvolk, dat Troje kwam verweeren
Uit Oosten, en vernam hier Memnon, den Moorjaan,
Met zyne standerden.
Wy door deze loffelyke voorbeelden gespoort, hebben tot dienst der Konstoeffenaars,
dit nevenstaande Printtafereel, gevult met Kopstukken van oude Filosofen, en
Muntbeeltenissen van Waereldvorsten (behandelt op de *beste bekende wyze)
ingevoegt.

  • Beste bekende.] Nu nog zyn de gedrukte Medaljes, die men in de Boeken ziet, niet naar hun

regten aart na de Konst verbeeld. Meest zietmen de zelve maar in eenen enkelden omtrek,
als afgeschetst, gelyk by J. Oudaan en meer anderen, somwyl ook met schaduw aangevult:
dog zoo dat het meer naar een printverbeelding, als Medaljeverbeelding gelykt; om dat men
'er zelf doorzigten op verbeeld ziet, tegens den aart der Medaljen, die by wyze van opkoming
niet by inschieting hun bestempeling doen zien. Die Keizerlyke Muntstukken welke men in 't
Muntkabinet van den Heer Schyn voet ziet, hebben veel gelykenis naar die welk wy vertoonen:
en de Fransen hebben 't thans ook veel nader aan de regte verbeelding gebragt als voorheen,
maar niemant die de zelve verbeeld heeft (ik met voordagt ook niet) als zy moeten verbeeld
worden: maar waar in de regte verbeelding bestaat, en wat wyze van behandeling daar
omtrent moet gebruikt werden blyft ongezeit, tot my de gelegentheid voorkomt van het bestier
van een groot werk, wanneer ik klaar zal konnen betogen, dat niemant op het geene tot de
regte verbeeldinge der Medaljes behoort waargenomen te werden, ooit gedagt heft.
Een Vogelaar(zeit Gratiaan) werpt geen meer zaad, dan noodig is om zynem Vogel te vangen.

182
Boven aan, op de linker zyde, vertoont zig de muntbeeltenis van A N T I O C H U S
E P I P H A N E S , den drukker der Machabeen.
Tegens over de zelve, die van F I L I P P U S V A N M A C E D O N I E N met een
Laurierkrans om 't hoofd. Deze werd gemunt ter gedagtenis dat zyn Renkoets den
loopprys behaald had; waarom de zelve ook op het ruggestuk verbeeld staat, en
zyn borstbeeld met Laurier gehult, pronkt, dewyl men de verwinnaars gewoon was
dus te bekransen. Waar onder aan een snoer de muntbeeltenis van A L E X A N D E R
den Grooten hangt.
Tegens over de zelve hangt het penningbeeld Van D E M O C R I E T , op den gront
van de Nis het marmere kopstuk van H E R A C L I E T boven het zelve, in het midden
van de Nis het gemunte beeld

t.o. 182

183
van S O C R A T E S , en op den benedegront voor de Nis het marmere Borstbeeld van
D I O G E N E S , zoo als het onder andere oudheden te Rome in 't Vatikaan gezien
word. Wy hebben een bassenden Hond (het sinnebeeld van zyn bytenden aart;
waar om hy ook met den bynaam van CynicusHondschen bekent is) daar nevens
aan verbeeld, en eindelyk doen zig de gemunte Beeltenissen van C L E O P A T R A
en M . A N T O N I U S onder aan zien.
Menigerhande opmerkelyke gevallen leveren ons de schryvers van Philippus, en
Alexanders levensbedryven, die een Konstschilder stoffe geven tot verbeeldingen:
't zy dat hy den Waereldvorst voor de tent van Darius doet verschynen, of daar hy
Diogenes aandoet in zyn ton op de markt van Athenen. Om dit laatste, dat dikwerf
verbeeld word, hebben wy ook het Borstbeeld van dien Filosoof in dit tafereel
ingelast.
Lust het een Konstschilder, de laakbare ontmoeting die Socrates van zyn booze
Xantippe met *lydzaamheid verdroeg, te verbeelden, men doe hem buiten
gemoetsdrift, terwyl hy van boven uit het venster met water begoten word, naar om
hoog zien, en bediene zig van de eigen wezenstrekken, waar door hy onder de
penningkundigen bekent is.
Of lust hem treurstof, en wil hy by voorbeeld de

  • Lydzaamheid] welke daar in bestond dat hy zonder eenige drift, of weder schelden, alleen

tegens haar zeide: ik had wel gedagt dat na een stormbuy van scheldwoorden een stortregen
volgen zou. En als iemant hier over verwondert zynde tot hem zeide, hoe hem mogelyk was
zulks te verdragen? dien gaf hy tot antwoord: kont gy ook het gekakel van de Hoenders wel
beletten die over de werf loopen?

184
martelisatie van de Machabeesche Vrouwe met hare* zeven Zoonen verbeelden,
hy doe dien wreedaart dit bloedig treurspel aanschouwen, en bediene zig van de
eigen wezenstrekken op de Medalje uitgedrukt.
Of wil een Konstoeffenaar zeedelyke voorwerpen tot zyn doel nemen, en voor
leermeester der reede spelen: hy verbeelde de †Rede in gedaante van een Vrouw
in Amazoons gewaad, en doe haar de jeugt, door den spiegel der voorzigtigheid de
waereldse dingen met opmerken beschouwen, om de waarde daar van regt te leeren
kennen, en toe te passen: En de Borstbeelden van Democriet en Heracliet in een
Nis, of anderzins, in den agtergrond daar by geplaatst; verstrekken tot voorbeelden
der twee uiterste hartstogten, tusschen welke de Rede den middelweg den besten
keurt: of zy dienen tot voorbeelden om te leeren; dat de aart der waereldsche zaken,
in opzigt van de toeëigening, van het begrip af-

  • 2 Machabeen Cap. 7.

† Rede] Deze hebben wy vertoond in ons Toneel van Zinnebeelden&c. met een Wapenrok,
en Krygsmantel, in de eene hand een spies, in de ander een schilt met het hoofd van Meduza,
en een Helmet gepluimt met een vuurvlam, op 't hoofd. Wy vonden reden om het vuur, een
zinnebeeld van zuivering en beproeving, aan de zelve toe te passen; aangezien de Rede,
geen ware Rede is, ten zy de zelve van vooroordeelen en dwalingen gezuivert is. Borstpansier
en speer, zinteekenen van dapperheid en magt, zyn haar toe gevoegt; om dat zy niet alleen
de harstogten van anderen, maar ook van zig zelve weet te bedwingen. 't Hoofd van Meduza
op den stalen schilt beduit, dat, gelyk door de vertooning van het zelve de vyanden van
Perseus versteenden, zoo ook al wat tegen de Rede aandruist, verstommen, of na een weinig
tegenstant, veldvlugtig den kamp moet gewonnen geven.

185
hangen, of dat de zaken naar de gesteldheid des gemoets verschillige uitwerkingen
veroorzaken.
Wel is waar dat zulk een wyze van bespiegelinge, meer een opgespannen vernuft
vereischt dan andere verbeeldingen: maar dit isser ook met een van, dat de
konstenaars met zulks te vertoonen ook meerder lof als anderen verdienen; om dat
men van zulken (als Cebes de Thebaner in een ander opzigt zeide) zeggen kan:
Zulke Zedemeesters leiden de Menschen, even als men de Ossen doet, met den
muil by t water.
De dubbele penningbeeltenissen van M. Antonius en Kleopatra konnen een
Konstschilder dienen, wanneer hy haar zittende onder een pragtig, met zyde en
goud doorstikt scheepspaviljoen, geankert aan de kust van Cilicie, daar Antonius
haar in den avondstond verwellekomt, wil verbeelden: of daar zy aan de tafel, die
kostbare paerel (ten staal van brootdronken verkwisting) indrinkt ter eere van haren
geliefden Antonius.
Menigte van Beeltenissen zouden wy uit Medaljes en oude marmere
gedenkstukken konnen vertoonen, indien dit onze toeleg was: maar wy hebben
alleen het spoor aangewezen waar door elk Konstenaar 't geen hem dienstig is
(indien onze leidinge hem behaagt) kan opspeuren. En waarom de Beeltenis van
M. Antonius hier, en Alexander Lysimachus en andere meer, gehult met
Ramshoornen op hun geldmunt vertoont worden, daar van zullen wy reden geven
in ons vertoog over de Feestviering van Bacchus.
Dit zy genoeg gezeit, en willen wy onze Redenvoering sluiten met den Heere D.v.
Hoogstraten, die in zyn Beregtvoor de Aanmerkingen

186
over de geslagten der zelfstandige Naamwoordenzig aldus laat hooren: Dringers
en Dommekragten styf op hun stuk staande weet ik dat hun voorhoofd zullen kreuken,
nog zig op laten dringen iet daar zy niet aan gebonden willen zynenz. Yder kan by
zyn meening blyven, die van gedagten is, dat wy knorven in biezen zoeken, en eene
angstvallige naaugezetheid willen invoeren, die van geener waarde te houden zy.
De Lezer moet niet kwalyk nemen dat ik al weer zoo breed in deze buitenweiding
heb uitgespat, zonder verlof, en tegens myne belofte. Ik bind my (de zaak zulks
vereissende), daar zoo vast niet aan als de Schotze Monnik Paternus, die zig in het
Klooster tot Paderborn liet verbranden; om dat hy geen verlof van den Prioor
gekregen had, om daar te mogen uitgaan.
[Mathias Withoos]
M A T H I A S W I T H O O S , van wien wy nu gaan spreken, is geboren t' Amesfoort
in 't jaar 1627, de uitwerkzelen van zyne geneigtheid gaven al vroeg blyken dat hy
tot een Schilder geboren was. Jakob van Kampen, Bouwmeester van het Stadhuis
van Amsterdam, die vriendschap en ommegang met zyn Vader hield, ging hem
dikwils bezoeken, wanneer hy op zyn woning op Ranbroek by Amesfoort was, en
by die gelegentheid de uitwerkzelen van zyn vernuft zag. Hy bood zyn diensl uit
geneigtheid tot de Konst den Jongeling aan, onderwees hem in de gronden der
Konst, en bragt hem in den tyd van zes jaren zoo veer door zyn onderrigt, dat hy
op eigen wieken konde dryven. Sommige jonge knapen die de reisluft in 't hoofd
kreegen, waar van Otto Marceus een was, spoorden ook anderen, ook onzen
M A T H I A S en Hendrik Graauw

187
zyn medeleerling by van Kampen aan, om een reis naar Romen te doen. Het stuk
ging aan onder hun zessen, waar van 'er een op de reis stierf, sommige in Italien
bleven, en Otto en M A T H I A S wederkwamen, na dat zy daar twee jaren waren
geweest, in 't jaar 1650.
MATHIAS WITHOOS, wiens wyze van schilderen by die, welke een gelyke verkiezing
omtrent de voorwerpen der Konst hadden, merkelyk in zuiverheid van penceel
doorstak, raakte hier door in de gunst van den Kardinaal de Medicis, voor wien hy
wel 't meest, zoo lang hy te Rome was, schilderde. Dog niet tegenstaande hy het
'er wonder wel hadde, dreef hem de zugt tot zyn Vaderland weder te rug, zoo dat
hy tot zyn verblysplaats Amesfoort verkoos in ste van die waereldstad, waar hy bleef
tot den jare 1672, wanneer hy met 'er woon (om de Francen die toenmaals in Utrecht
en daar omstreeks indrongen, en hunnen moetwil t'ontgaan) vertrok naar Hoorn in
Noordholland: te meer nog om dat hy vier Dochters hadde, en geen gevaar daar
omtrent wilde afwagten. Hy was een man bezadigt van drift, goedaardig, en zyn
Dochter, die my dit verhaal gedaan heeft, verklaarde dat zy dikwils zyn koud
gebeente had beschreid, als zy bedagt met wat een teedere liefde hy zyne kinderen
plag te beminnen. Hy ging zelden in herbergen of gezelschappen, maar was dag
aan dag, wanneer hy gezont was, vlytig en yverig aan zyn beroep: want de Jicht
plaagde hem zoo geweldig dat hy dikwils twee, drie, en meer maanden op een jaar
niet iets in de Konst verrigten konde; het geen ook Jan Pieterzen Zomer, Makelaar
in de Konst tot Amsterdam, die hem tot het laatst van zyn leven ge-

188
kent heeft, my heeft verhaald, dat hem de vingers door de Jigt zoo krom als
Arentsklauwen aan de handen stonden. Hy bedong in de fleur van zyn leven drie,
vier, vyf, en ook wel zes hondert gulden voor een groot stuk, maar het was 'er ook
na geschildert. Ik heb 'er gezien by de erven van den Heer de Moor Borgermeester
van Hoorn, waar in op het aller uitvoerigste stonden afgebeeld Distelen, Lakebladen,
en diergelyk soort van kruiden, tusschen beide gevult met lies, graanhalmen,
korebloemen, papavers; den grond geciert met veil, paddestoelen, breweegbladen,
en ander smal kruid: hier een Kikvors, daar een bontkleurige Hagedis, ginder een
Slang die onder de schaduw van 't loof schuilt, of ook wel een Muis, die aan 't een
of ander kruid zit te knagen, zoo uitvoerig dat men de haartjes zoude hebben konnen
tellen; vorder de kruiden doorzaait, met allerhande soort van Rupzen, Slakken,
Flintertjes, of ook wel een Spin in haar web; tot Mieren in 't kluis, alles even natuurlyk
en met grooten vlyt en gedult uitgewerkt.
Hy heeft drie Zonen gehad, welke meê de Konst hanteerden, en vier Dochters,
waar van A L I D A de tweede ook Bloemen, Fruit, en Diertjes in oly en waterverf
schilderde, en nog in leven is.
J O H A N N E S de oudste had een langen tyd te Rome geweest, schilderde
landschappen in waterverf en bragt een voorraat van schetsen, en teekeningen met
zig uit Italien, van de vermakelykste gezigten, zoo Landschappen als Lusthoven,
met voornemen van in Holland zyn leven te slyten; maar zeker voorval lokte hem
aan 't Hof van den Vorst van Saxen Lauwenborg, daar hy ook gestorven is, in 't jaar
1685.

189
P I E T E R de tweede Zoon, is tot Amsterdam gestorven in den jare 1693. hy
schilderde Bloemen, en alle soort van kleine Diertjes, met waterverf, gelyk zyn Vader
in zyn tyd ook wel gedaan heeft, die ieder byzonder op een blad, tot een Boek
vergaderd werden, welke nog in handen van de beminnaars van Papierkonst bewaart
worden en geagt zyn.
F R A N S de jongste, schilderde mede Bloempjes en Diertjes met waterverf, maar
niet zoo goed als Pieter, en voer naar Indiën, daar het hem egter grooten dienst
deed: want hy raakte daar door in gunst van zyn Edelheid den Generaal Kamphuizen,
die hem van 't werken ontsloeg, zyn gagie verhoogde, en hem voor zig liet teekenen.
Wederom t'huis gekomen is hy gestorven tot Hoorn in 't jaar 1705. 2 jaren na zyn
Vaders dood: want die is, na dat hy ses agter een volgende jaren met groote pyn
geplaagt is geworden, gestorven in den jare 1703, oud 76 jaren.
[Hendrik Graauw]
H E N D R I K G R A A U W is geboren tot Hoorn van brave ouders; dog het jaar van
zyne geboorte heb ik niet konnen opspeuren; maar nadien hy is geweest een Leerling
van Jakob van Kampen t' zamen met Mathias Withoos, die ook zyn reisgenoot was,
vond ik reden om hem nevens den zelven op 't jaar 1627 ten Toneel te voeren.
Zyn eerste onderwyzer in de Konst is geweest Piet. Franze Grebber van Haarlem.
Daar na raakte hy by Jak. van Kampen, Bouwmeester van 't Raadhuis te Amsterdam,
daar hy ruim acht jaren by geweest is, doende in dien tyd niet anders als teekenen
en allerhande voorwerpen ordineeren, tot dat Prins Maurits, toen uit West-Indiën
geko-

190
men last gaf aan gemelden van Kampen, om vier groote vakken in de Coepel van
de vermaarde Zaal van 't Princen Huis in 't Bosch te beschilderen, daar hy neffens
zyn ouden Meester Grebber en nog twee anderen aangestelt werd.
In den jare 1648 kreeg hy zugt om Rome te zien, daar hy niet lang op draalde,
want hy vont gelegentheid te water op Livorne. Te Rome gekomen heeft hy byzonder
yverig en naarstig zig geoeffent, eerst in 't teekenen naar de beroemde marmere
Statuen, naderhand in 't schilderen naar de beste voorwerpen, en maakte daar in
zulken opgang, dat Nicolaas Pouzy, 'er van zyn werken ziende hem de hand op 't
hoofd geleid heeft, zeggende in 't Italiaans: Dat hy nooit geen Hollander had ontmoet,
waar van hy grooter verwagting had.
Drie agter een volgende jaren had hy te Rome geweest, wanneer hy alle zyne
brave Teekeningen en Modellen oppakte en weder naar Holland trok, daar hy zig
by wyle t'Amsterdam, by wyle t'Utrecht onthield, tot dat 1672 de Fransen in Nederland
gekomen, hy bevreest, alzoo hy kleinhartig was, zig tot Hoorn begaf.
Meer gemelde Bronkhorst heeft my verhaald, dat hy hem eenige teekeningen liet
maken op gegront papier, met Crion opgehoogt, als d'opvoeding van Bacchus, den
Trioms van Julius Cesar, en andere, lang 7 à 8 groote bladen papier, waar in hy
zyne bekwaamheid in 't ordineren, kundigheid in het naakt, de rykheid van zyn
Geest, en konstige wyze van behandelingen dede zien. Buiten dit bezat hy niets
om zig bemint of aangenaam te maken by de waereld; want hy was byzonder bloo
en stil. Ten zy hy by lief heb-

191
bers van de Konst was, en gelegentheid vont om over het schoone, de ziel van de
Konst, te spreken.
Hy is tot Alkmaar gestorven, ongetrouwt, na dat hy acht of tien jaren daar gewoont,
en weinig geschildert had.
[Roestraten]
In die zelve jaar 1627 werd tot Haarlem geboren.... R O E S T R A T E N . Deze heeft
de Konst geleerd by Frans Hals, wiens Dochter hy ook naarmaals getrouwt heeft:
de zelve welke den potsigen Adriaan Brouwer, wanneer zy nog jong was, bescheet,
en die van Brouwer weer bescheten werd. Mic. Carreé die in den jare 1695 in
Engeland woonde, en gemeenzamen omgang met hun hield, heeft my gezegt, dat
hy 't dus uit hun beider mond, dikwils om de klugt, heeft hooren verhalen. Dat de
Vrouw van F. Hals, iets anders te doen hebbende, aan Brouwer, die toen nog jong
was, en by F. Hals de Konst leerde, belaste het kind te torschen op dat het onderwyl
niet kryten zoude. Brouwer sprong daar mee om zoo hy best kon, en droeg het dan
op zyn arm, dan op zyn schouders om het zelve te stillen, en schokte het zoo lang
dat het hem eindelyk van boven tot onderen bevuilde. Brouwer dus bestelt, ley het
kind op den vloer, streek zyn broek af, en betaalde het zelve met gelyke munt. De
Vrouw daar op inkomende ziende dit klugtig bedryf aan, vraagde wat hy deé? die
hy tot antwoord gaf: Wy beschyten malkander.
R O E S T R A T E N was een braaf schilder van pourtretten en stillevens, inzonderheid
Zilverwerk, Schotels, Vazen, Schalen enz. die hy zoo natuurlyk door 't Penceel wist
na te boosten, dat het natuurlyk Zilver scheen te wezen. Aan het laatste

192
hield hy zig meest; aangezien P. Lely, die niet als Pourtretten konde schilderen en
zyn fortuin daar meé zogt te maken, hem het schilderen van de zelve, om dat zy
elkander niet in de weeg lopen zouden, afried, onder belofte van hem ander wys
dienst te doen, gelyk ook geschiede: want hy dikwils maakte dat hy veertig of vyftig
pond sterlings voor een stuk kreeg.
Hy had zig in den brant van Londen aan zyn heup bezeert, waar door hy
naderhand krepel ging.
Na het overlyden van zyn eerste Vrouw, trouwde hy een jonger; maar het was
der moeite niet waart, dat om zoo weinig koren als hy te malen had, hy een nieuwe
Molen oprechte: want hy stierf in 't jaar 1698.
De Boomen, en Bloemen zyn het cieraad van 't aartryk. De milde Natuur brengt die
op den regten tyd voort. De oeffening van een yverig en naarstig Bouwman zet hun
schoonheid en luister by. Dus is 't ook met den Mensch; de konsten en
wetenschappen zyn de vercierzelen van den zelven. De natuur schept des Menschen
vernuft, en geneigtheid. De oeffening brengt het verstand in zyn volkomenheid. Dit
bevestigt Horatius daar hy zeit:
Natuur mag 's Menschen geets verwekken;
Maar 't ov'rige de Konst voltrekken.
En dit tegenwoordige voorwerp zal 'er de proef op zyn.

193
[Hendrik Verschuring]
H E N D R I K V E R S C H U R I N G geboren tot Gorkom in 't jaar 1627. was de Zoon
van een Hopman in dienst van den Staat. Deze, welke een teedere geneigtheid
voor zyn Kind had, te meer alzoo het zelve in zyn vroege lentejeugt zwakker en
teederder dan wel anderen was, had veel bekommertheid daar over, niet wetende
wat daar mede te zullen aanvangen, of waar heen te leiden; wyl de jongen voor den
Wapenhandel niet geboren scheen te zyn. Maar 't leed niet lang of het middel van
zyne kostwinning ontdekte zig in de geneigtheid, welke strekte tot de teekenkonst.
De Vader dit bemerkende bestelde hem straks, ter ouderdom van acht jaren
gekomen, by eenen Dirk Govertsz. Pourtretschilder, om in de beginselen der
teekenkonst onderwezen te worden, by welken hy bleef tot zyn dertiende jaar,
wanneer hy besteet wierd by den berugten Jan Bot tot Utrecht, waar by hy nog zes
agtereenvolgende jaren bleef, naarstig en vlytig zig oeffenende in teekenen en
schilderen. Toen bekroop hem de reislust, zoo dat hy naar Rome ging; daar hy om
zyn Konst voort te zetten, zig stadig bezig hield met teekenen naar de konstige
marmere beelden; en het naakt op de vermaarde Roomsche teekenschool. Maar
om dat zyn geest hem meer en meer leyde tot het schilderen van Paerden, Jachten,
Rooveryen, Veldslagen enz. als ook tot het teekenen van oude ruinen, en gesloopte
gebouwen, en Eerteekenen, vertrok hy gints en elders, om allerhande voorwerpen
op te zoeken waar toe zyne genegenheid hem trok. Ook teekende hy het
opmerkelykste in de voornaamste Steden waar hy gewoont heeft, als Rome, Florence
en Venetien, zelf ook vele van de nieuwe Gebouwen en Paleizen, waar door hy

194
Bouwkundig werd, 't geen hy uit verscheiden stalen naderhand in zyne pencee
werken heeft doen blyken. Te Venetien was zyn penceelkonst inzonderheid gewilt,
en hy door de zelve, en door zyn hups gedrag by alle grooten bemint. Na dat hy
dus den tyd van tien jaren in Italien had doorgebragt, schryft du Pilé, (maar zyn
Zoon de Heer Willem Verschuring meld in een brief aan my geschreven van vyf
jaren) keerde hy te rug na zyn Vaderland; dog volbragt toen zyn voornemen niet;
want nemende zyn reis door Zwitserland op Vrankryk ontmoette hy tot Parys den
Zoon van den Heer Borgermeester Maarzeveen, die een speelreis naar Italien ging
doen. Deze lokte hem (zonder veel moeite) van zyn voornemen af, om hem te
verzelschappen in Italien, gelyk hy deed. Hy bleef daar drie jaren, en kwam eindlyk
in den jare 1662 in zyn geboortestad Gorkom gezont, en vol schildervuur (om aan
alle Konstminnenden te doen zien wat hy gevorderd was) met voornemen van daar
zyn rust te nemen.
Hy zette zig zonder lang dralen tot het oeffenen van zyn Konst, daar hy straks
beminnaars toe vont, dat hem den lust meer en meer deed wakkeren, en dus geen
moeiten ontzien om de byzondere voorwerpen, daar zyn Konstzugt op doelde, na
te sporen. Dus begaf hy zig gints en herwaard in de legerplaatsen en waar
schermutselingen(inzonderheid onder de Ruitery) voorvielen; waar hy dan een
afschetsing maakte in een Boekje dat hy tot dien einde altyd by zig had. Inzonderheid
vond hy daar toe gelegenheid aan de hand in de jaren 1671 en 72, agtgevende op
de wyze van Camperen, orde in vegten, aftrekken, vlugten, en uitplonderingen der
dooden en gekwetsten na den

195
Veldslag, vorders den gantschen toestel en omslag die tot een leger behoord. Van
welke geschetste voorwerpen hy zig naderhand bediende, en gebruikte voorts het
leven tot de voornaamste beelden en paerden: als my gebleken is aan een groot
stuk woelig vol werk en konstig geschikt, verbeeldende een stroopery van Vee, en
Menschen. 't Verschiet vertoont een Zeestrand, en Schepen aan den wal, waar
heen een gantsche dreef van slachtvee, en geplonderde goederen vervoert word.
Op den voorgrond word een Heerschop geweldigerhand van de roovers gegrepen,
die schoorvoetende tegens de vervoering, om verlossing uitziet, terwyl zyn Vrouw
aan het hoofd dier bende, rustig te paerd gezeeten, veelerhande Zilverwerk, met
gebogen knien daar voor aanbied. Dit alles is zoo natuurlyk geschildert, en fix
geteekent, dat het wel onder de braafste Konst van onze Nederlandsche Meesters
geteld mag worden. Thans is de Heer Gysb. van Aalst te Dordrecht daar bezitter
van.
Door zyn geboorte, verstant, en prysselyk gedrag, waar door hy by elk bemind
was, werd hem het Magistraatschap van zyne geboortestad opgedragen, 't welk hy
met veel roem bekleed heeft. Dog hy liet egter niet na dagelyks de Konst te oeffenen,
die hem goed voordeel by bragt, zoo dat hy lustig en gelukkig leesde.
Om een kleine reis te doen (wie kan zyn noodlot voorzien?) begaf hy zig te scheep,
daar een sterke onweerbuy hem deed verongelukken, zynde twee uuren van
Dordrecht, op den 26 van Grasmaand 1690. in den ouderdom van 63 jaren.
F.G. Westhovius, Rector der Latynsche Scho-

196
len te Gorkom, zond my dit volgende byschrift op des zelfs af beeldsel (geplaatst
in de Plaat H. 1.) door hem zelf berymt in een Brief.
VERSCHURINGS beeltenis word in dit beeld verbeeld,
De paerel aan de Kroon van Gorinchems banieren;
Rechtschapen kroost als van Parrhasius geteeld,
Dat op zyn' trekken trekt met onnavolgb're zwieren.
Wil iemant klaarder licht dan uit dit beeld, en vaars?
Zoek hem in lofspraak by het puik der Konstenaars.
[Wilhem Verschuring]
Deszelfs Zoon WILHEM VERSCHURING heeft zig ook eenige agtereenvolgende
jaren in de Schilderkonst geoeffent: eerst in zyn jeugt by zyn Vader, naderhand by
Johannes Verkolje te Delf. Zyn geneigtheid viel op het schilderen van Gezelschapjes,
Beeldjes, en ook wel Pourtretten. 'T geen hy door 't penceel gemaakt heeft doet
ons klaarlyk zien, en besluiten, dat, indien hy in den yver voortgevaren had met de
Konstoeffening, hy tot de hoogte van den konstberg zoude opgekloutert hebben,
maar hy heeft afgelaten van daar in voort te gaan, en nu al eenige jaren het penceel
niet meer geoeffent, belet door voordeelige bezigheden die hy aan de hand heeft.
[Jakob vander Ulft]
Hy is tot Gorinchem van elk bemint, en geagt, gelyk zyn Vader, welke ook in zyn
tyd aldaar Regerend Borgermeester was, gelyk ook voor hem de vermaarde
Konstschilder, zyn tyd- en Stadgenoot J A K O B V A N D E R U L F T mede tot de
waardigheid van het Borgermeesterampt is verheven geweest. By wien gemelde
VANDER ULFT de Konst geleert heeft weet ik niet: maar dat hy zig door zyn Konst
een naam gemaakt heeft,

t.o. 196

197
en zyn penceelwerk nog in de braafste Kabinetten plaats ingeruimt word, is by elk
bekent.
Hy schilderde meest Roomsche of Italiaansche gezigten, markten of pleinen, en
daar op in 't verschiet Kolommen, Gedenknaalden, Triomf bogen, Pronkbeelden, of
eenige oudtydse zeegeteekenen, en dat wel zoo (schoon hy nimmer te Rome
geweest heeft) dat de genen die Italien bereist hadden, de zelve met den eersten
opslag van hun oog kenden. En niemant moet dit wonder dunken, aangezien de
meeste overblyfselen van oud Rome in print, of door afschetsingen bekent, ligt te
bekomen zyn: maar dit is te verwonderen, dat men ziet, hoe natuurlyk en konstig
hy de bouwvalligheid, reeten of scheuren, en de bedropenheid in de zelve heeft
waargenomen; en nog meer als men ziet hoe geestig hy door gaans zyne werken
met menigte van kleine beeldjes, en die vast geteekent, en konstig by een geschikt,
fraai koppelen: ja ook somwyle gebeurde Heidensche Historien vertoonen, heeft
weten op te cieren. Een Konststukje alleen 't geen op 't Amsterdamse Raadhuis
hangt ende het zelve verbeeld, nevens den Dam, en daar op toont het dagelyks
gewoel van allerhande soort van Menschen in hunne eigen en kennelyke dragt, is
alleen genoeg om eeuwen aan hem en zyn eedle penceelkonst te gedenken. Daar
beneffens was hy wel de voornaamste Glasschilder van die Eeuw: zo dat vele
Kerkglazen omstreeks Gorinchem, en in Gelderland, pronken met zyn penceelkonst.
Hy wende veel yver, en moeite aan, om de kragt, schoonheid, en doorschynentheid
der Glaskoleuren uit te vinden, gelyk Dirk en Wouter Crabeth (die de glazen in de
Kerk tot Gouda beschilderden) gehad hebben. Dog te vergeefs; want die Konst is
al

198
te lang met de Meesters begraven geweest, om 'er op 't onzeker naar te delven.
Ook zyn de toegangen tot de Elizeesche Velden thans niet bekent. Anders mogt
m'er de schimmen der overledenen naar vragen, gelyk zulks outyds van den
Roomschen Puikdichter Nazo is verdicht.
[Jan Teunisz. Blankhof]
Wy hebben nu te spreken van J A N T E U N I S Z . B L A N K H O F geboren tot
Alkmaar (daar zyn Moeder Stads Vroedvrouw was) in 't jaar 1628 op* Koppertjes
Maandag.
Zyn eerste onderwyzer in de Konst was Arent Teerling, gebynaamt Sinceer. Dezen
vinden wy 1632, op de naamlyst van de Alkmaarsche Konstenaars als Meesters
geboekt; dog ik gis dat hy in dientyd een van de geringste der Broederen zal hebben
geweest, aangezien hy zig tot den kladpot begaf: om dat de Fortuin misschien zyn
Penceeloessening niet gunstig was. Het zy daar

  • De Kopperdag was van ouds een Bacchus en Ceres-dag, waar in alle overdaad en geilheid

gepleegt werd, en als of dan alles met Caracalla geoorloft was; die zyn eigen Schoonmoeder
misbruikte, daar die snoode zeug nog op zeide; zoo gy wilt, het is u geoorloft; om dat gy
Keizer zyt., Die van 't Papendom plegen op dien dag door Siam met kopere Cocorillen te
loopen, op den Rommelpot te spelen, en alle overdaad te plegen, en werden dus voor yverige
Papisten gehouden. Dog dit doen is door de Christen Overheid van tyd tot tyd besnoeit. Zie
Abr. Magyrus, in zyn Historie van de Almanachs Heiligen, pag. 31.
Onze Schilder, die wat van zyn geboortedag schynt aangeërft te hebben, was los, ongebonden
van leven, woelig, en tot veranderingen geneigt, waarom hy zig ook op de laatste Vloot die
tot ontzet naar Candia onder 't bestier van den Graaf van Waldek scheepte, begaf. Dit was
in de Lente van 't jaar 1669, toen het in Slagtmaand van 't zelve jaar, na een twintigjarige
belegering door de Turken, van de Venetianen ingenomen wierd. Zie den Hollandsen
Merkurius op 't jaar1669.

199
meê zoo 't wil, hy was de Leermeester van onzen BLANKHOF en van Johannes Bulot.
Naderhand geraakte BLANKHOF by Pieter Scheyenburg, en van daar om de Konst
voort te oeffenen by Cezar van Everdingen, en Gerrit de Jong, tot dat hy zig door
reislust geprikkelt naar Rome begaf, daar hy tweemaal (anderen zeggen driemaal)
op verscheide tyden geweest is.
In de Schilderbent werd zyn regte naam verandert in J A N M A A T ; wy zullen hem
voortaan ook zoo noemen om dat hy dien zedert behouden heeft, en hy daar best
by bekent is.
De eerste voorwerpen van zyn Penceel waren Landschappen, en inlandsche
Strand- en Watergezigten, die hy vaardig vlak en kwik wist te schilderen, 't welk
vermoeden geeft dat zyne Reizen hem aanleiding tot het Zeeschilderen hebben
gegeven. Zyn waardigst geagte stukken, zyn die, in welke hy Italiaansche Stranden,
en Zeepoorten, met der zelver vremde vaartuigen, heeft afgebeeld.
Hy was los van leven, en los in 't schilderen; waarom zyn aart die woelig was zyn
penceel tot vaardig schilderen gewende. Ende Konstkenners hebben opgemerkt,
dat, wanneer hy wat meer gedult nam, om zyn werk uitvoeriger en meer gepolyst
te doen voorkomen, de zelve dan die geestige losheid, en prysselyke fixheid misten,
hoe wel ik weet, (dit niet tegenstaande) dat de net gepolyste schilderyen thans wel
meest gewilt worden. By den Konstschilder Gerrit vander Steur tot Alkmaar hangt
een Strantgezigt, 't geen onder zyn beste werken mag geteld worden, konstig en
natuurlyk verbeeld. De zwalpinge of overbuitelinge der ebbende en aan-

200
vloeijende Zeegolven op den Oever is daar levende in vertoont. En gelyk de zelve
door gestadig bewegen op en afgedreven wordende geen stant houden, kan het
zelve toegepast op onzen schilder ten zinnebeeld strekken, als die t'elkens tot
veranderingen geneigt, niet lang steê op eene plaats hield, waar door Johannes
Voorhout (met zyn Vrouw van hier vertrokken, uit vrees dat de Franschen deze
landen mogten overstroomen) hem onverwagt in den jare 1674 te Hamburg
ontmoette, 't geen hy my zelf heeft verhaald. Over zulks is zyne levensdraad van
een langer bereik geweest, als my was opgegeven: namentlyk dat hy tot Amsterdam
zou gestorven zyn in 't jaar 1669. Zyn Leerling A R N O U T S M I T tot Amsterdam,
volgde zyne wyze van schilderen na.
[Barent Graat]
De bevinding heeft ons doen zien, dat menschen, die een lagen geest bezitten, 'er
even aan zyn, als die aan armen en beenen geboeit, geen eenen stap konnen
voortgaan. De kleenmoedigheid houd het vernuft in den doofpot van vrees en
schroom tot het einde toe gekerkert. Daar en tegen beurt en wakkert een groote
geest het vernuft op, en rust niet ten zy het voorgestelde wit 't geen hy beoogt, met
roem verkregen word. Hier van is een voorbeeld in
BARENT GRAAT geboren tot Amsterdam in 't jaar 1628 den 21 van Herfstmaand.
Zyn moeder koesterde hem met veel zorg en liefde op tot zyn tien of elf jaren, waar
na zy hem ter schole deed tot Heusden voor den tyd van vier of vyf agtereenvolgende
jaren, waar na hy weder t'huis kwam. Zyn moeder die 't goede met hem voorhad
overdagt vast 't een en ander middel, waar door hy zig in tyd zoude konnen geneeren,

201
nam ook overleg met zyn Oom, die een fraai Beesteschilder was, in de wandeling
genoemt Meester Hans. Deze ziende een grooten geest, en natuurlyke zugt tot de
Konst in hem doorsteken, werd te rade, hem aanleiding daar toe te geven, en nam
hem in zyn huis. De yver tot de Konst groeide zodanig aan, inzonderheid toen hy
de handeling van de teekenpen begon magtig te worden, dat hy de nagten somwyl
aan den dag schakelde, en wanneer zyn Oom hem zulks beletten wilde, met hem
het licht te onthouden, wist hy 'er straks een vond op. Hy ging na d'Oude of Nieuwe
Kerk tegens dat de avondpreekdienst verrigt was (nood zoekt list) en wist met
behendigheid, de overgebleven enden der kaarsen van de kandelaars te kapen, en
zig daar van in der stilte by nagt te bedienen.
Dus eindelyk aan 't schilderen gekomen, liet hy egter niet na yverig in het teekenen
naar 't leven voort te varen, ja was des Zomers gemeenlyk met zyne Portefoelie
onder zyn arm al gereed tegens dat de Poort open gedaan wierd, om in de Velden
Paerden, Ossen, Koeyen, Schapen, of Geitjes naar 't leven af te teekenen, tot acht
uuren in den morgen, waar na hy zig dan weder met te meerder yver aan 't schilderen
begaf. Maar alzoo de Vrouw en Dochter van Meester Hans, zig weinig der
huishoudinge bekreunden, en zig meer aan 't onderzoek en spreken over geschillen
den Godsdienst betreffende lieten gelegen leggen, en zyn Oom niet anders dan op
krukken konde gaan, moest B A R E N T dikmaals voor keukenmeit spelen, 't welk
met zoo veel verlet verzelt, hem weder (naar hy zes of zeven jaren by zyn Oom had
gewoond) deed tot zyn moeder keeren, en

202
zyne konstoeffening overhindert voortzetten. Gelyk hy ook door yver zoo veer in 't
beesjes schilderen quam, dat zyne stukken voor Penceelkonst van Bamboots anders
P. de Laar wierden aangezien; 't geen gebleken is aan een stuk dat in openbare
opveiling werd verkogt, voor een stuk van gemelden Bamboots, en de kooper bevond
naderhand dat 'er B. Graat fecitonder geschreven stond. Met dezen roem hield hy
zig niet vernoegt, maar bevindende dat zyne schouders gewigtiger zaken konden
torschen, nam 'er proef van. Dus plagten vernuftige Konstenaars(zeit* F. Junius)
hunne kragten voorzigtelyk t'overwegen, of zy namentlyk magtig genoeg waren, om
uit te voeren 't geen zy ter hand namen, agtervolgensden raad van Horatius, welke
zeit: Laat ook uwe schouders van langer hand beproeven, wat ze magtig zyn te
dragen of niet.
Hy ging dan over tot het zwaarste in de Konst, namentlyk tot het schilderen van
Historien. En waarom niet? Het staat een yder vry(zeit Tullius in 't leven van Brutus)
zoodanige dingen ter hand te nemen, welke of uitnemende zyn van wegen hare
grootheid, of aanmerkelyk van wegen hare nieuwigheid enz. En schoon het in het
begin moeilyk valt, nogtans gaat het daar meê (zeit de Schryver der t'zamenspraken
over de welsprekentheid) als met de vlamme, die door genoegzame brandstoffen
gevoed, te heviger brand; De kragt onzes verstands groeit met de grootte der dingen.
'T welk hy ook door zig dagelyks in waardige bespiegelingen te oeffenen ondervond.
Onderwyl beving hem de Reislust, zoo dat hy zyne Schilderyen, Papierkonst, en
al 't geen hem

  • 3 B. p. 207.


203
op de reis niet dienen konde, verkogt, en vast voor nam naar Rome te vertrekken.
Maar dit werd eerst door afrading zyner Vrienden en naderhand door 't trouwen met
Maria Boom, Weduwe van Jan van Bellen, belet. Waar door hy te meer bekent werd
onder brave luiden, en de handen vol werk kreeg, met het schilderen, van pourtretten
(inzonderheid de vier Regenten van 't Oude Mannen Huis in een stuk: ook de zes
Overluiden van 't Leertouwers Gilt) Solder- en Schoorsteenstukken, en graauwen
in Nissen en Poortalen. Daar benevens was hy vrolyk van aart, potsig en vermakelyk
in gezelschappen, ook scherp genoeg getant, om die hem aanvielen te bevegten;
ontziende zig niet in alle gevallen de waarheid te zeggen, veel min zyn konstkeurig
oordeel te bezwalken om Vossegunst te erlangen.
Vele voorname huizen pronken nog in Amsterdam met zyn geschilderde Historien,
en Zinnebeeldige bespiegelingen in Nissen, in Schoorsteenstukken en aan
Zolderingen; als by de Heeren Borgermeester Velters, den Schepen Korn. Kalkoen,
Korn. Broek, Venkel, Meinderd Domp, en vele andere meer te zien is.
Vyfthien agter een volgende jaren hield hy twee maal ter week in zyn Huis een
Kweekschool op de wyze der Koninglyke Academie, niet alleen voor zig zelven,
maar ook voor anderen die zig geneigt vonden door dien weg tot de kundigheid van
't naakt te komen. De eerste en voornaamste der Amsterdamsche Konstschilders
begaven zig in dit Konstgenootschap, waar men zoo wel naar een levendig Mannen-,
als Vrouwen Model, teekende; en zyne byzondere leeryver lokte ook anderen uit
om hem op dit spoor te volgen, waar door het ge-

204
zelschap tot een twintigtal aangroeide.
Hy had een litgvaardige en vaste wys van teekenen, zoo met rood en zwart kryt
als met het Penceel, en wist de zelve zonder veel moeiten, en vroeten, welstandig
te maken en een natuurlyken zweem daar aan te geven.
Weinig Leerlingen heeft hy tot de Konst opgekweekt, aangezien de bevinding
hem had geleert, wat al zweet en moeiten het kost de Laurieren, die op den top van
den Konstberg groeijen te bekomen: en ried dieshalven den Ouders of Opzigters
van Kinderen, die zy tot de Konst wilden optrekken, dat af, als van een onzekere
onderneming en gevolg, zeggende: dat een ambagt te leeren veel wisser ging, van
een noodwendiger gebruik was, en minder af hing van de verandering des tyds, en
het wisselvallig lot. Egter heeft hy 'er een, te weten Joh. Hendrik Roos, van
Frankfoort, door zyn leerwyze opgekweekt, tot een groot Meester in 't schilderen
van allerhande Dieren. Welke hem ook ten bewys van dankbaarheid, naderhand
van Frankfoort, zyn eigen afbeeldsel, nevens 3 Boekjes, met Schaapjes, Bokjes en
Geitjes, door hem zelf in koper geëtst toezont. Dezen zullen wy op 't jaar 1632
gedagtig zyn, als ook deszelfs oudsten Zoon, die al een vremde en geestige rol
heeft gespeelt op den Schouburgh van deze Waereld.
De zugt en yver tot de Konst, als ook de oeffeninge in de zelve, bleef onzen
Konstschilder (schoon hy tot een goeden ouderdom geraakte) tot het einde van zyn
leven by: als uit dit volgende Gedicht, (dat uit de pen van D Schelte gevloeit is, als
onze Konstenaar het Schoorsteenstuk, ver-

205
beeldende een goede huisbestiering, voor hem gemaakt had) te zien is, het geen
dus begint:
'T lieftallig aansigt( welk by 't huisbestieren past)
Zit hier aan 't roer, en hout met nyv're handen vast
De teugelroe, die Kind, en Bood', in 't spoor doen draven.
De passer meet elks tyd, elks doen, elks foute en gaven.
D' ontbloote boezem toont, het rein en heus gemoet,
De Huiss'lykheid verbeeld hier d' ongeschoeide voet.
De Vredeolyven, die het blonde hulsel cieren,
Die groeijen op den grond, van zulk een huisbestieren.
'T steenkleurig Kindje leert, dat, die aan 't huis stuur staat,
Door twee paar oogen gluurt, hoe 't voor, en agter gaat.
De sleutels leeren, hoe dat hart, en mond, en kassen,
Somtyts als oor, en oog, toe, of ontsloten passen.
De vruchtb're Koornaer, en de milde Wyngardrank,
( Die 't hoofd omkranst) voorspelt daar voorspoed, spys en drank.
DankGRAAT, die door 't Penceel, nu viermaal achttien jaren.
Bereikende, in dit stuk, doet Konst met Wysheid paren.
Hy heeft na dit nog verscheiden konstwerken door zyn penceel gemaalt; tot dat de
draat zyns levens dus lang gesponnen afgesneden wierd in den Ouderdom van 81
jaren, 1 maand, en 13 dagen, op den 4 van Slagtmaand in 't jaar 1709, na dat hy
zes weken had bedlegerig geweest.
Op een zyner Schoorsteenstukken, verbeeldende Koning David en Bathzeba,
verciert met eenig zinnebeeldig omwerk, maakte G. Bidlo deze Puntdichten:

206
De weelde ontstak de liefde in Koning Davids ziel,
Toen Bathzeba hem van zyn dak zoo schoon beviel.
Dit baarde onkuisheid, die, terwylzy streeld, al stil,
Bekoorb're jongheid moord gelyk een Krokodil.
Straks zag men valsheid, en bedrog van dubblen aart,
Als twee gezusters tot bederf der ziel gepaart.
De drift aan 't hollen, zet de deur tot doodslag open:
En agt geen prys te hoog om 't overspel te koopen.
In 't eind ontwaakt berouw, de rust vlied uit 't geweten:
Maar vind vergiff' nis by Gods Richterstoel gezeten.
Een Engel straft den Vorst, om Gods getergden tooren.
Dog die regt boete doet, gaat niet geheel verloren.
Eindelyk lust ons nog een zyner zinrykste teekeningen (schoon wy ruim breed
genoeg hebben uitgeweid) te verklaren; om de schilderjeugt, die op eigen vindingen
toeleid, in diergelyk geval met een bekwaam denkbeeld te voorzien, alzoo by gebrek
van dien de meeste misslagen in de Konst begaan worden; want het is haast wel
gemaakt dat wel bedagt is.
Hy werd aangezogt, om van een groot stuk, 't geen geplaatst zoude worden tegens
den muur over de glazen van de Pleitkamer op 't Stadhuis van Amsterdam, een
schets te maken, gelyk hy deed. In het midden van de teekening zit de W A A R H E I D
die door den T Y D ontdekt word, nevens haar de O N N O Z E L H E I D door de
Kindertjes, en L Y D Z A A M H E I D door 't juk ver-

207
beeld. Aan hare linker zyde staat een mannebeeld, gekleed op de wyze der oude
Roomsche Praetores, verbeeldende den Hoofd Officier, of Opperdienaar van 't
Waereldlyke Recht, J U S T I T I A of de G E R E C H T I G H E I D nevens hem, en agter
de zelve de Raadsheeren, mede op de wyze van de Roomsche Praetoresof
Schouten gekleed. Het Kindje aan de voeten van den Praetorof Schout beteekent
gerust G E W I S S E . Voor de trappen daar het R E C H T en de Gerechtsdienaars op
staan, ziet men de G E M E E N T E , sommige daar van voor overgebogen, andere
beladen met smeekschriften, en andere papieren, verzeld met hunne Advocaten,
of Voorspraken, die hen naar 't Recht wyzen, of opleiden, aan dien kant waar zig
de H O O P op een verheven Galery doet zien. Aan den anderen kant ziet men het
B E D R O G H , de M O O R D E R Y , D I E V E R Y , en L E U G E N , als ook een dorren
Boom omwoelt met een Serpent, of Slang, ten zinnebeeld dat deze gebreken hunnen
oorspronk uit de zonde hebben, verbeeld.
In de benedelucht zietmen Herkules, verbeeldende de D E U G T , welke deze
monsters verjaagt. Een gevleugelt Kindje zwevende boven de Deugt kroont de zelve
met Palm, en Laurier, ten teeken van Overwinning. En in de bovenlucht ziet men
de G O D D E L Y K E W Y S H E I D , R E C H T V A A R D I G H E I D en G E N A D E , om de
goedkeuring der Waereldlyke Machten te bevestigen, in welk opzigt zy ook Gods
Dienaresse genaamt word.
'T waar te wenschen geweest dat hy dit door zyn Konstpenceel hadde afgemaald:
maar zulks werd door zeker voorval gestremt. Ook is jammer, dat wy zyn beeltenis
by zyne le-

208
vensbeschryving niet mogen plaatsen: want zyn afbeeltzel is ons van zyn
Schoonzoon tot dat gebruik geweigert.
Wat nu de byvoegselen aanbelangt, die tot elk Zinnebeeld in het byzonder
vereyscht worden, zullen de zelve kennelyk wezen, daar toe kan elk Konstoeffenaar
een groot behulp hebben aan het bekende Boek d' Iconologia, of Uitbeeldinge des
verstantsdoor Cezar Ripa: of hy kan zig bedienen van myn Tafereel der
Zinnebeelden. Door dezen weg doet men de Schilderkonst, die anders stom is,
spreken; en de Konstschilder weet zyn meening en oogwit hier door klaar t'ontdekken,
als ook de plaats, en tyd, waar in het geen hy verbeeld voorgevallen is, aan te wyzen,
op het voorbeeld van Nealies.
Deze (gelyk Plinius verhaald) had een watergevecht tusschen de Egyptenaars
en de Persianen afgemaalt: maar als hy nu het Nylwater, op het welke zy elkander
aan boord klampten, niet wist van 't Zeewater te onderscheiden, zoo heeft hy door
een vernuftigen vond zoeken te verklaren, 't geen hy anderzints door de Konst op
geenerhande wyze wist uit te drukken. Dat is: hy schilderde op den oever een
drinkenden Ezel, die door een Krokodil besprongen word. Terwyl nu deze
watergedrogten zig in den Nyl onthouden, gaf dit een klaar beduid, waar die
scheepstryd voorgevallen was.
Dus weet een vernuftig Schilder den inhoud van zyn Konsttafereelen, gelyk de
Redenkonstenaren den zin der enkele woorden, door het byvoegsel te verklaren.
Soort by soort, zeit het spreekwoord. Eenige Glasschilders van dezen tyd, die wy
om hun Konst

209
niet voorby stappen willen, voeren wy teffens ten Toneel, schoon zy in hunnen
geboortetyd verscheelen, om geen vermenging te maken.
[Josef Oostfries]
De oudste die voor aan staat is de konstige Glasschilder J O S E F O O S T F R I E S ,
geboren tot Hoorn in 't jaar 1628, en gestorven den 8 van Wynmaand 1661. Hy was
een Leerling van Jan Maartz, Engelsman. Die een konstig glasschilder was, en van
wien nog verscheiden Kerkglazen op Dorpen in 't Noorderkwartier te zien zyn, als
ook tot Hoorn in verscheiden huizen, die naar de Konst los en fraai behandelt zyn.
Van onzen J O S E F O O S T F R I E S , die vol geest en liefde tot de Konst, en geestig
in 't ordineren was, zietmen ook Konststalen zoo tot Hoorn als in de omleggende
Dorpkerken die zyne gedagtenis bewaren. Hem volgt
[Klaas vander Meulen]
K L A A S V A N D E R M E U L E N geboren tot Alkmaar in het jaar 1642 den 10 van
Slagtmaand, en gestorven in 't jaar 1694.
Hy was een yverig man; en van zyne Konstwerken zyn eenige thans tot Alkmaar,
en de Dorpen omstreeks nog te zien, waardig om geroemt te worden. Hem volgt
[Katharina Oostfries]
K A T H A R I N A O O S T F R I E S , Zuster van Josef Oostfries, en Huisvrouw van
Klaas vander Meulen geboren te Nieukoop in 't jaar 1636, en gestorven tot Alkmaar
den 13 van Slagtmaand 1708. Deze was zoo konstlievende dat zy tot in haar twee
entzeventigste jaar dagelyks nog yverde en zig naarstig oeffende, zoo in 't teekenen
als Glasschilderen. Nu komt
[Jan Janze Slob]
JAN JANZE SLOB, geboren tot Edam in 't jaar 1643. een Leerling van voorgemelden
Oostfries, en de eenigste, meen ik die in dien oort

210
berugt is, zoo dat die Konst thans op 't sterven leit. Hy is tegenwoordig een man
van 75 jaren.
[Vincent vander Vinne]

Plaat I - Ludolf Bakhuizen and Vincent van der Vinne.

VINCENT VANDER VINNE, dien wy nu gedenken moeten, is geboren tot Haarlem in
't jaar 1629. Van jongs af aan tot de Konst geneigt, teekende en schilderde hy naar
printen of teekeningen, zoo los en geestig dat duidelyk genoeg daar aan bleek, dat
de natuur hem gonstig, en hy by gevolge tot die oeffening geboren was. Deze
Konstlust wakkerde met de jaren op, te meer toen hy dagelyks met de Zonen van
Frans Hals, die in zyn buurt woonden, verkeerde: 't geen zyne Ouders beweegde
om hem de Konst te laten leeren by gemelden F. Hals; daar hy in korte jaren zoo
by toe nam, en des zelfs stoute behandeling zig zoo eigen maakte, dat hem dagt
dat zyn wieken lang genoeg gegroeit waren, om een vlugt te ondernemen. Hy trok
daar op naar Duitschland, Zwitserland en Vrankryk, daar hy alzins gelegentheid
vond om zyn Konst te oeffenen, en keerde in 't jaar 1655 weer naar zyn geboortestad
daar hy by alle Liefhebbers van de Konst welkom was, en zig inzonderheid door
zyn vrolyken aart en Dichtkonst by elk bemind maakte.
Hy schilderde ondertusschen alles wat hem maar aan de hand kwam, Kamers,
Zolders, Uithangborden en Konststukjes, 't was hem zoodanig onverschillig datmen
niet zeggen kon wat deel der Konst hy tot zyn voorwerp verkoos: maar wel dat hy
de Natuur, in Landschappen, Gebouwen, Stilleven, Beesjes, Vogels, Boertjes,
Historien, in 't groot of klein navolgde. Daar en boven was hy gelukkig in 't treffen
van Beeltenissen, die hy met een stout penceel aantoetste, naar het voorbeeld van
zyn meester F. Hals: die gewoon was

211
tot zyn Leerlingen te zeggen: Gy moet maar stout toesmeeren: als gy vast in de
Konst word zal de netheid van zelf wel komen.
Door deze stoute wyze van schilderen wist hy vaardig, en wat uit de hand gezien
word welstandig te vertoonen. En aangezien hy doorgaans toeley op 't geen 't meeste
voordeel aanbragt zagmen in zyn tyd de winkelhuizen binnen Haarlem met fraaije
geschilderde uithangborden pronken; meer als andere Steden, zoo dat de potsige
Job Berckheiden pleeg te zeggen: vander Vinne is de Rafael in het schilderen van
Uithangborden.
Onderwyl liet hy niet na zyn Konst anders ook te oeffenen, en door Zinnebeelden,
en sprekende Beeltenissen (gelyk ook Goltsius, Heemskerk en Romein de Hooge
gedaan hebben) zyn vernuft en geestige vindingen te laten zien. Thans willen wy
ook een staal of twee der potsige bedryven van zyn groene jaren gedenken; die
bewys geven dat, wanneer hy door zulks te doen in 't naauw raakte, hy zig van zyn
vernuft, op zyn tyd, wel heeft weten te bedienen.
Zyn reisgezellen die van Haarlem hem verzelden naar Duitschland, waren Korn.
Bega, Theodoor Helmbreker, en Willem du Bois; dog zy bleven alle niet by hem,
maar dropen d'een voor en d'ander na weder naar huis, na dat zy somwyl al geestige
ontmoetingen (want onze vander Vinne tot potseryen geneigt was) by gewoont
hadden. Te Everdun in Zwitserland, maakte hy een Vlieger, dubbel beplakt, en met
lichten van binnen behangen, en liet die in den nagt met een goeden wind opgaan.
Waar door de Boeren, op veere na de vernuftigste niet, op de been kwamen, en elk
dit met verbaastheid beschouden, zoo dat

212
straks verspreid wierd, dat 'er een Hemelsteeken in die landstreek gezien was, 't
geen zy te eerder besloten, om dat dat Land in dien tyd, door Borgerlyke onlusten,
tot een bloedigen oorlog dreigde uit te spatten, waarom als dit uitleekte, en hy zag
dat in al zulke potseryen gevaar voor hem stak, hy zulks niet meer ter proef stelde.
Te Geneve schilderde hy in 't huis van den Heer Rozet, een der voornaamsten
dier Stad. En alzoo over tafel van Holland, en deszelfs vermakelykheden by winterdag
op 't Ys gesproken wierd, zoo gaf onze schilder breed op van zyn gaauheid in 't
schaatsryden; zoo dat de gasten uit nieuwsgierigheid wensten naar een kouden
winter. Hy, die maar een krabbelaar in 't ryden was, verlangde kwanzuis meê, om
zyn hart eens te mogen ophalen, niet agterdenkende dat men hem daar, gelyk aan
den pocher van Esopus, zou konnen zeggen:* Zie hier is Rhodus, en daar is de
sprong.

  • Deze spreuk is ontsproten uit een oude Griekse Fabel, die melt van een Reiziger welke

zwetste en snorkte over vreemde ontmoetingen, en daden die hy verrigt had te Rhodus,
inzonderheid over een wyden sprong dien hy gedaan had; welken Blaaskaak men bragt aan
diergelyk wyd water, zeggende: Toon ons hier een sprong als gy zegt te Rhodus gedaan te
hebben. Daar hy bekaaid afkwam. En zederd is altyd, als ymant snoefde dat hy elders
wonderen verrigt had, dit voor een spreekwoord gehouden.
De Heer D.v. Hoogstraten welke deze Fabel berymt heeft zeit dus tot den stoffer.
Wat hebt gy, goede vrient, getuigen toch van doen?
Zoo waar is 't geen gy zegt, bewys het met de zaken.
Daar meê zyn allerbest uw woorden goed te maken.
Hier 's Rhodus: gy moet hier niet toonen met den mont,
Maar met de zaken zelfs, hoe fraai gy springen kont.

213
Maar gelyk zulke die 's winters op zwemmen, en des zomers op schaatsreiden
snoeven, meende hy ook genoeg bevryt te wezen, van dat hem een proef gevergt
zou worden.
'T geviel egter dat het in den wintertyd van 't jaar 1653 zoo streng koud wierd, dat
het water, zelf het Lak of Meir daar omtrent, met ys toeraakte, en sterk genoeg wierd
om een Mensch te konnen dragen. Toen maande hem de Heer, en al 't huisgezin
aan om nu zyn Konst te toonen. Zyn eerste uitvlugt was, hy had geen schaatsen:
maar die werden hem beschikt van een Koopmans Zoon, die in Holland gewoont
had. Nu kwam 't op 't nypen. Wat uitvlugt nu? want des anderen daags moest het
spel aangaan, en de Heer had reeds verscheiden luiden van aanzien op dit gezigt
genoodigt.
Nu moest 'er list gebruikt worden, om deze luiden niet voor spot te houden, die
hem voor een snorker, of zwetser zouden aanzien. Hy bedagt 'er des nagts een
daar geen agterdogt op viel, en maakte die des morgens werkstellig. Hy sneed een
gad in zyn schoen, en kwam kreupel en hinkenden voor de dag. Als 'er gevraagt
wierd, Meester wat scheelter aan den voet?was 't antwoord: ag! ik heb dien zoo
deerlyk gestooten, dat ik gaan nog staan kan. Als straks gevraagt wierd: wel zalje
dan wel konnen ryden? onmogelyk niet, was 't antwoord. De Heer Rozet, hier in
byster verlegen, zeide, wat raad nu? 'k heb reeds myne vrienden verzogt, en de tyd
is gekomen. Ik weet raad antwoorde onze Schilder: Hier in de Stad woont een
Schoenmakers gast van Haarlem Joost Baile genaamt, die by uitmuntentheid fluks
te schaats is, laat dien halen uit mynen naam. Deze was straks ge-

214
reed, en bly. Hy begaf zig 's middags op 't Ys (terwyl de toekykers op den wal
stonden) makende allerlei draijen en zwieren, buitenover, dan op 't een dan op 't
ander been, 't welk van de aanschouwers met verwondering en handgeklap geprezen
werd. Van 't Ys gekomen werd Joost Baile van den Heer voor het vermaak dat hy
hun door 't ryden gegeven had met wyn beschonken. Deze wist door synheid de
rol meê uit te spelen en den Schilder boven hem in Konst van schaatsryen in 't
gezelschap op te zetten; zeggende: dan zoud gy eens verwondert staan kyken!Dit
deed elk 't oog op den Schilder slaan, en wenschen dat zyn voet mogt genezen eer
het ys uit het water raakte. Dog dit beurde niet, maar hy hield zig kreupel tot het ys
weg dooide.
Hy was een man kloek van lichaam en gezont tot 6 of 8 jaar voor zyn dood,
wanneer hy een beroertheid kreeg die hem buiten staat stelde van de Konst langer
te oeffenen. Egter deed hy somwyle zoo veel en zoo goed als hy konde tot den 24
van Hooimaand in 't jaar 1702, wanneer hy naarmiddags in een slaapziekte viel, en
den volgenden dag, 73 jaren oud geworden zynde, stierf. Naarlatende drie Zonen.
Laurens, Jan, en Izak vander Vinne, die de een min, en de ander meer de Konst
gehanteert hebben. Zyn Beeltenis staat in de Plaat I. 2.
[Maria van Oosterwyk]
MARIA VAN OOSTERWYK is geboren op den 20 van Oegstmaand 1630. binnen
Noodtdorp buiten Delf, alwaar haar Vader de Heer Jakobus van Oosterwyk Predikant
was geworden in plaats van zyn Vader, die te Delf was beroepen.

215
Zy die al vander jeugt aan blyken gaf van een groot vernuft, en drift tot de
Schilderkonst, heeft dat kragtig doorstralende konstvuur door tegenstreven niet
gedooft, maar in tegendeel het zelve door moedgeving opgewakkert. Waarom zy
ook ziende dat hare geneigtheid tot het schilderen van Bloemen, en ander stilstaande
leven helde, voor zig een geagt en bekwaam Leermeester uitkoos, namentlyk den
vermaarden Bloemschilder Johan de Heem tot Utrecht.
De zedigheid, die in haar uitblonk, duld niet dat ik de waarde van haar Konst door
een langdradigen letterklank uitschater, of haren roem door een bogtigen bazuintoon
uitbrom;
Frustra fit per plura quod per pauciora fieri potest.
'T is vrugt'loos dat me een zaak met veel omstandigheit
Van woorden uitdrukt, die in 't kort kan zyn gezeit.
Hare wyze van schilderen was uitvoerig kragtig, zagt, en weer snel, naar de
voorwerpen die zy zig voorstelde, gelyk bloemen die zulks om hare dunheid, en
helderheid, zoo men de natuur in hare schoonheid wil nabootsen, vereischen. 'T
was de konstluister die hare Tafereelen zoodanig bemint maakte, dat de meeste
Hoven, waar in de konstliefde huisvest, daar op verliefden. De konstkwekende
Koning Lodewyk de XIV. heeft een van hare Konsttafereelen in zyn Konstkabinet
geplaatst. De Keizer Leopoldus en zyne gemalinne ook een, die het zelve zoo hoog
hebben gewaardeert, dat zy haar hunne pourtretten omzet met Diamanten ten
present hebben toegezonden. Ook pronkten Koning Willem en Maria met een

216
van hare konststukken, daar zy negen honderd gulden voor ontfing. Eindelyk maakte
zy drie stukken voor den Koning van Polen, waar voor haar vier en twintig hondert
gulden betaald werden.
Zy was, (gelyk wy al gemeld hebben) zedig en buiten gemeen godsdienstig,
nogtans vrolik, en byzonder yverig in 't voortzetten van hare Konst, 't geen langzaam,
om dat zy de netheid en uitvoerigheid betragte, voortging; waar om 'er ook maar
een klein getal van bloemstukken (en echter genoeg om hare gedagtenis te
vereeuwigen) in de Waereld is.
Zy is in haar 63ste jaar, nog ongetrouwt zynde, gestorven ten huize van haar
Zusters Zoon Jakobus van Assendelft, Predikant tot Eutdam in Waterland, dien zy,
(van zyne Ouders vroeg berooft) als haar eigen kind had opgebragt, op den 12 van
Slagtmaand 1693.
[Geertje Pieters]
GEERTJE PIETERS, haar Dienstmaagt, die vele jaren by haar gewoont heeft, en
welke zy ook gebruikte tot het vryven van haar verven, heeft zy, ziende in haar een
natuurlyke drift en geneigtheid tot de Konst, in hare wyze van schilderen onderwezen.
En deze is zoo veer daar in gekomen dat zy zig zelve daar meê geneert, en, zoo ik
't wel heb, nog leeft en te Delft woont. Deze heeft aan Nicol: Verkolje die haar een
jaar of twee geleden te Delf ging bezoeken verhaald een geestig voorval tusschen
haar Juffrouw MAR. VAN OOSTERWYK en den Konstschilder *van Aalst. MARIA die
veeltyds by haar Grootvader te Delf was, en ook haar schilderkamer

  • Willem van Aalst, den neef van Evert van Aalst daar wy op 't jaar 1602 van gemeld hebben.


217
daar had, wanneer 't haar geluste zig in de Konst te oeffenen, werd nu en dan eens
van Van Aalst, begeerig om haar Penceelkonst te zien, bezogt, die eindelyk ook
bevallen in haar kreeg en de minnery maakte. M A R I A schoon niet trouwens gezint
liet zulks egter niet blyken, veel min stiet zy hem met eene bof (als men zeit) voor
't hoofd, maar bedagt een geestigen vond, waar door zy zyn voornemen verydelde.
Zy was van een zeedig gedrag, yverig en naarstig in 't oeffenen der Konst, hy een
losse knaap, en die dikwils aan den wind ging. Dus maakte zy met hem verding,
dat hy een gantsch jaar alle dagen (uitgezondert eenige uuren, die hy voor zyne
uitspanningen uit bedong) zekere bestipte uuren moest schilderen: en dat zy hem
dan te woord zoude staan om van minnery te spreken; maar indien hy dit niet na
kwam, zy dan van haar gegeven woord ontslagen was, en regt zou hebben om hem
af te wyzen, gelyk ook geschiede. Nu schikte het zig zoo dat het huis, daar van Aalst
woonde, van agteren tegen dat, daar M A R I A woonde, aanstiet, en zy van hunne
schildervertrekken elkander konden zien en toespreken; zulks zy altyd weten konde
of hy bezig was of niet, en wanneer hy voor het bestemde uur, in gevolg van het
verding, als zy hem toeriep, niet antwoorde, schreef zy met kryt een schreef op den
post van haar glasraam. Van Aalst, die wel gissing maken konde dat hy in dat jaar
meer schuldstreepen op zyn kerfstok gekregen had, dan hy met een schoon praatje
zoude hebben konnen goedmaken, kwam 'er naderhand niet naar omzien.
Men moet (zeit de spreuk) niet wyder tragten te springen als zyn stok kan reiken.
'T zyn ver-

218
standigen die hun vermogen kennen, en niets dat te hoog is ondernemen. Vele die
alle hebben willen nastreven, hebben hunne dwaasheid te laat beproeft, wanneer
zy bevonden van alles wat te weten, en geen een ding wel te verstaan. In tegendeel
zietmen dat zulke die 't een of 't ander deel van de Konst tot hun doel hebben
uitgekipt, en hun eenig werk en toeleg maakten om daar in boven anderen uit te
steken, hun oogwit hebben bereikt, en een onverwelkelyken roem behaald.
[Willem Kalf]
Onder dezen moeten wy d'eerste plaats geven aan WILLEM KALF, geboren tot
Amsterdam, die 't Stilleven, en voornamentlyk Goud en Zilverwerk, Paarlemoer,
Horens, en Agate heften van Messen zoo verwonderlyk uitvoerig en natuurlyk wist
te schilderen, dat (schoon schilderyen van diergelyke verkiezinge thans van geringe
waarde zynde, voor waardiger voorwerpen plaats ruimen moeten) zyne konstwerken
by alle konstkenners in groote agting blyven. Zyn onderwyzer in de Konst is geweest
Henrik Pot.
Hy was een Man die veel gelezen, en een goed oordeel had; daar en boven zoo
bespraakt, en afgerigt op allerhande vertelselen, dat yder bevallen in zyn bywezen
had. Waar door hy hen ook wel eens een nachje over in de Herberg met d'ooren
aan zyn bespraakte tong kluisterde. Daar benevens was hy byzonder gerieffelyk
om yder (schoon het met zyn verlet verzelt ging) dienst te doen; zulks zyn Vrouw
wel dikwils zeide, dat hy meer naar een anders voordeel dan naar zyn eigen zag.
Zyn Beeltenis staat in de Plaat H. 2.
Kornelis Hellemans, Konstverkooper, heeft my verhaald dat Kalf hem had uit
verzogt om printhandel met hem te dryven; dat 'er indien tyd a-

219
vond bedestonden waren in gestelt; dat hy die uuren van vyven tot zeven waarnam,
zyn winkel opsloot, naar hem toeging en handel met hem dreef; met beding dat Kalf
des anderen daags om zyn geld zoude komen. Maar die niet en kwam was Kalf,
daar hy van dag tot dag op wagte, tot dat hy een Begraafnisbriefje kreeg, waar aan
hy zag dat hy nog dien zelven avond als hy by hem geweest had overleden was,
daar Kornelis zig niet weinig over verzette.
Hy had eenigen tyd te voren wel een krankte gehad, maar was weder herstelt;
had dien dag op de Verkooping van Schilderyen op 't Heeren Logement, en 's avonts
ten half negen uuren nog aan 't huis van Jan Pietersz. Zomer geweest, ging naar
huis, struikelde op de Bantemer Brug, en viel voor over op zyn borst. Hy voelde zig
wel bezeert; maar niet agterdenkende van zulk gevolg, ging te bed leggen, en was
als de klok tien uuren geslagen had al een Lyk. Dit gebeurde op den 31 van
Hooimaand 1693. Willem vander Hoeven maakte t'zyner gedagtenisse dit volgende
Grafschrift:
Genaak eerbiedig dezen drempel,
O Schildergeest, op Konst belust,
Weet dat hier 't waardig lichaam rust,
Der Schild'ren Vuurbaak* merk en stempel
Des bravenW I L H E M S , die den schat
Van Kresus wonder wist te malen,
Zelf met dien schat niet te betalen
Wyl hy nooit zyns gelyken had.
Help de gedagtenis van dezen Fenix vieren,
Doorvlegt zyn maalstok en pinceelen met Laurieren.

  • Zyn goed oordeel over de Schilderkonst in 't algemeen


220
Ter zelver tyd bragt de Maagt van Dordrecht, Hollands oudste Stad, een schoone
Konstbloem in 't Wintersaizoen voort, waar op de gryze Merwe, het hoofd uit haar
bevrozen kil van verheuging opstak, en de Ryn haar gebuurstroom haar met een
bly gezigt toewenkte. Maar dit gewas ontydig uitgesproten, verging weer voor zyn
schoonsten bloeityd.
[Kornelis Bisschop]
KORNELIS BISSCHOP of* BISKOP, geboren in 't jaar 1630 den 12 van
Sprokkelmaand, had tot onderwyzer in de Konst Ferd. Bol. Waar na hy door vlytig
en stadig zig te oeffenen in de Konst grooten voortgang maakte.
Hy is wel de eerste, zoo niet de beste, geweest, welke allerhande soort van
Beelden, op hout geschildert met levende koleuren, en uitgehakt, dienende om
ergens in een hoek, of poortaal te plaatsen, wel het natuurlykst gemaakt, en 't
geestigst verzonnen heeft. Ik heb 'er van gezien die op hunne stantplaats gestelt
het oog misleit, en de zelve voor levende beelden zouden doen groeten hebben.
Hy schilderde ook sommige der zelve gedaagt en gekleurt op de wyze van
kaarslichten: welke by donker een blaker met een brandende kaars in de hand
hebbende een natuurlyke vertooning deeden. Ja men verhaald dat zoodanig een
beeld om de klucht van zeker Heer, wanneer hy gasten onthaald had, geplaatst
zynde aan de deur of den uitgang van de kamer, sommige der zelven die het voor
de huismeit aanzagen, voor die gerieflykheid haar met een drinkpenning beschenken
wilden, dog hun hand daar tegens aanstieten, en zig bedrogen, en dit dus stof tot
lachen gegeven heeft. Dusdanige verleidingen door Konst noemt Filos-

  • Volgens de spelling van L. Smits.


221
tratus de jonge, een genoechelyk en onschandelyk Bedrog. Maar die tyd is voorby
geloopen, en men ziet thans van dien aart niet als vodden, door krukken en
brekebeenen verzonnen, of naar de voorgemelde fraaije beeldschilderyen gebrekkig
nageaapt.
Niemant moet denken dat ik met dit verhaal de brave Konst van myn Stadgenoot
tragt te ontluisteren; want ik ben gedrongen van hem te zeggen, als F. Junius van
den ouden Pyrcicus: Dat hy bekwaamheid genoeg had om de grootste zaken in de
Konst ter hand te slaan, maar dat hy zulks deed om de voordeelen die daar van
kwamen. Ja Plinius, vermyd niet te zeggen van den grooten Konstenaar Protogenes.
Dat hy tot zyn vyftigste Jaar Schepen geschildert heeft.
Onze B I S S C H O P hield zig ook met zulk doen niet te vrede; maar oeffende zig
ondertusschen tot groote ondernemingen. Een Edelmoedige geest(zeit zeker
Spaans Schryver) wil liever middelmatig wezen in verheven bezigheid, dan
uitmuntende in een middelmatige; want die zig vergenoegt met middelmatig te wezen
in een geringe bezigheid, 't is een bewys dat die geen Edelmoedigheid kent. Men
moet Konst en Geest hebben, en daar na legt het behartigen daar de laatste hand
aan. Gelyk ook zulks met hem gebeurt is, als aan menig konstig pourtret in Holland,
Zeeland, Braband en elders te zien is. Daar benevens heeft hy ook verscheiden
Historiestukken gemaakt, die zyn roem in eeuwigduurent cement voor het vergaan
behouden zullen. Een der zelve (bestaande in twee of drie beelden by Kaarslicht
en voor een groote som geld in Vrankryk verkogt) pronkt nu nog in 't Kabinet van
Koning Lodewyk. Hy werd door den

222
Koning van Denemarken tot Hofschilder aangezogt; dog de dood daar tusschen
komende, is hy in de kragt van zyn leven en Konst gestorven in 't jaar 1674, oud
zynde 44 jaren, en liet elf kinderen na. Dus wy met reden de fraaije spreuk van
Gratiaan, welke zeit: Alle de geenen die men wel noodig had dat zy leefden, zullen
veeltyds vroeg sterven; en de genen die nergens goed toe zyn, leven lang. Daar
op toepassen.
Onder deze waren drie Zoonen van welke 'er zig twee, als ook drie Dochters, tot
de oeffeninge der Konst begeven hebben.
[Jakobus Bisschop]
J A K O B U S B I S S C H O P de oudste, was by het leven van zyn Vader al aan de
Konst, en zoo veer dat hy het beeldeschilderen (daar van wy hebben gesproken)
konde aan de hand houden en met zulks te doen grooten dienst aan het huishouwen
deed. Maar wanneer nu zyn jonger broeder, die mede tot dat werk opgekweekt
werd, tot die bekwaamheid raakte, dat hy zulks kon beheeren, met behulp van zyne
Zusters, ontsloeg zig de oudste daar van voor een tyd, om zig te oeffenen in
waardiger verkiezingen en begaf zig tot het onderwys van den braven Kamer- en
Zolderschilder August Terwesten, zedert welken tyd hy zig ook aan het schilderen
van zolders, kamers en wat daar toe behoord, gehouden heeft.
[Abraham Bisschop]
A B R A H A M de jongste had die gelegentheid niet die zyn Broeder vond, maar
moest zig het beeldenschilderen (een zeker inkomen voor het huisgezin) getroosten.
Dog dit belette hem egter niet de leidingen van zyn natuurdrift by de minste
gelegentheid die hy vond, te volgen. Hy begaf zig tot het schilderen van allerhande
vogelen, inzonderheid Hoenderen: daar hy thans door byzonderen

223
vlyt, in gestadig zig naar 't leven te oeffenen, in gevorderd is, dat men hem wel onder
de bekwaamste in die oeffening stellen mag. Dus veel vermag de natuurlyke aandrift,
en het onvermoeit yveren. Waarom ook Aristoteles al wist te zeggen: Om een
uitstekent man te worden in eenige oeffeningen, hoedanig die ook wezen mag,
moeten drie zaken te zamenloopen, Natuur, Vlyt en Oeffening. Reeds heeft hy
verscheide groote stukken, om ruime zalen te cieren, zoo in Zeeland als elders
gemaakt, daar hy allerhande soort van gevogelten in te pas gebragt heeft, elk in
hun aart zo natuurlyk kragtig gekleurt, en dun, en helder geschildert dat ik my daar
over heb moeten verwonderen. Ik spreek vryborstig, en weet 'er (schoon 't myn
doen niet is) beter van te oordeelen, als de Bisschop van Mechelen van de Dichtkonst
deed, van wien verteld werd dat, toen J. van den Vondel zyne onverbeterlyke Altaar
geheimenissen aan hem opdroeg, hy aan hem schreef, indien hy zoo voortging met
rymen, dat hy dan nog een tweede Jak. Kats zou worden.
[Peter van Breda]
Gelyk eertyds Griekenland inzonderheid, naderhand Italien, als de Baarmoeder der
Konsten is geroemt geworden; zoo mag men ook Braband over 't voortbrengen van
zoo groot een menigte Konstenaren, die den opbouw van de Konst hebben helpen
bevorderen en voortzetten, wel roemen. Onder deze mag men ook tellen P E T E R
V A N B R E D A geboren te Antwerpen 1630. Hy was een braaf Landschapschilder,
en wist de landschappen daar en boven met Roomsche Gebouwen, vermakelyke
Hoven, Prieelen, Fonteinen, en kleine Beeldjes en Beesjes op te cieren. Ik ken

224
des mans werk niet, maar Korn. de Biezeit 'er van dat het is
Zoo edel zuiver, net, volmaakt gelyk het leven,
Dat ook Natuur zelf geen volmaaktheid meer kan geven.
[Janson van Keulen]
Hier by verschynt de brave Konstschilder J A N S O N V A N K E U L E N , wiens
geboortetyd ik niet weet, maar hy woonde 1630 aan 't Hof te Withal. Hy had al voor
Ant. van Dyk aan dat Hof geweest, en Koning Karel had agting voor hem. Hy leefde
(niet tegenstaande hy meê een Pourtretschilder was) met van Dyk, en van Dyk
wederom met hem in goede vrientschap. 'T gebeurde dat van Dyk hem eens kwam
bezoeken, en vindende hem heel mistroostig, vraagde naar de reden, dien hy
antwoorde: dat hy een Dame schilderde die hy geen genoegen konde geven, en
die, hoe veel vlyt hy daar toe aanwende, hem schold voor een brodder en knoejer,
en hy overzulks zyns leevens moede was. Waar op van Dyk hem trooste: zeggende
dat hy zulk zeggen niet agten moest. Dat hem zulks al meê overkomen was, en hy
het door geduld had overwonnen. Wanneer Karel Stuart d'eerste, met het Parlement
in onlust raakte, en de oproeren dagelyks vermeerderden, vertrok hy met zyn Ouders
naar Holland daar hy ook zedert gebleven is, tot dat hy in 't jaar 1665 kwam
t'overlyden binnen Amsterdam. Anderen willen dat hy, na dat hy zig aan verscheiden
Hoven vermaard gemaakt, dog wel zyn meesten levenstyd te Londen (daar hy uit
Hollandse ouders geboren was) doorgebragt had, naderhand te Utrecht gewoont
heeft, en daar gestorven is.

225
Waar nog verscheiden van zyne uitmuntende pourtretten te zien zyn.
[Gerard Pieterze van Zyl]
In dezen tyd woonde ook de berugte Konstschilder GERARD PIETERZE V A N ZYL,
(best by zyn gemeenen naam G E R A R D S bekent,) te Londen.
My schynt toe dat hy tot leiding zyner konstdrift het spoor van Ant. van Dyk gevolgt
heeft. Immers meent men dit de reden geweest te zyn waarom hy in Engeland, en
zelf over zyn deur in Westmunster ging wonen. Hy hield groote vriendschap met
van Dyk, en had de eer van hem dikwils te zien schilderen, waar door men gelooft
dat hy hem de konstbehandeling (gelyk Graasbeekvan Brouwer) heeft afgezien.
Want als men den tyd narekent zal men bevinden dat hy toenmaals den grond zyner
Konst gelegt heeft. En wel ter regter tyd, aangezien van Dyk 1641 kwam te sterven,
als wanneer G E R A R D S weder na zyn geboorteplaats Amsterdam overscheepte.
Van den jare 1655 tot 58 woonde hy in de Hartestraat op een agterkamer,
oeffenende de Konst by zig zelf in der stilte. En die hem doen gekent hebben, zeggen
my, dat hy op dien tyd een Jongman van omtrent veertig jaren was. Zyn konstige
penceelhandeling heeft hem den bynaam van Van Dyk, in 't kleyn, doen hebben.
De meeste schilderyen die men van hem ziet zyn vrolyke Gezelschappen van
Juffrouwen en Heeren naar dies tyds gewoonte gekleed, alles naar 't leven
geschildert, en meest naar schoon leven. Inzonderheid steken de hantjes der
Vrouwtjes, zoo in konst van schilderen, als teederheid, en schoonen omtrek uit,
even als ik van van Dykgezegt heb.

226
Onder zyne beste konststukjes word geteld dat, waar in hy verbeeld heeft den
verloren Zoon, afscheid nemende van zyn Vader, in welks wezen men de
bekommertheid en zorg bespeurt, terwyl hy zyn Zoon te paerd gezeten vaarwel
wenst. Dit stukje is konstig geteekent, natuurlyk gloeijend en helder geschildert, en
buiten zyne gewoonte fraai gekleed. Ik heb het vele jaren gekent, en dikwils met
genoegen gezien: maar in wiens kabinet het thans is weet ik niet.
Sommigen zeggen dat hy een Amsterdammer is: anderen willen dat hy geboren
is tot Leiden, daar zyn Vader een Lystemaker was, Pieter Gerretze genaamt.
Jan Vos heeft op de afbeelding van den Heere Willem Pauw door Gerards van
Zylgeschildert dit vaersje gemaakt:
Dus zietmenP A U W , die met zyn kiel, in spyt der baaren,
Dwars door de middellyn, kwam bruizen tot in 't Oost,
Hy vreesde nooit voor 't woên der teegenvoetsche schaaren.
Wie eer en voordeel zoekt is allen ramp getroost.
Zoo pleegde hy zyn plicht tot kwyting van zyn eeden.
Wie voor zyn meesters zorgt, verdient hun dankbaarheeden.
Dit is al wat ik by gebrek van meerder berigt, van dezen braven Konstschilder weet
te zeggen. Als 'er van sommige Konstschilders geen nageslagt overig is, of kennissen
meer zyn die geheugen dragen van hun levensbedryf, moeten wy het zelve getroost
wezen, en het aan 't verloopen van

227
den tyd wyten. Maar ik ontmoet somwyl menschen, die hier omtrent gants
onverschillig zyn, en dien 't evenveel schynt te wezen of men iets van hunne
voorouders of vrienden te boek steld, of niet, en dus agterhoudende zyn, of niet
uitkomen, omtrent zaken die my dienstig zouden wezen, om te weten. Weer andere,
die uit een styf koppige ongerieflykheid niet alleen agterhoudende, maar ook
ongenoegt zyn datmen van hunne voorzaten onder den rey der schilders in openbare
schriften meld. Geloof my, wanneer ik aanzoek deed by luiden die door geldmiddelen
en eerampten boven het gemeen uitsteken, wier voorzaten de Konst geoeffent
hebben, was 't even of ik voor een doofmans deur klopte: 'T schynt dat zy my dies
aangaande niet willen zeggen, om dat 'er geen gedagtenis zou blyven van 't geen
waar van zy zig, uit een verkeert begryp, schynen te schamen.
Oulings en in later tyd hebben Waereldvorsten, luiden van den eersten rang en
geestelyke persoonen de schilderkonst geoeffent, en de gedagtenis tot luister van
hun geslagt naargelaten. Onder de oude Grieken was zelf een wet (gelyk Plinius
getuigt) welke gebood dat niemant de Konst van schilderen vermogt te leeren, ten
zy hy edel geboren was, en werd ook zulk een hooge prys voor die de zelve
begeerden te leeren gesteld, dat gemeene luiden daar niet om mogten denken.
Meer stalen van die koleur zouden wy uit dien winkel der oudheden vertoonen, zoo
wy 't elders niet gedaan hadden.
Tabius Pictoruit een oud adelyk Roomsch geslagt heeft de Schilderkonst geoeffent
en in 't vierhondert vyftigste jaar na de grondlegginge van Rome den tempel des
Geluks, welke ten tyden van

228
Keizer Klaudius verbrande, van binnen beschildert, en zyn naam daar by geschreven,
't zedert welken tyd dat geslagt vermaart door groote eerampten en verwinningen,
den bynaam Pictor, Schilder heeft behouden.
Quintus Pedius, de Zoon van Quintus Pedius, die triumferend Borgermeester is
geweest, ook Erfgenaam met Augustus van Julius Cezar, heeft de schilderkonst
geoeffent tot zyn dood toe.
Hadrianus de vyftiende Roomsche Keizer heeft, behalve de meet- aard- en
hemelloopkunde, speelen Dichtkunde, beeldhouden en gietkonst, ook de
schilderkonst geoeffent, volgens de getuigenis van van Mander. En Korn. de Bie
meld van verscheiden geestelyke Persoonen als den Kardinaal Franciscus van
Veroneen zyn Broeder Hieronimus die een Predikheer was. Innocentiusvan Imola.
Don BartolomeusAbt van St. Klemens van Aresso, welke de schilderkonst met veel
roem outyds geoeffent hebben. Dus meld ook Pater Abraham van St. Clara in zyn
Boek Iets voor allenop pag. 380 van eenen Johannes de Friesoevan de Dominikaner
orden die de schilderkonst oeffende, en ten tyden van Michiel Angelo leefde, die
dikwils zeide: Dat Johannes in den Hemel klom, en aldaar de Beeltenissen der
Heiligen schilderde. Maar 't is zonder gront dat gemelde Pater Abraham den Heere
Christus meê onder de schildersteld, om deze rede: Wanneer de zaligende Heiland
van Capernaum naar Jeruzalem ging, en te gelyk op den weg predikte, was 'er een
schilder Ananias genaamt van den Koning Abagarus van Edessa gezonden om de
waarde Beeltenis van den Heiland door 't penceel na te bootsen; maar konde den
zelve geenzins treffen, door de glans die

229
van het heilig wezen afstraalde. Dus liet hem de Heere Christus roepen, nam een
doek en drukte de volkomen afbeelding van zyn wezen daar op zoodanig dat het
geen schilders penceel beter zoude hebben konnen treffen, en zont het naar
gemelden Koning. Dit gelykt eer naar spotterny, schoon hy zeit: dat die zelve doek
huidendaags nog, in de Kerk van St. Salvator tot Romen bewaart word. Die Pater
teld de waereld al meer munt aan die niet gangbaar is. 'T gaat thans zoo niet als
het plag. De meeste menschen willen zig als de hedendaagsche Israëliten geen
munt laten in de hand stoppen, of zy moet van goed alooy en wel gestempelt wezen.
Philips Hertog van Orleans, thans Regent van Vrankryk heeft in zyn jeugt de
Schilderkonst geleerd by den braven Konstschilder Coupel, en de zelve met yver
en zugt geoeffent, zoo veer dat hy voor zig zelve in een der galeryen van zyn paleis
verscheiden stukken geschildert heeft, daar met roem van gesproken word.
Koningin Maria, eer zy tot de kroon quam, heeft (behalve dat zy konstig met de
borduurnaald gewrogt heeft) ook in waterverf geschildert, waar toe zy zekere uuren
daags bestipt had, die zy yverig en naarstig in agt nam. De Konstschilder Math.
Wulfraadt heeft my verhaald dat hy verscheiden Beeldjes en kleine Landschapjes
van haar penceelkonst uitvoerig bewerkt gezien heeft, die de monstering van een
keurig oog konden uitstaan. Zy had tot onderwyzer meester Gibsson, die schoon
bejaart zoo kleen van persoon was, dat hy pas op een tafel kon zien.
De Prins van Wales, Zoon van Koning Jako-

230
bus, die door zyne styfnekkigheid, en met zig tegens de wetten van Engeland te
kanten, dien Prins het kroonregt benomen heeft, heeft in zyne ballingschap nog de
Konst geoeffent. Franciskus Roetiers van Antwerpen Zoon van den stempelsnyder
van de munt van Braband was zyn onderwyzer in de Konst. Deze had een wyze
van teekenen als la Fagieen schilderden Historien.
De Heer Wakkerbaart, Generaal van de Keurvorst van Saxen, was een yverig
oeffenaar van de Konst. Als hy in den jare 1695 te Rome was, begaf hy zig onder
de Bent. Zyn Bentnaam was Alexander Magnus. Hy teekende naarstig naar de
antique Ruinen, en alles wat hy zyner keure waardig oordeelde te wezen. De
Konstschilder Izak de Moucheron, die toen ook te Rome was, en omgang met hem
had, heeft my verhaald, dat hy twee afteekeningen van hem heeft gezien op groot
papier, 't eene van Rome en 't ander van Venetien, konstig naar 't leven afgeteekent.
Ja zyn konstzugt ging zoo veer, dat zyn lyfknechts by beurten zig moesten oeffenen
in de Konst. Zoo deed ook de Zweedtsche Krygsgeneraal Steenbok. Deze, na dat
hy Altena uit order van zyn Koning in brand gesteken had, werd naderhand met zyn
troepen, door de Deenen (hun Koning dit doen euvel nemende) omcingelt, en tot
Krygsgevangens gemaakt, verscheiden jaren in de gevangenis zittende vermaakte
hy zig door 't penceel, schilderende verscheide Landschapstukken, waar van hy
sommige aan zyn Koning verëerde. De Amsterdamsche Courant, heeft 'er in dien
tyd ook van gemeld.
De Konstschilder Wil. Schellings meld in het Dagregisterzyner vierjarige
Reisbeschryving,

231
van eenen Renatus Koning van Sicilien, van wiens eigen hand een konststuk te
zien is te Avingonin 't Koor van een der Kapellen van de Kloosterkerk der Celestinen.
Dit was een zinnebeeld van de Dood, of sterflykheid, voorheen aan een geestelyke
Dochter tot een Nieuwjaarsgift geschonken. Onder al de geschilderde voorwerpen
in dit stuk is te verwonderen een spinwebbe aan een doodbaar, zoo konstig en
natuurlyk geschildert dat men 't voor een ware spinweb zou aanzien. Onder het
zelve staat een Latyns vaers: gejaarmerkt 1481. 't geen vertaald de voorbygaanden
dus toespreekt:
Aanschouwer blyf voor 't Tafereel wat staan;
Daar yder Bloem, de broosheid van uw leven
Vermeld; dewyl hoe luisterryk verheven,
Zy, eer men 't weet, zal onverwagt vergaan.
Ook gedenkt hy in Zyne Reisbeschryving van Engeland aan Maria Stuart Dochter
van Jakob den V. Koning van Schotland geboren 1541, en onthalst 1587 in
Sprokkelmaand, na dat zy 20 jaren gevangen gezeten had op 't Kasteel Frodigua,
om het konstig geteekent en gestikte behangsel, waar van wy in de
levensbeschryving van W. Schellings zullen melden.
Wy zouden daar beneven een gantsche lyst van Konstschilders in vroeger en
later tyd konnen optellen welke door Keizers Koningen en Vorsten tot de waardigheid
van Ridders en Baronnetten zyn verheven, verscheiden ook die het
Borgermeesterampt bekleed hebben, als D.v. Delente Armuiden in Zeeland, vander
Lisin 'sGravenhage, Hendrik Verschuringen vander Ulftte Gorkom, andere weer
Regenten van Steden, als Ger. Terburgte

232
Deventer, die teffens ook Ridder was, en meer anderen, als ook een reeks van
brave mannen die een eerlyken en godvrugtigen wandel geleid en in deugt, den
waren Adeldom van een Christen, hebben uitgeblonken. Ja daar zyn geen
Maatschappen, Konstgenootschappen, of Gildebroederschappen welke zeer talryk
zyn, of ik maak my sterk om aan te toonen dat 'er meer schurste schapen onder
loopen, als onder St. Lucas Broederschap. Behalven dit word de Konst doorgaans
van hun geoeffent buiten bedrog, en eerlyk behandelt, de Handelaars uitgezondert;
want die gaan (als Pater Abram zeit:) wel altyd metW A A R E N om, maar niet alle,
of altyd met de waarheid. By gevolge vind ik geen reden dat zig iemant behoeft te
schamen, dat 'er van zyn geslagt onder de Konstschilders geteld werden; zoo min
als onder de Dichters; waarom ook And. Pels, in zyn vertaalden Horatius pag. 34
met recht zeit:
Voor 't ov'rig hoeft gy u der Dichtkonst niet te schaamen,
Als of zy kwalyk aan den grooten zou betaamen.
ô Neen; want Orfeus, zoo in zynen tyd geagt,
Die tolk der Goden, heeft het menschelyk geslagt
Door vaerzen afgeschrikt van moord, en beestig leeven;
Waarom die brave naam den held is nagebleven,
Dat hy de Leeuwen, en de Tygers temmen kon.
Ja Vorst Amfion, die oud Thebe zelf begon
Te bouwen, kreeg dien naam, dat hy de harde steenen
Kon leiden door zyn luit, en vleijend dicht waar heenen
Hy wilde, enz.
Dit pleit heb ik voordagtig in dit tweede Boek-

233
deel willen voorstellen, om dat sommigen, die als nog met hunne berigten (schoon
ernstig daar toe verzogt) agter weeg blyven, daar door mogten overtuigt worden
van hun dwaas opzet, en ik daar door gelegentheid vinden, om de levensbedryven
van myne Konstgenooten, in meerder volkomenheid ten Toneel te brengen.
[Michiel Willemans]
Thans lust het ons met de pen te weiden tot Pruissen daar MICHIEL WILLEMANS
geboren werd in 't jaar 1630; om dat hy Amsterdam voor Rome tot de Hoogeschool
van zyne Konstoeffeninge verkozen heeft, om door 't beschouwen van loflyke
voorbeelden, en uit den omgang met de braafste vernuftelingen, zig in den opbouw
van zyn Konst te bedienen.
Zyn Vader was een gemeen schilder, en te Lubek geboren.
Hy tot de Konst gekomen nam daar zoodanig in toe, dat hy met zyn twintigste
jaar zyn tyd- en lantgenooten overtrof. Dit was hem niet genoeg, maar hy vertrok
naar Holland, daar hy om zyn beleeft gedrag en Konst, by de Konstoeffenaars en
konstlievenden welkom was. Hy voegde zig in gezelschap zynde, wel meest by J.
Backer en Rembrant, in wier Konst, byzyn, en Redenvoeringen hy zoo veel genoegen
nam, dat hy zyn voornemen van naar Italien te reizen schortte, maar besloot een
ruimen omtrek door Duitschland te doen, gelyk hy ook deed, en heeft in de meeste
Hoven, inzonderheid de Keizerlyke Stad Praag, zyn brave Konst doen zien, en
kwam naar een tienjarige reis te Lubek, daar hy zyn naam van wegen zyn Konst
berugt maakte.
Onder zyne veeltallige Konstwerken word geteld de verbeelding van Vulkaan,
smedende in zyn be-

234
rookte grot de Wapenen voor den Krygsgod Mars, 't geen hy geschildert heeft voor
de Keurvorst van Brandenburg. Ook twee groote Tafereelen te Wrateslau,
verbeeldende het oordeel van Salomon, en van Kambises. De meeste Kerken en
Paleizen van Duitschland (om kort te gaan) pronken met zyne penceelkonst.
De liefde tot de Konst drong hem nog in zyn Zestigste jaar aan, om zyn
Schoonzoon K R I S T O F F E L L U C A daar in t' onderwyzen, gelyk hy zyn Dochter
A N N A E L I Z A B E T W I L L E M A N S gedaan had, waar van men in Duitschland vele
fraaije stukken ziet.
[Willem Doudyns]
W I L L E M D O U D Y N S is geboren 1630, den laatsten dag van Wintermaand. 's
Gravenhage mag met reden haar Oyevaars blazoen met deze Konstpaarel cieren,
voortgesproten uit een Borgermeester, en Kolonel der Schutters dier plaats. Zyn
eerste onderwyzer in de Konst was Alexander Petit.
Naderhand door reislust aangenoopt, trok hy naar Rome om de Konst naar de
oude en beste voorbeelden voort te zetten, en bleef twaalf agter een volgende jaren
in Italien, dagelyks bezig met de Grieksche Statuen, en geagtste Roomsche
Konststukken, af te teekenen, ook om zig eene wyze van schilderen te gewennen
die hem naderhand zoo beroemt gemaakt heeft. Jan de Biskopheeft zig inzonderheid
naar den kostelyken voorraad zyner teekeningen bedient in zyn geëstte plaatwerk.
Hy is een van de eerste, of wel de voornaamste geweest die in den jare 1661,
het Konstgenootschap, en d'Academie tot opbouw van de Konst hielp opregten in
's Gravenhage, waar van hy ook

235
naderhand verscheidenmalen Directeur, of Regent is geweest. Hy leende de hand
daar ook aan tot het einde van zyn leven, het geen hy bereikte in 't jaar 1697, in
den ouderdom van 67 jaren; de dood zig niet bekreunende het groot verlies dat de
Konstschool door het missen van dezen Diomedes(dus was hy gebentnaamt) te
dugten stond.
Hoe groots hy in zyne ordonantien was, hoe vast in het teekenen van zyne
naakten, hoe breed en natuurlyk hy zyne kleederen plooide, en hoe stout en kragtig,
(om het tegen de braasste Italiaansche te konnen ophalen) hy zyne Konststukken
schilderde, daar omtrent zou te vergeefs zyn veel te melden, aangezien het werk,
genoeg bekent, zyn maker pryst. Onder vele van zyne berugte Konstwerken wil ik
den Lezer, alleen tot een staal, na de Haagsche Vierschaar wyzen, daar hy Salomons
eerste regt in drie vakken verbeeld heeft: en 't geen wy meer te zeggen hadden
elders toe sparen.
[Ary vander Kabel]
Nu laten wy A R Y VANDER K A B E L geboren te Ryswyk buiten den Haag in 't jaar
1631 volgen.
Zyn regte naam was vander Touw: maar zyn leermeester Jan van Goijenpotsig
van aart zynde, zeide: dat zulk een toenaam te gering en veragt voor hem was,
aangezien men denken mogt dat hy na dat soort van Touw, daar men de halssnoeren
van maakt, waar meê men zulke die door snedigheid vinden dat niet verloren was
opknoopt, vernoemt was: en dat het grootser stond datmen hem na een Kabeltouw
benoemde. Zedert welken tyd zy hem altyd vander Kabelgenoemt hebben. Hy is
te Lionsin Vrankryk gestorven, maar in wat jaar weet ik niet. Hy schilderde meest
landschappen en watergezigten, had ook een Broeder E N G E L genaamt die de
Konst oeffende. Dog wat

236
hy schilderde weet ik niet: maar zyn tyd- en konstgenoot JAN van ASSEN geboren
tot Amsterdam schilderde Landschappen en Historien met een vaardig en kloek
penceel, die, wanneer men de zelve wat in afstand bezag, een goeden welstand
hadden. Hy was een man van goed oordeel, dog bediende zig om 't gemak veeltyds
van de printen van Ant. Tempeest, inzonderheid in zyne stukken die buitenslands
verzonden werden, gelyk hy ook dikwils verzendingen had naar Indien. Hy stierf
1695, ruim 60 jaren oud zynde.
[Ludolf Bakhuizen]
Gelyk het Koorengraan, door den norschen kouden winter, die den grond met kille
sneeuw bedekt, en de oppervlakte tot een yskorst doet vriezen, versmoort, of
gekerkert blyft, tot dat de aangename Lentezon den grond verwarmt, de zaden
bezielt, en doet opschieten, om in hun zaayzoen vrugten voort te brengen; zoo
schiet ook het Konstzaat, door andere bezigheden gedoost, wanneer de Liefde tot
de Konst, met een schitterenden gouden zonnegloet gehult, de zelve met blinkende
voordeelen toestraalt; en een wakkerder leven byzet, in 't prilste van den Zomertyd
zyne vrugten uit. Dit zullen wy in de volgende Levensbeschryvinge van L U D O L F
B A K H U I Z E N bevestigt zien.
Deze was geboren te Emden in den jare 1631. op den 18 van Wintermaand. Zyn
Grootvader was Predikant in Oostvriesland, zyn Vader Gerard Bakhuizen
geheimschryver, en hy Klerk op 't Comtoirtot zyn 18 jaar. Dan hy verliet Emden,
en kwam tot Amsterdam wonen in den jare 1650, om den Koophandel te leeren.
De Heer Bartelot, die zyn Patroon was, had veel dienst van

237
hem, alzoo hy het Boekhouwen, en de Schryfkonst meesterlyk verstond. Maar hy
bleef daar niet lang, alzoo de Konstgodin hem tot hare oeffenschool lokte; gelyk hy
zig dan met zyn 19 jaar begaf tot het teekenen van den Scheepsbouw naar 't leven,
zonder dat hy ooit de wyze van tekenen, of de behandeling van de teekenpen gezien
had. Het leven was zyn voorwerp; en de drift zyn onderwyster.
'T was in dien tyd de Gulde Eeuw voor de Konst, en de goude appelen (nu door
akelige wegen en zweet naauw te vinden) dropen den Konstenaars van zelf in den
mond. Weinig tyd had hy maar toegeleid op het teekenen van Schepen, wanneer
hy zyn zweet door loon verzoet zag; want hy kreeg voor een teekening 10, 20, 30,
eindelyk 100 en meer guldens; het geen zyn yver niet weinig aanzette.
Inmiddels kreeg hy kennis aan deze en gene konstoeffenaars, die hem
aanmoedigden tot de penceeloeffening, daar hy wel geneigtheid toe had, maar niet
wist hoe de zelve te behandelen. Aldert van Everdingenwas d'eerste die hem een
palet met verf en pencelen in de vuist stak om 'er een proef af te nemen. Dit ging
zoo 't best mogt, met maken en hermaken; evenwel het werd een stukje schildery,
en hy kreeg 'er 10 gulden voor. Dan vraagde hy eens dezen, dan eens genen,
aangaande de tempering of vermenginge der verwen, maakte zig door zyne
leerbegerigen aart by elk bemint, en kwam hen op hunne schilderkamers, en in
hunne bezigheid bezoeken, om af te zien hoe zy 't een en 't ander behandelden.
Grooten toegang had hy tot den Zeeschilder Hendrik Dubbels, toen den oudsten
onder de

238
bend der konstenaren tot Amsterdam, door wiens openhartig berigt hem groote
dienst geschiede.
Op dien grond bouwde hy voort en kwam eindelyk zoo veer dat de roem van zyn
Konst een groot deel van de waereld overklonk.
Hy was nyverig, stil, en borgerlyk van leven: deugtzaam van aard en bescheiden
tegens elk. Nam hy eenige uitspanningen, 't was altyd naar den Amstel, of Ykant,
daarmen verschot van Vaartuigen vint, en altyd een Mastbosch van de toppen ziet
wimpelen. Bestond Eool dan eens uit zyn windkolken te brullen, of de stormrioolen
met zyn vuist op te rammeien; waar door de waterbaren, slag op slag
schuimbekkende elkander vervolgen, den Zeeman met ingebonde reeven
nootdrukkende om een goed heen komen te zoeken, naar de gereedste haven: dan
geluste 't hem (de minste zouden daar vermaak in vinden) somwyle in een steigerboot
te stappen, en zig te laten voeren tot voor den mond van de Zee, zoo om de barninge
van 't Zeewater tegens 't strant, als de veranderinge van Lugt en Water in die
gesteltheid af te zien. En wel inzonderheid deed hy zulks wanneer hy voornemens
was iet dergelyks te verbeelden op paneel; op dat hy daar van een levendig
denkbeeld zoude meedragen, of het denkbeeld dat hy daar van had ververschen.
Gelyk hy dan ook gewoon was, t'huiskomende zig op zyn schildervertrek op te
sluiten, of niemant by zig te laten komen, op dat hy zyn oogmerk in 't schilderen
bereikt, en aan zyn denkbeeld voldaan had. Met een woord gezeit: hy wist de
menigvuldige veranderingen in die ligt veranderende Elementen wonder wel na te
bootsen.

239
'T is veel gereeder, en ook met minder gevaar vermengt, Kool, Wortelen, en Rapen,
Potten, Pannen, Bezem, en diergelyk keukengereedschap, naar zyn schilderkamer
te torschen, om 't zelve naar 't leven af te beelden; ten minste kan ik begrypen dat
Konstschilders, die met diergelyke denkbeelden zwanger gaan, geen grooten last
daar van hebben, veel min bezorgt hoeven te wezen dat hun d'indrukselen zullen
ontschieten, aangezien dat hunne voorwerpen van dien aard zyn, dat, daar men ze
eens geplaatst heeft, zy daar stil blyven staan. Egter hebben velen met het schilderen
van beuzelingen hun voordeel bejaagt. 't Mag my nog heugen dat de Konststchilder
Gerard Dou, boven zyn bedongen loon, voor het schilderen van min dan 25
wormgaatjes in een oud Spinnewiel 25 guldens kreeg. Wat zal ik hier van zeggen?
Als myn Meester S.v. Hoogstratenaan 't Keizerlyke Hof was, was 'er ook een die
zyn werk maakte van kleine pourtretjes in waterverf te schilderen, die hy zoo bevallig
voor de Hofdames, met schoone koleurtjes wist op te pronken, dat zy 'er op verzot
waren. Hoogstratendie vryborstig genoeg was, vreef dien Schilderbaas, (wanneer
hy eens met hem alleen was) onder de neus: Dat al 't geen hy maakte geen Konst
mogt genoemt worden. Die daar op tot antwoord kreeg, na dat hy een hand vol
goud uit zyn beurs genaald hem liet zien. Mag dat geen Konst genoemt worden,
daar zulks van komt? Wat zal ik anders zeggen, als dat het hedendaags nog beurt,
dat menschen zig aan beuzelingen, die niet om 't lyf hebben, en styve nettigheid
zig vergapen; en Konstwerken die groots van vindin-

240
ge, vast geteekend, en wakker gepenceelt zyn, over 't hoofd zien?
Wy hadden van onzen B A K H U I Z E N gezeit: dat hy de natuur wonder wel wist
na te bootsen, en vervolgen; Dat zulks ook de Reden is geweest, waarom zyn Konst
aan de meeste Hoven gewild was.
In den jare 1665, lieten hem de Heeren Borgermgesteren van Amsterdam een
grootstuk schilderen, vol gewoel van allerley Scheepen, en Jachten en hun Koopstad
in 't verschiet, waar voor zy hem gaven 1300 gulden, en nog een vereering of
geschenk daar en boven. Dit stuk diende tot een present aan den Koning van
Vrankryk Lodewyk den XIV, die 'er groot genoegen in nam, en het in de Louvre, by
meer fraije penceelkonst liet plaatsen. De Groot-Hertog van Toskane, de Koning
van Pruissen, de Keurvorst van Saxen, en verscheiden Duitsche Prinsen, hebben
niet alleen van zyne Konstwerken gekogt, maar hem ook in eigen persoon komen
bezoeken tot Amsterdam, om zelf keur te doen uit het geene hy gemaakt had. Gelyk
hy ook de eer gehad heeft, dat de groote Czaarvan Moskovien, hem niet alleen
(terwyl hy eenigen tyd alhier zyn verblyf nam) heeft komen bezoeken, maar ook
begeerde dat onze B A K H U I Z E N in zyn by zyn verscheiden slag van Scheepen
voor hem afteekende, en zyn Majesteit teekende op de zelve tyden (als inzonderheid
geneigt om de Scheepsbouwkonst in den gront te leeren verstaan) meê eenige op
papier. Op zyne Scheepsbouwkunde, en op de agting, die buitenlandsche
Konstbeminnaars voor zyn Penceelwerk hebben, zinspeelt de puikdichter D. van
Hoogstraten in dit volgende vaers, daar hy tot zyn lof dus spreekt:

241
ô Konstjuweel van Amsterdam!
ô Eer, ô luister van uw' stam!
De late nazaat zal u kennen,
Zoo lang alom penceel en pennen
In waarde zyn en hoog geacht;
Zoo lang de Scheepvaart blyft in kracht;
De Scheepsbouw, hoog in top getrokken,
'T gezigt der kenners kan verlokken.
Dan streeft uw Schepeschildery
Alle and're konstenaars voorby,
En praalt in 't oog der Amstelaren,
Die dankbaar uwen naam bewaren;
Uw' naam, niet hier alleen verbreit,
Maar door alle oorden uitgespreit,
Tot in de Vorstelyke Hoven,
Die 't werk van uwe handen loven.
Dan helpt gy Dichteren aan stof,
Om uit te weiden in uw' lof.
Dan nooptge Apollen en Apellen,
Om u een eeuwige eer te spellen.
De Schilderkonst en Poëzy,
In onderlinge maatsehappy
Getreên, vereeren u met kranssen,
En heffen u aan 's hemels transsen,
Daar uwe pen, zoo onbevlekt,
Zoo net, zoo eêl, het al voltrekt.
De yver tot de Konst bleef hem tot het einde van zyn levenstyd by: alhoewel hy toen
inzonderheid veeltyds met den steen, of het graveel geplaagt was, dat hy voor een
bode hield die hem zyn aftogt kwam voorspellen; waarom hy zig ook by tyds tot die
groote reis zoodanig gereed maakte, en getroost vervaardigde, dat de minste schrik
en veran-

242
deringe, toen de uure naderde om te moeten van hier vertrekken, in hem (dus word
'er getuigt) niet kon bespeurt worden. Hy overleed in 't jaar 1709, op den 7 van
Slagtmaand, oud zynde 78 jaren.
Zoo men alle de Konstwerken, die hy gemaakt heeft, eens by malkander zag,
men zou zig moeten verwonderen over 's mans vlyt: en nog te meer als men daar
by bedenkt; hoe veel tyd hy nog heeft moeten besteden tot het onderwys in de
Schryf konst, daar hy wiskonstige gronden of vaste leidingen toe uitgevonden had;
en die hy aan verscheiden voorname Koopluiden kinderen (alzoo hy daar in beroemt
was) geleerd heeft; nevens een menigte uitgevoerde teekeningen, en geëtste platen.
Waar uit men besluiten moet dat hy naauw een uur van zyn tyd ledig heeft laten
doorslippen; een yver daar de Zeededichter Jer. de Dekker heel leerzaam en
nadrukkelyk in dit volgende Vaersje op zinspeelt:
Laat het kostelykst van al
U niet roekeloos ontslippen;
Dat 's de Tyd, die snel gaat glippen:
Nimmer hy weerkeeren zal.
Och! hoe weinig is 't getal,
Dat zyn uuren meet hy stippen!
Een zaak die zeldzaam is, en waar van ik geen ander voorbeeld weet, staat my nog
te melden. Gelyk men toe Amsterdam voor gebruik heeft, dat men de gene welke
de overleden ter begravinge verzelt hebben, met een glas Wyn beschenkt, en dat
door de naastbestaanden verzorgt word: zoo had hy daar omtrent die zorg en
bestellinge

243
op zig genomen. Want hy had den Wyn tot zyn Begraaffenis noodig zelf by zyn
Wynkooper gaan uitproeven, en den zelven verzegeld doen wegleggen. Men vond
ook na zyn Dood een zakje met geld, en daar in zoo veel guldens, als hy jaren oud
was, afgepast voor de genen die hem ter aarde zoude dragen, neven een geschreve
lyst van de namen der Konstschilders die hy daar toe uit de Bende uitgekeurt had;
met belasting van het zelve t' samen te verteeren.
Hier benevens, om aan te toonen dat hem de konstlust tot den avond van zyn
leven is bygebleven, ontbrak nog te zeggen, dat hy plaatwerk onder den Tytel van
den Ystroom, en Zeegezigten enz. in het 71 jaar zynes ouderdoms geëtst heeft. Hy
had ook altyd een zonderlinge geneigtheid tot de Dichtkonst, en dus vriendschap
gehouden met de geagiste Dichteren van zynen tyd, inzonderheid met de Heeren
Francius, Broukhuizen, Antonides vander Goes, en D. van Hoogstraten. Onder
verscheiden Gedichten op hem en zyne beroemde Konst gemaakt word het
Latynsche gedicht van J. Broukhuizen boven alle geprezen, waar van de zin door
gemelden Hoogstraten vertaald hier op uitkomt:
E O O L , van niemand na te volgen,
Wanneer gy woedende en verbolgen
Het nat der zee ten hemel smyt,
Daar alles beeft en kermt en kryt,
En 't yslyk onweêr aangestoven
Roert alles van den grond naar boven,
En loeit met weêrlicht, stoot op stoot,
En bulderenden donderkloot;
Of streelt d' oplopentheid der baren,

244
En al den hemel op doet klaren,
En stiert de schepen aan de ree;
O stomme dichter van de zee,
Wat zal ik eerst in top verheffen?
Uw arbeid, die dit net kon treffen,
Of uw weêrgadeloos verstand?
Als gy 't penceel neemt in de hand,
En maald de holle zee naar 't leven,
Begint Leanders hart te beven,
Daar vast het minnen hem berout.
Ulisses schrikt voor 't woeste zout.
Het oog aan d'andre kant vaart spelen,
En ziet den harder vrolyk quelen,
Al leggende op den oever neêr,
By 't ruischen van 't Ionisch meer.
Wie heeft u deze konst gegeven,
B A K H U I Z E N , om zoo hoog te streven?
Wat meester voerde u zoo ver heen?
Dat was geen menschenwerk. o Neen.
Maar gy hebt dit geschenk genoten
Van Venus zelve, uit zee gesproten.
Zyn Beeltenis hebben wy geplaatst in de Plaat I boven aan, het Lystcieraad met
een Scheepskroon gedekt, en onder aan een schryfpen vertoont.
[Tussenstuk]
Wy hebben reeds een deel wakkere mannen in de Konst ten Toneel gevoert, en
zulke die uit een konstkundig begryp, de voornaamste zaken in hunne konstwerken
hebben doen spreken, als ook hun meeste Konst en vlyt daar op toegeleid om de
byvoegselen naar de rede welstandig in te vlegten, geprezen, en tot voorbeelden
(om dit loflyk spoor te volgen) de Schilderjeugt voorgedragen. Thans

t.o. 244