Naar inhoud springen

Schouburg/Deel II/Naamrol 245-276

Uit Wikisource
< Schouburg/Deel II/Naamrol 179-244 Schouburg/Deel II/Naamrol 245-276 Schouburg/Deel II/Naamrol 277-362 >


Plaat I - Ludolf Bakhuizen and Vincent van der Vinne.

245
lust het ons sommige gebreken, daar omtrent begaan, om de zelve te vermyden,
voor te stellen.
Philips Angelsin zyn Lof der Schilderkonst, is van begryp dat een regtschapen
Konstschilder ervarenheid en kennis van alle Historien hebben moet, om voor te
komen alle misslagen, die uit gebrek van onkunde voortspruiten. Onder vele(zeit
hy) is my voorgekomen een stuk van een voornaam Schilder dien ik niet melde wil.
Dezes toeleg was te verbeelden de Weduw van Sarepta met haar zoontje buiten
de Stad hout sprokkelende, alwaar de Propheet Ely haar ontmoet: daar van gy lezen
kond1 Kon. 17. Omtrent deze Historie word vereischt een brandige drooge Lucht,
dorre Velden en zwart verzengde Boomen, dewelke om de droogte die een gantsch
jaar agter een duurde, hun jonggroen verlooren hadden: maar in plaats van dit in
agt te nemen, had hy de lucht vol nevels en wolken en stormwind verbeeld. Dit
laatste had hy willen uitdrukken door een Korenmolen dien hy op de Stadswal
geplaatst had, gezwigt aan de vier einden van de wieken: daar beneven had hy de
weiden verzien met een menigte Vee, en de Boomen zoo groen verbeeld als in 't
prilste van en de May. Wel aangemerkt van onzen Schryver, ten bewys dat de
Konstschilder voor af de Historische beschryving niet eens zal hebben gelezen, ten
minsten geen agt gegeven op dit zeggen van den Propheet: zoo waaragtig als de
Heer de God Israëls leeft, voor wiens aangezigt ik sta, indien 'er Dou of Regen op
't land vallen zal, enz.
Hoe dat ook die Konstschilder die Windmolenin 't hoofd gekomen is (op die wys
als zy thans in gebruik zyn) weet ik niet: aangezien die daar even zoo ontydig te
pas gebragt is, als de Pekelharing in een stuk van Jan Steen, daar hy de Fabel van

246
Mitra, uit Nasoverbeeld; daar dat gebruik van Haring en anderen Vis in te zouten,
pas 300 jaren geleden uitgevonden is door eenen Willem Beukelsenvan Biervliet.
Zie Batavia Illustratapag. 365.
Diergelyke misslagen van Schilders, nog in leven willen wy niet op de kaak zetten.
Dog wie oulings den Duivel, daar hy den Heere Christus in de Woestyn door
verzoekingen aan boort klampt, met een Monnikskap verbeeld heeft, is onder de
Konstoeffenaars, en Printbeminnaars bekent, als ook dat groote meesters gekapte
broeders by het Kruis van Christus en de Hemelvaart van Maria hebben geplaatst;
dat even zoo veel te pas komt als of men Jonas den Boetprediker onder den boom
der Niniviten verbeelde met een bes en mantel als thans by zulke luiden in gebruik
is. Dog datmen gekapte broeders by de Hemelvaart van Maria heeft verbeeld, vind
nog eenigzints verschooning, als men bedenkt dat zulke tafereelen voor de
Geestelyken gemaakt zyn, die het ligt dus hebben gewilt, en dat zulke luiden die
gewoon zyn alleen te praten, geen tegenspraak dulden willen.
De groote Paulo Veroneesheeft meermalen de beelden, in oudtydsche Historien,
naar de Modenvan zyn tyd gekleed. Dus doet hy ze ook met geleibande kasjakken,
gepikeerde broeken, en Spaansche kragen aanzitten, daar hy de Bruiloft te Kana
in Galilea verbeeld. Dat ook zoo min te pas komt, als 't geen Pater Abraham in zyn
Boekje van de Ambagtenvan een Schilder uit Oostenryk verteld, die de opwekking
van Lazarus had verbeeld, en daar by een Doodbaar, waar op een gekruist Christus
beeldje lag, en nevens het zelve twee brandende kaarsen, met een wywatervat.
My gedenk ook een stuk van den grooten

247
R E M B R A N T gezien te hebben, verbeeldende daar Martha aan Christus klagtig
valt, dat Maria zig der huiszorge ontrekt en die alleen op haar laat aankomen. Hier
zat Martha afgebeeld, koeken te bakken onder den schoorsteen, op de wyze als
men hier te land gewoon is, in een Luikse yzere pan, in een tyd eer Luik eens Luik
genaamt was.
Al zulke misslagen ontspruiten uit gebrek van History- en oudheidkunde.
Maar in deze wyze van berisping schynt my F. Junius, (menigwerf van my om
zyn verstandig oordeel geprezen) versterkt met spreuken uit Horatius en anderen,
tegen te streven, in zyn 3 Boek pag. 331, daar hy dus zeit: Ten is myn meening
gantsch niet dat men naar de opperste volmaaktheid, tot de alderminste deelen in
de voorgestelde tafereelen zoekende, elk ding door een vieze en knibbelige
korzelheid aan het spitszinnig ste begryp der Konstregelen zal toetsen; want men
de overvliegende verstanden van groote meesters wat toe geven moet, wel
verstaande dat men in kleine misgrepen beleefdelyk slap zy, zonder in grove en
onduldelyke gebreken de zelve door de vingeren te zien. Het schynt in der waarheid
of men zig boven andere menschen wilde stellen: of ten minsten niet gedagten dat
wy meê menschen zyn die dolen konnen, als men gants geen fouten in anderen wil
verschoonen.
Maar Junius, dit raakt my niet. 'T is ook myn meening niet alles aan het
spitsvinnigste begryp der Konstregelen te toetsen, en voorts alles te wraken, en te
berispen wat daar tegens aanloopt, wel wetende dat groote meesters wel eens
misslagen begaan. De groote Homeer pleeg somwyle wel eens te sluimerenzeit
Horatius, met wiens konstigen

248
vertaler Andr. Pels, ik van de Schilderkonst zoo spreeke, als hy van de Dichtkonst:
Niet dat ik een gedigt juist zoo volmaakt begeer,
Dat ik geen misslag in den Dichter zou verschoonen,
In 't Luitslaan geeft somtyds een' snaar wel and're toonen,
Als hart, en hand begeert; men grypt by avontuur,
Al denkt men in B mol te grypen, in B duur.
Ook treft de pyl niet steeds, daar oog, en boog op mikken.
Dus weet ik eene vlek, of twee wel in te schikken,
Die uit verzuimenis, of 's menschen zwakheid spruit;
Steekt maar het grootste deel des werks voortreflyk uit.
De Konst is lang, en ons leven kortzeide Hippokraat. En Vondelzeit in opzigt van
de Dichtkonst: men klimt al hygende en zweetende, van langerhand, de steilte van
Parnas op. Deze spreuken geven te kennen, dat de Konsten langzamerhand
bekomen worden, en de loop van ons leven te kort is, om tot de volmaaktheid van
de Konst (die eenen langen omweg heeft) te geraken, de meesten zinken ter halver
wegen zynde in 't graf, de minsten bereiken het topeinde: ja wat zegge ik, niemant
heeft het zelve ooit bereikt, of de Konst in haar volkomenheid bezeeten. Zommigen
zyn wel tot verwonderinge daar in gevordert; maar niemant heeft daarin ooit
onberispelyk volmaakt geweest, en, geloof my, 't zal ook nooit gebeuren, dat ymant
bevonden zal worden volmaakt in allen deelen van de Konst. Rafael, wiens
penceelkonst als Goddelyk word geëerd, heeft meê zyne gebreken, dog zoo veel
minder, dan hy meerder word geroemt. Waarom hy als nog den roem houd, dat hy
is de

249
Prins der Schilders. Over zulks zal zig niemant belgen dat ik somwyl eens de
gebreken ingeslopen in 't werk van wakkere mannen aanwyze; aangezien de zelve
strekken tot bakenvieren; om zelf de onbekende klippen van gebreken, daar de
konstroem schipbreuk door lyd, zorgvuldig te myden.
Ik wil my zelven zoo min verschoonen, als anderen berispen, want heb anderen
op 't spoor volgende dikwils meê gedoolt. 'T is ook myn meening niet, niemant te
achten voor een groot meester in de Konst, ten zy hy van alle feilen vry is. 'T kan
niet wezen. Immers wy hebben als nog geen voorbeeld dat ymant zoo veer in de
Konst gevordert is, dat men van zyn werken zeggen kan datze volmaakt zyn; want
wy zyn alle menschen die de gebreken onderworpen zyn, en by gevolge de
berispinge. Derft ymant te voorschyn komen, die buiten verwaantheid zeggen kan
op vasten grond, en door zigtbare stalen betogen dat hy de Konst volmaakt verstaat,
wy zullen hem onder den lommet dier blinkende eerekroon, met de gantsche
Konstschool roem offeren.
Tot meerder verschooning moeten wy ook zeggen dat wy met een goed hart van
onze grootste Konstschilders zeggen, het geen Pels van de beroemste Dichters:
En 't moeit me in 't hart, als Hoofd, of Vondel somtyds missen.
De gebreken of misgrepen staan onder de berisping even als de Scholieren onder
dien welke hun onderwyst; en dus is noodig dat de fouten aangewezen worden, om
de zelve te verbeteren, of na-

250
derhand te myden. Of waar het beter, dat wy uit schroom van de beenderen der
overledenen te ontrusten, de leerbegerige Jeugt, de werken der berugte meesters
blindeling voor Orakelen in de vuist stopten, en lieten hun het pryslykste teffens met
het gebrekkelyke maar dommelings volgen? zoo was 'er nooit geen verbetering in
de Konst te wagten.
Daar zyn gebreken die uit gebrek van Konstkunde ontstaan: daar zyn 'er die by
vergissing of verhaasting insluipen: weer andere die uit gebrek van verstand spruiten.
De tweede soort zyn door opmerking ligt te verhoeden. De eerste hebben wat
meerder werk aan, dewyl men om daar toe te geraken den Konstberg met vlyt en
arbeid wat hooger moet opklauteren. Maar de laatste zyn de gebreken die
voortkomen uit gebrek van verstand, deze zyn ongeneeslyk; want gelyk de
onwetende zig zelven niet kennen, zoo hebben zy ook geen drift om te zoeken 't
geen hun ontbreekt. Hier van daan komt het(zeit Gratiaan) dat, hoewel de
hemelspraken zoo zeltzaam zyn, men haar niet meer van nooden heeft; aangezien
niemant haar komt vragen.
Ik wil als het spreekwoord zeit: Niet hard Kinders wezen. De gebreken, die ik
thans berisp, behooren niet zoo zeer tot het zakelyke van de Konst, als wel tot de
byvoegselen: anders zou ik een scherpgetande roskam gebruiken, daar ik deze
met een zagte onderwyzing zal laten doorgaan.
Immers zal yder, by wien de reden is gehuisvest, myn doen pryzen, inzonderheid
wanneer hy een regt begryp van het nut dat uit dusdanige berispingen geboren
word kent. Let maar eens

251
met aandagt op het zeggen van den grooten Leonard da Vinci.
'T is met de Schilderkonst, zegt hy, niet gelegen als met de Musykkonst, dewelke
sterft en te onder gaat, op den zelven oogenblik alsze geboren word, en by gevolg
verdwynen de faalgrepen ook met haar te gelyk; maar de fouten in de Teeken- en
Schilderkonst begaan blyven lang tot ontdekking van des meesters onverstant in 't
leven overig.
Meergemelde Philip Angels, na dat hy den inhoud van een Tafereel door J A N
L I E V E N S geschildert, om des zelfs geestige vindingen, en byvoegselen byzonder
geroemt heeft, en gezeit dat zulke ongemeene eigentlykheden geoorloft zyn, en ten
hoogsten prysselyk wanneer een Schilder die betragt, zoo vervolgt hy dus: Ook
heeft deze geest zyn wonderbare nagedagten te kennen gegeven in de Historien
van Bathseba uit te beelden, waar van wy lezen2 Sam. 11. Dat David, na dat hy
Bathseba van zyn dack zig had zien wasschen, hy straks boden zond om haar te
halen, en geen omstandigheden meer. Zoo heeft deze wydvermaarde geest tot
vercieringe van zyn werk, treffelyke na gedagten gehad: Eerstelyk dat ongetwyffelt
deze bode zal geweest zyn, een oude Koppelaresse die tot zulks in 't gemeen
worden gebruikt, en die boodschap niet alleen met den mond, maar ook door een
brief zal hebben te kennen gegeven. Waar in hy wederom zyn zoete bedenkingen
die hy hier over heeft gehad te kennen geeft, door dien hy een blos van eerbare
schaamte op de wangen van Bathseba doet ontsteken op 't lezen van dien
Minnebrief. Vorders had hy boven in de lucht Kupido afgemaalt, niet met een stale
flits, maar met een vlammende pyl waar van een dunne rook opging, waar door
men zyn poesle leden zag we-

252
melen, mikkende op die naakte schoonheid om haar boezem tot wedermin te
ontsteken.
Deze byvoegselen zyn geestig genoeg bedagt, en drukken de wyze, of den
middelyken toeleg van een Geilaard om tot zyn oogwit te geraken duidelyk genoeg
uit, door een Koppelares, als ook door 't Zinnebeeld van de gewiekte Liefde den
brand der hardstochten.
Onze schryver pryst zulks, en hangt 'er zyn zegel aan; dog die vriend slaat den
bal(als het spreekwoord zeit) mis;in opzigt dat het een Bybelsche Historie is, waar
omtrent den Schilders zoo veel vryheid niet word toegestaan, als wel in waereldze
Historien, en Fabelen. Buiten dat is 'er geen voetspoor, om te konnen besluiten dat
Koning David, door een oude Koppelaarster zyn brandende geneigtheid aan
Bathsebazou te kennen gegeven hebben; aangezien het dan in haar keur gestaan
zoude hebben, of zy zulks doen, of niet doen wilde. 't Stryd ook met de grootheid
der Vorsten, de gemeene wegen te gaan, die gebieden maar, en het geschiet: boven
dien is niet denkelyk dat de Koning het oogwit van zyn zending aan eenigen Hofbode,
veel min aan een oud wyf (die alles wel zwygen konnen dat zy niet weten) zoude
hebben ontdekt. Ook willen wy ten beste van dat gezalfde Hoofd denken, dat 'er in
opzigt van die zaak zoo veel tusschentyd niet verloopen is, als anders zou geweest
hebben: maar dat hy haar straks heeft doen halen, en zy hem van na by zoo wel
bevallende als van veere, hy in die hitte van zyn drift door overyling zig vergrepen
heeft tegens de Goddelyke wet. De byvoegsels zyn een nootwendig cieraat, en
dienen, om het voorname, of hoofdstuk van een

253
Tafereel op te helderen, en begrypbaar te maken voor den aanschouwer. Want
gelyk door 't wel plaatsen der kommaasen puntende woorden tot het regt beduit
der zaken bepaalt worden, zulks zoo haast men een boek leest weet en verstaat
wat het beduit en zeggen wil dat men leest: zoo geven de zelve in tegendeel, door
verzuim van agtgeving of onkunde niet regt geplaatst, niet alleen verduistering en
verwarring in de zinduiding, maar maken zelf de zaken heel verkeerd en onbevattelyk,
zoo dat wy niet weten wat wy daar van zullen maken, of ramen konnen wat de
Schryver daar meê voor heeft. By voorbeeld, ik lees naar waarheid en in een goeden
zin: De meeste Menschen deugen niet, goed is God. Zoo nu de (,) alleen niet wel
geplaatst, in steê van agter niet, agter deugenstaat, zoo is het niet alleen tegens
de waarheid, maar godslasterlyk gezeit. En weet ik niet wat ik denken zal van 't
geen ik lees. Dus is het ook in opzigt van de Konst met de byvoegselen gelegen,
zoo die niet tot de zaak passen, of wel ingevoegt zyn.
Nog eens. De byvoegsels zyn een nootwendige verciering, als de zelve eigen
zyn aan het verbeelde. Gelyk het kantschrift dient, om de zaaklykheden in den text
gesteld met den eersten opslag te weten, of de zelve op te helderen: overzulks
dienen de cieraden of byvoegselen om het verbeelde te eerder, en straks te kennen,
in steê van 't zelve door 't byvoegsel te verduisteren, als wy in 't laatste voorbeeld
gezien hebben.
Alle, welke de spreuk: Een Schip op 't Zand, is een baken in Zee, te regt kennen,
zullen onze berisping niet laken, maar pryzen; bespeurende dat onze Redenvoering
de Schilderjeugt hier door

254
ten loots verstrekt, om dusdanige klippen zorgvuldig te vermyden.
De oude wyzen hebben een opmerkelyke zinspreuk ingevoert die zeit: 'T is beter
een zaak niet te doen, dan kwalyk te doen. En hier op ziet dit volgende verhaal.
Myn Meester Sam. van Hoogstratenhad voor gewoonte, dat hy zyne Leerlingen
wekelyks, in hun buitentyd een schets van eenig Historisch geval (waar toe hy ons
het voorwerp aan de hand gaf) deed maken. 'T gebeurde dat ik een werkelyke
schets, over een Schriftuurlyk voorwerp gemaakt, aan hem vertoonde, daar by ik
tot vulling van het werk eenige omstandigheid tot cieraad verzonnen had, meenende
daar door my wel degelyk te hebben uitgeslooft; maar myn broek was zoo nieuw
niet als ik my wel verbeelde: want hy ten eersten (wyzende op dat byvoegsel)
vraagde, wat wil dat zeggen? Ik antwoorde, 'k heb dat kwanzuis zoo gemaakt:waar
op hy tot my zeide, men moet geen kwanzuizen maken; maar van alles dat men
maakt reden geven, waarom men het gemaakt heeft, of anders niet maken. Dus
kreeg ik in plaats van Bon, een meesterlyke schram.
Even de zelve grondles geest meergemelde Pels ook aan de Toneeldichters in
zyn Gebruik en Misbruik des Toneelsop pag. 47. dat wy op de Schilders toepassen
't geen wy voortaan zullen doen, daar het te pas komt in steê van op 't einde onzes
Boeks, gelyk wy belooft hebben. Hy zeit:
't Zy ver dan, dat ik geen cieraden zou begeeren;
'k Bemin die, maar voor al bemin ik, door de gunst
Door Zanggodinnen, stof, en schikking na de Kunst.

255
Voor 't overig, indien ze 'er voegen, kuntge u dienen
Van Kleed'ren, van Toneel, Vliegwerken, en Machienen
Op 't vremdst, en kostlykst; maar ik raad u, zoo 't cieraat
Zou stryden met de Konst, dat gy het agterlaat.
Om voort te gaan. Hoogstraten was een uitnemend bekwaam man om het wezentlyke
van de Konst zyne Leerlingen in te prenten; maar gedoogde gantsch geen de minste
vryheid, die afweek van de vaste regelen der Konst. Gebeurde 't dat d'een of ander
tegens den text der Historie voordagtelyk iets daar by invoegde, wanende zyn vernuft
daar door te doen blyken, kreeg die straks tot een les: Dat men zig altyd moest
bevlytigen om waarheden te vertoonen; of dat men anders de valsche Denkbeelden
hielp styven, en voortplanten. Hy zag op iets waar in zy Rembranten Laireshadden
naargevolgt. En wilje weten wat Lezer, 't was de verbeelding van de Paradysslang,
welk de eerst gemelde tegens de letter van den text aan in een print verbeeld had,
van stal, als de vercierde Draken in de Metamorphosisvan Ovidius: de tweede door
een wanschepsel met een Vrouwenaangezigt. Wat Reden Lairesdaar voor mogt
gehad hebben, ontschuldigt niet; ja my verwonderd dat zulk een groot licht in de
Konst zulk een breuk voordagtelyk tegen de letter begaan heeft; immers meer als
over Rembrant, van wien bekent is, dat hy zig naar geen regelen van de Konst (hoe
algemeen goed gekeurt) verbond, maar eigen zinlykheid voor zyn regel hield; waarom
de brave Dichter Andr. Pels, in zyn Toneelwetten, van hem zegt:

256
Wat is 't een schade voor de Konst, dat zig zoo braaf
Een hand, niet beter van haar ingestorte gaaf
Bedient heeft! wie had hem voor by gestreeft in 't schild'ren?
Maar ach! hoe eed'ler geest, hoe meer hy zal verwild'ren,
Als hy zig aan geen Wet, of snoer van Regelsbind;
Maar alles uit zig zelf te weten onderwind.
Die geen beproefde leiding volgen wil kan ligt dolen; en die door een styfnekkige
verwaantheid de zelve veragt, raakt nooit tot volkomenheid. Daarom heeft Gratiaan,
(hier wel ter snee) gezeit: sommigen zouden wys werden, indien zy dat niet geloofden
te zyn. Dus wil ik de schilderjeugt toespreken met de woorden van den Prediker
daar hy zeit: Indien gy het oor leent gy zult leeringen ontfangen, en indien gy vermaak
neemt in toehooren, zoo zult gy wys werden.
Al wie toeleg maakt tot het verbeelden van Historien doet best zulke te verkiezen,
die hy oordeelt dat elk die wat belezen is straks kan kennen, en met den eersten
opslag zien wat zy verbeelden, zonder dat men angstig daar na ramen moet, of de
aanschouwer der Tafereelen lang in den dut gehouden word: het geen in opzigt van
zulke alleen veroorzaakt word, wanneer zy in de duidelyke kenteekenen vermenging
of verandering maken, en dus oorzaak tot duisterheid geeven. By voorbeeld: Ik zie
een troep menschen met eenige huisdieren als vlugtende verbeeld, wat zal ik daar
van maken: of waar op toepassen? maar zie ik verbeeld een troep yzersmeden,
welke nevens een deel Hanen ter Stads poort uitgedreven worden, straks

257
zal my op het zien van 't zelve in gedagten komen dat de Sybariten een volk tot alle
weelden en luiheid overgegeven, de Hanen nevens de Smeden ter Stad uitdreven;
om in hunne wellustigen slaap niet ontrust of gestoort te werden, en nevens my
allen, die Pet. Francius Lofreden van den Haangelezen hebben. Even dus, wanneer
men een Grieksche oeffenschool verbeeld ziet, en daar inkomen een man met een
geplukten Haan, zal elk die het klugtig levensspel van Diogenes gelezen heeft,
straks zien dat die man den Haan Diogenes verbeeld, die daar door de redenvoering
van Plato beschimpte.
Het zy dan dat de Historien, die men verkiest om te verbeelden, hare eigen
kennelyke teekenen en byvoegselen met zig brengen, het zy men die van elders
daar by toevoegt; zy moeten altyd eigen zyn aan de zaak, gelyk de Heer Ger. van
Loon hier van heel verstandig in zyne Inleiding tot de Penningkundedus zeit: Dat
'er niets tot bycieraden moet geplaatst worden, dan 't geen op het bedoelde oogwit
zyne betrekking heeft, en aan het zelve eigen is. Even gelyk op het Toneel geen
Persoonagien worden geleden, welke niet tot het ten einde brengen van het spel
wezentlyk mede werken; en word dat Toneelspel voor het volmaakste in dat deel
gehouden, daar alleen zoodanige Persoonagien worden ten Toneel gevoert, die
alle mede haar wezentlyk belang hebben, in het ontknoopen van de vertoonde zaak;
en dus zyn alle byvoegselen welke in plaats van luister by te zetten, de eenvoudige
grootsheid, en 't wezentlyke komen te verdooven&c. p. 101. eindelyk, De bycieraden
moeten de hoofdpersoonadien zoo kennelyk maken, dat men niet genoot zaakt is
daar boven te schryven, dit is die, &c.

258
Even gelyk de kladschilder van den Brandedeed van wien de Brabanders nog
opzingen:
Miester Guiliam van den Brande,
Groit van persoin, mair klain van verstande,
Schilderde op een en den zelven stond,
Eenen 'aas en 'aazene wind 'ond;
En om te toinen dat 'y was eenen baaze,
Schreef 'y dair boiven, dit is den 'onte, en dit is den 'aaze.
Meer voorbeelden van dien aard zouden wy konnen bybrengen, zoo wy de langheid
van onze redenvoeringen niet vermyden wilden. Die opmerkende is zal aan de
stalen wel konnen zien van wat aart dat het weefzel zou zyn.
[Benjamin Blok]
Nu krygt zyn beurt BENJAMIN BLOK geboren te Lubek 1631. Hy was de Zoon van
Daniel Blok, waar van wy op 't jaar 1580 vermeld hebben. De reden die wy daar toe
hadden, te weten om dat des zelfs Vader in 't Stigt Utrecht geboren was, eischt ook
dat we den Zoon gedenken, te meer wyl de zelve als een andere Eneas zyn Vader
en Moeder uit den brand, door het woeste Krygsvolk gestigt te Schwerin, gered
had.
Daniel Blok door dien brand 't effens van alles wat hy bezat berooft, liet in zyn
armoede 4 Zonen na, waar van 'er 3 hun toevlugt tot de Konst namen te weten
Emanuel, Adolf, en onze B E N J A M I N .
Het schynt my toe dat Frederik Adolf Hertog van Mekelenburg medelydig over dit
ongeval, het huisgezin dienst gedaan, en onzen B E N J A -

259
M I N onder zyn opzigt of bezorginge genomen heeft.
Het eerste proefstuk van zyn Konst en vernuft dat hy maakte was het pourtret
van den Hertog, ten voeten uit met de pen, waar over yder die het zag zig
verwonderde. Dit was in 't jaar 1647 en kort daar aan schilderde hy met levendige
koleuren het gantsche Hofgezin van Saxen. Daar na heeft hy in Hongaryen voor
den Graaf Franciscus verscheiden Tafereelen en Altaarstukken geschildert, welke
byzonder geroemt worden.
In den jare 1659 is hy met voorschryven van gemelden graaf naar Italien gereist,
waar door hy toegang kreeg tot de beste Konstkabinetten. Na dat hy nu te Venetien,
Florencen, en Romen eenige jaren had in de Konstoeffening doorgebragt, en vele
voorname luiden, onder anderen ook de Beeltenis van den berugten Pater Athanazius
Kircherusgeschildert had, is hy wedergekeert in Duitschland, en trouwde 1664 met
Anna KatrinaDochter van den vermaarden Johannes Tomas Fischervan Norenburg.
[Anna Katrina]
Deze ANNA KATRINA stak uit in 't schilderen van Bloemen zoo in Oly- als Waterverf,
en had voor haar trouwen altyd haar werk gemaakt van de Vorstin met hare Dochters
daar in te onderwyzen.
Sandrartgetuigt: dat hy 't geluk gehad heeft dat zy tweemaal van hem geschildert
is geweest: en, dat zy wanneer hy zyn Boek van de Schilders schreef, nog in leven
was.
[Kristoffel Pierson]
De steile konstberg, die velen zoo zwaar in 't beklimmen valt dat hun het zweet
uitbreekt eer zy ter halver wegen zyn ( per aspera ad ardua,

260
Langs steilten klimt men naar boven) heeft weer anderen ligt gevallen als blyken
zal in de volgende levensbeschryving van KRISTOFFEL PIERSON geboren in 's
Gravenhage den 19 van Bloeimaand 1631.
[Bartholemeus Meyburg]
Deze voortgesproten uit een geagt geslacht heeft zyne lentejaren zoo met het leeren
van de Latynsche en Fransche talen, en Teekenkonst, als ook naderhand met het
schryven op een Comptoir doorgebragt. Maar van jongs af tot de Schilderkonst
geneigt, en door omgang met* B A R T H O L E M E U S M E Y B U R G , (die maar
een jaar of drie ouder als hy, en na zyne jongheid een braaf Schilder was)
aangespoort, nam besluit om tot de Schilderkonst over te gaan. Waarom hy zig dan
op zyn 20 of 21ste jaar by gemelden MEYBURG begaf. En zig maar een jaar by hem
geoeffent hebbende ondernam hy stoutmoedig Pourtretten en Historien te schilderen,
nemende zyn woonplaats tot Schiedam. Dog zyn oude Meester en goed vriend
spoorde hem in den jare 1653 aan om een reis met hem te doen naar Duitschland,
gelyk geschiede.
In het te rugreizen (het Zweedse Leger op dien tyd omtrent Bremerveurde
leggende) maakten zy kennis met den Veldmarschalk Wrangel wiens beeltenis zy
nevens meer andere Generaalspersoonen door hun Konstpenceel afmaalden, waar
voor zy rykelyk beloond werden. Gemelden Veldmarschalk was daar meê zoo wel
voldaan, dat hy hun op alle wyzen tragte te bewegen, om te trekken naar het Hof
van de konstminnende Koningin

  • Deze was te Mazelandsluis geboren, een braaf Pourtreten History Schilder. Hy heeft naderhand

aan verscheiden Duitsche Hooven geschildert, en leefde nog in 't jaar 1661.

261
Christina; hun aanbiedende brieven van voorschryving om haar Hofschilder te
worden; waar toe MEYBURG geen genegenheid had, en PIERSON daar toe niet kon
besluiten, om dat hy ruim een half jaar te voren getrouwt was: dus zy dien
roemrugtigen Veltheer voor zyne aangeboden gunst bedankten, beleeft hun afscheid
namen, en hun reis naar Holland bevorderden.
Van Schiedam vertrok P I E R S O N in den jare 1654 met zyn huishouden naar
Gouda, en heeft daar veel Pourtretten, en Historystukken zoo kleen als groot met
een stout penceel, en goeden welstand geschildert, welke zoo in die Stad als elders
by Konstminners gevonden werden. Ziende ook dat het Jachttuig, Vogelkouwen,
en Schietgeweer geschildert door Leemanstoen in byzondere agting was en wel
betaald werd, begon hy deze wyze van schilderen meê ter hand te nemen, 't geen
hem zoo toeviel, dat nooit iemant hem daar in gelyk geweest is, als by de stukken
in handen van vele Konstkenners blykt, die zoo natuurlyk geschildert zyn dat yder
ding in 't byzonder schynt van den wand af te hangen, waar door menigte van
menschen bedrogen zyn geworden.
Door hem zyn ook alle de glazen in de St. Jans Kerk tot Gouda, door de berugte
Crabettenen anderen Konstig beschildert, in 't kleen op perkament afgeteekent.
Welke teekeningen onder de Heere Borgermeesteren berusten.
Van Gouda begaf hy zig wederom in 't jaar 1679 met ter woon tot Schiedam op
't verzoek van zyn tweede Vrouw, die daar woonagtig was en haar vrienden had.
Hier bleef hy tot den jare 1691, wanneer hy zig voor de tweedemaal tot Gouda
nederzette, daar hy tot het uiteinde

262
van zyn leven met veel lust en yver Penceel en Pen gevoert hebbende op den 11
van Oegstmaand 1714 is gestorven, oud zynde 83 jaren en 3 maanden min 8 dagen.
's Mans naam is door het maken en uitgeven van vele geestryke Gedichten, zoo
wel als door zyn Schilderkonst, berugt.
Wy zouden zyn Beeltenis by zyne levensbeschryving geplaatst hebben, zoo zy
ons niet te laat was toegezonden: dog de konstlievende Arn. van Halen heeft zig
van de zelve bedient, en ze in zyn Kabinet onder de beeltenissen der Nederlandse
Puikdichtersen geplaatst. Welk getal reeds tot over de hondert is aangegroeit.
De gryze bevinding heeft dikwerf doen zien dat het vernuft den Vrouwen, wanneer
het zig tot eenig Konstwerk zet, dat der mannen niet hoeft te wyken, waarom ook
de Dichter van 't Vrouwenlof, (na dat hy eenige stalen daar van heeft aangewezen,
zeit:
Want Vrouwen zyn heel sneêg, begrypende en verstandig,
Gezwint van oordeel, en ook moedig en knaphandig
Om groote zaken, met een mannelyk bestaan
Snel uit te voeren, na 't wel wikken en beraân.
[Rozee]
Om een voorbeeld aan te wyzen brengen wy Juffrouw ....... R O Z E E op 't Toneel
onder de Schilderessen.
Deze geboren tot Leiden in 't jaar 1632, heeft, (ik weet niet door wat wyze van
doen, of wat voor werktuigen zy daar toe gebruikt heeft) van allerhande koleur van
uitgepluisde zyde op paneel we-

263
ten te verbeelden Landschappen, Bloemen, Gedierten, Pourtretten enz. zoodanig
dat men in een weinig afstand niet anders kon zien dan dat de zelve dingen, met
verf, door een welbedreven penceel geschildert waren.
Een van hare Konstwerken, waar in een oude stam van een boom kwam, een
spin in haar web, en voort een Landschap, werd voor 500 guldens verkogt, de stam
was zoo natuurlyk met zyn schors, kwasten, en most bewassen, als ook de spin
met haar fyne weefsel, naar 't leven afgebeeld, dat het werk elk tot verwondering
strekte, te meer alzoo men de wyze hoe het zelve gemaakt was, niet konde begrypen,
waarom het gemeene volk van haar zeide: dat zy tooveren konde. M. Carredie
verscheiden van hare Konstwerken gezien heeft, zeit: dat zy een pourtret gemaakt
had, dat wel geleek, zynde de koleuren van 't naakt zoo zagt in een gedommelt en
smeltende even of het met olyverf geschildert waar geweest.
Een stuk van haar beste werk is by den Groot-Hertooge van Florencen, en andere
elders, daar zy veel geld voor gekregen heeft.
Zy stierf ongetrouwt in 't jaar 1682, in den ouderdom van 50 jaren.
[Willem Schellinks]
Haar volgt de brave Amsterdamsche Konstschilder W I L L E M S C H E L L I N K S .
Deze wanneer hy de Konst meesterlyk verstond en tot reizen geneigt was, vond
daar toe een schoone gelegentheid, wyl den Heere Jakob Thierry de Jonge een
zugt bekroop om vreemde landen te bezien met wien hy tot gezelschap meê ging.
Deze reis nam aanvang op den 14 van Hooimaand 1661 en duurde tot den 24 van
Oegstmaand 1665. binnen welken tyd zy Engeland, Vrankryk, Italien,

264
Sicilien, Malta, Duitschland, Zwitserlandenz. bezien hebben: niet ter loopsals het
spreekwoord zeit; maar met naauwe agtgeving op alles wat opmerkenswaardig is,
zoo ten opzigt van de gelegentheid der plaatsen, als van de gewoonte der volken,
oude gedenkteekenen, grafschriften, konstwerken enz. waar van S C H E L L I N K S
niet alleen een naaukeurige aanteekening gehouden heeft, maar zelf een menigte
van afteekeningen van Steden, Kasteelen, Bergen, Schepen enz. naar 't leven
gemaakt.
De teekeningen zyn verstrooit onder de liefhebbers maar de memorien zyn
bewaart; want zynde hy van de reis weder tot Amsterdam gekomen zyn dezelve,
met aanmerkingen van de beste Schryvers in drie boeken verzamelt, waar van
thans meergemelde Arn. van Halen bezitter is. Wy deze geschreve boeken
doorbladerende hebben hier en daar van 't geen wy oordeelden dat den Lezer zoude
behagen (buiten 't geen de Konst raakt) een kort uittrekzel gemaakt.
Onze reizigers te Londen gekomen gingen eerst den Towren alle de
geweerkamers bezien, alwaar ook de harnassen en steek- en schietgeweer van
verscheiden Koningen vertoont worden, daar S C H E L L I N K S zoo naauwe
aanteekening van gehouden heeft, dat hy de Zwanshoeselynvan Koning Henrik
den VIIIsten die daar meê vertoont werd, en hoe alle Vrouwspersoonen gewoon zyn
een spelt daar op te steken, en daar een weer van as te trekken, om de kittelagtige
gedagtenis daar by te vernieuwen, heeft beschreven.
Wy volgen onzen reiziger tot de Beurs van Londen, daar hy een naamlyst op
maakte van der Koningen en Koninginnen beelden die rond om in nissen staan,
van den jare 1060 tot den jare 1660. Hy

265
merkt ook aan, wanneer de Beeltenissen van Karel den Isten voor de tweedemaal
werd opgezet; dat Olivier Kromwel het eerste beeld de handen had doen afsmyten,
en boven het zelve met goude letteren schryven CAROLUS PRIMUS TIRANUS
EST; en naderhand hetzelve geheel doen verbreken. Van daar quam hy tot
Westmunsterom de groote Hal, 't Hof van Justitiete zien, door Koning Eduard den
tweeden gebouwt; die 19 jaren 7 maanden en 5 dagen geregeert hebbende stierf
1327. of zoo anderen willen door Richard den IIden die 1399 stierf, na dat hy 22 jaren
3 maanden en 14 dagen het ryk bestiert had. Voort zag hy ook de zitplaats van 't
Hoogerhuis om de heerlyke tapytzeryen, waar meê de wanden bekleed zyn, en
waar in alle de Zeeslagen onder de Koningin Elizabet en Eduard konstig afgebeeld
zyn, neffens de beeltenissen der Zeeoversten, die in lysten ophangen, inzonderheid
het konstig* geborduurde behangsel, agter de zitplaats des Konings te zien. Als ook
de verscheiden Konstkamers met de keurlykste oude en nieutydze Italiaansche en
Nederlandsche penceelkonst behangen. Dus meld hy ook van een lange groote
zaal rondom tegens den muur behangen met de pourtretten der Professoren, en af
beeldzels der aloude Artsen, in de Universiteit te Oxfort. Aanmerkelyk is de Beeltenis
van

  • Hier in staat in 't midden een Vrouwenbeeld verbeeldende de Lente zeer fraai en konstig van

teekening en zwier, dit is met allerhande levende koleuren en goud en zilverdraad met de
naald gewrocht, door de Koningin Maria Dochter van Jakob den V. Koning van Schotland en
Moeder van Jakob den I. Koning van Engeland die na Elizabeth op den troon kwam, als zy
op het Kasteel Frodiguagevangen zat.

266
Karel den Isten zoo 't schynt konstig met de pen geteekent, maar van na by bezien,
zyn de arceeringen en de omtrek van het wezen en de kant van de kraag, leesbare
geschreven letteren, en kan men de Psalmen van David, en nog andere texten uit
de H. Schrift daar uit lezen. Dus meld hy ook van eenige oude Konststukken die hy
gezien heeft te Cambridge in St. Jans Collegie gestigt 1508 door Margareta,
Comtessevan Richemondde Moeder van Koning Henrik den VIIden. Namentlyk
haar beeltenis knielende voor een tafel daar een boek op leid. De beeltenissen van
Johan Williams Bisschop van Lincolnen andere begunstigers van dit Collegiezyn
'er meer.
Van hier stappen wy met hun over in Vrankryk tot St. Clouddoor menig konstig
pourtret der voorname Edelen van Vrankryk opgeciert. Van daar in 't Paleis van
Lutzenburgh daar een menigte van konstige schilderyen, ook in verscheiden heerlyke
stukken in de groote galery het leven en bedryf van Maria de Medicis, door Rubbens
geschildert, te zien zyn, van welke wy in 't leven van Rubbens gemeld hebben,
waarom wy den inhoud der zelve overslaan. Hier ontmoette hun de Konstschilder
W. Valliant, waar van Jak. Thierry zyn pourtret liet schilderen.
Te Fontaine Bleau, waar van onze schilder een breede beschryving doed, meld
hy van een kamer met konstige kleene tafereelen met goude lysten, ook de
beschilderde Voliereof 't Vogelhuis.
De groote zaal waar in konstig verbeeld staat de aankomst van Maria de Medicis
tot Marseillien, nevens alle de Veltslagen of verwinningen van Koning Henrik den
IV. De Hartengalery waar men in zeven groote vakken, gemelden Koning Henrik

267
konstig afgebeeld ziet, jagende een wild zwyn, of hart, of eenig ander wild na. In 't
verschiet Fontaine Bleau, St. Germain, of eenig ander aangenaam gezigt, enz. La
Chambre Neufe, in welke voor den schoorsteen Madame Gabriele, Matres, van
Koning Henrik den IV, in de gedaante van Diana verbeeld, konstig afgeschildert
staat.
Te Florencengedenkt hy de konstige Grieksche schilderyen in fresco op de muur
van een galery in St. Marco, en nog een andere galery eer men in de Kerk komt
door Andrea del Sartogeschildert. Ook meld hy van verscheiden zalen en kamers
in het Paleis met heerlyke Konst van oude en nieuwe meesters, welke onschatbaar
zyn.
Te Sienagedenkt hy aan de berugte Boekkamer in de Domkerk welker wanden
konstig in fresco met beelden en Historien beschildert zyn, en met goud geciert.
1664 op den I van Grasmaand kwam hy te Rome daar hy van den braven Dichter
Reynier Anslo verwelkomt werd; en op Palmzondag was hy in Monte Cavallo, daar
hy de eer had van de pantoffel van Paus Alexander den VII te kussen, van wien hy
ook een gewyden palmtak ontfing. De Heer Hontom van Amsterdam was met hem.
Hy meld in 't byzonder dat hy in de Kerk Madonna della Scala, of L.V. der Trappen
een konstig stuk gezien heeft van Honthorst, zynde Kaarslicht, verbeeldende de
onthoofding van Johannes, verscheiden van Rubbens, en boven 't hoog autaar een
konstig stuk van P. Cortone.
Te Napelszynde gedenkt hy aan het overkostelyk Konstkabinet van Caracciolo,
Priorvan Malta, en aan het gewelf en de muuren van de Kerk St. Severinokonstig
in Frescogeschildert door Bellisa-

268
rius, die van de steigering dood viel. Hy schryft vervolgens dat hy in het Convent
der CathuizerMonniken van St. Martyn een stervenden Christus heeft gezien door
Spanjoletverwonderlyk konstig en kragtig geschildert. In verscheiden vakken het
lyden van Christus verbeeld door Lucas Cansiagieen Cavallier Josepin. Het welszel
van Lanfranco. Tusschen het welfzel en de Kolommende Propheten door Spanjolet.
Zeker ik moet van dezen zeggen, dat hy voor een der grootste meesters in de
schilderkonst mag geagt werden: want ik een naakten Proteus van hem gezien heb
te Londen in de Konstzaal des Hertogs van Grafthonzoo schoon en vast geteekent,
en zoo natuurlyk en kragtig geschildert, dat 'er geen penceelwerken tegen konden
ophalen. In 't gemelde Klooster was boven het hoogaltaar geschildert de geboorte
van Christus door Guido Reni. In een der Kloosterzalen het laatste avondmaal van
Christus, door P. Veronees, en weer in andere niet min konstige penceelwerken
van Michiel Angelo Caravagio, van Mico, of Dominicino, en Luca Jordaans.
Met veel roem spreekt onze schilder ook van een groot altaarstuk in 6 perken
afgedeelt door Polydoorgeschildert in 't CapucinerKlooster te Messina.
Het menigvuldig getal van uitnemende Konstwerken van onzen reiziger op zyn
daglyst geboekt als hy te Romewas, zullen wy voorby stappen, alzoo die van ons
elders aangeroert zyn, en over zulks maar eenige byzonderheden aanmerken,
namelyk dat hy van Napelsnaar Rome, reisde in 't gezelschap der Heeren F.
Kersseboom, en G. Sabé, en de Konstschilders N. Donkersen Alex. Petit, en dat
hy te Rome vond den Konstlievenden Heer Beerestein van Delft, Jaques Valliant,
vander

269
Cabel, en Rammelman, met de welke verzeld hy de Kamer in de herberg, waar de
Bentvogels gewoon zyn te komen, ging zien, daar de muuren in 't rond beteekent
zyn met de pourtretten der Nederlandsche Konstschilders, als ook van andere
gewesten: dog de beeltenissen der Francen waren op dien tyd uitgeveegt, of daar
was schram over gegeven, zoo dat van de zelve niets te zien was.
Met dit zelve gezeltschap verzelt heeft hy het Kasteel St. Angelowezen bezien;
en spreekt hy met grooten lof van verscheiden Konstzalen door Peryn del Vago, en
Daruel de Volterrain Frescogeschildert. Den zelven dag zag hy de Academievan
St. Lucas, zynde agter het Capitool, by Campo Vaccino, daar een menigte van
boodseerzels, modellen en teekeningen ophing, door de Jonge Konstoeffenaars
om stryd, of om de prys gemaakt. In deze zaal in 't rond behangen met de pourtretten
der beroemste oude en nieuwtydsche meesters, is ook te zien het ware doodshoofd
van Rafael d'Urbyn, staande op een pedestal, met een Latynsch byschrift: waar van
de zin aldus is:
Dit is die RAFAEL. natuur begon te beven
Als overmant van hem, en stiet hem uit het leven.
Naderhand ging hy met R. Anslo meergemeld, het berugte kabinet van Pater
Kircherus te Chiesa Novobezien vol van wondere en zeldsame Rariteiten.
Te Maltazynde heeft hy (geneigt zynde om alles na te sporen) de Ruynen, of
overblyfselen van het oude Melite, op en dicht by het zelve op nieuws herbouwt, en
Malta genaamt, gaan bezien en verscheiden afteekeningen daar van gemaakt, waar

270
van ik 'er twee heb gezien, waar van de verbeelding vremd en geestig, en doet zig
daar in zien 1. een uitgeholde rots als een portaal waar in (zoo men zeit) de Apostel
Paulus na zyn schipbreuk zou geslapen hebben. Hier in werd in 't jaar 1624 een
deurgang gevonden tot een onderaardsche Kapel, of eer een begraasplaats, want
men in de zelve alzints doodsbeenderen en bekkeneelen ontdekte. 2. de verheven
plaats van waar de Apostel den Meliters het Evangelium gepredikt heeft, daar een
gedenkteeken opgeregt is. 3. De overblyfselen van St. Paulus Kerk, door de eerste
Christenen gebouwt op de plaats waar de Kruisgezant de adder van zyn hand
afslingerde in 't vuur. 1616 is hier nevens aan een Kerkje gestigt door de
Grootmeester Alofi de Wignacourt, wiens beeltenis konstig geschildert, zig boven
't Altaar doet zien in het tafereel waar in Paulus verbeeld staat, zig warmende by
het vuur, als hy uit de Zee ontkomen was, nevens een deel vrouwen en mannen
op zyn oud Maltezers gekleed, en onder het zelve dit Latyns schrift:
Vipera ignis acta calore frustra Pauli manum invadit:
is insulae benedicens anguibus & herbis adimit
omne virus.
Dat is:
Een adder door de warmte gaande geworden vat de
hand van Paulus, die het eiland zegenende den
Slangen en Kruiden al hun vergif beneemt.
Te Lorettezynde heeft hy alles naaukeurig bezien en aanteekening daar van
gehouden, maar

271
niets van het zelve dient in onze kraam dan 't geen hy in de Apothecarygezien
heeft, te weten 300 zoo groote als kleene Vazen of Potten konstig beschildert met
Bybelsche en Romeinsche Historien door Rafael van Urbyn. Koningin Kristina van
Zweden, in bedevaart daar zynde, had groot bevallen in de zelve, en hiel daar om
sterk aan by den Paus, waar door zy 'er een verkreeg. Men zeit dat yder der zelve
700 Scudien, waard geschat worden. Het is eerder te geloven dat deze Potten dus
door hem geschildert zyn, dan dat Maria in dat houte huisje zou geboren wezen,
en gewoont hebben, 't geen wel het voornaamste is dat te Lorette meê vertoond
word, om dat vele willen dat RafaelsVader een Potte- en Schotelschilder geweest
is, en hy in zyn jeugt hem daar meê in geholpen heeft. De heer Jan van Beuningen
heeft een beschilderde Schotel gehad, die men zeide dat van hem geschildert was.
Deze had, in opzigt van teekenen en ordonantie, veel gelykheid, naar zyne Bybelsche
Tafereelen die in print uitgaan.
Te Venetieliet hy zig met gezelschap voeren na St. Georgio zynde een overheerlyk
Conventder BenedictinerOrde, gelykende eer Koninglyk als Geestelyk. Hier pryst
hy ongemeen twee stukken in het Koor door Tintoretgeschildert, het laatste
Avondmaal van Christus, en 't verzamelen van 't Manna in de Woestyn. Nog de
Martelizatie van Cosmoen Damiaans: de steeniging van Stefanus: de hemelvaart
van Maria, en andere stukken van den ouden Bassan. Ook een Kersnacht, en
Martelizatie van St. Lucia. En in de Boekkamer 5 stukken, Zinnebeelden van een
leerling van P. de Courtone. Hy roemt ook het Pa-

272
leis, de Konstvertrekken en groote Eetzaal van den Doge, om de heerlyke Konst
van Tintoret, Bassanen anderen; ook het wonderkonstig stuk van Titiaan
verbeeldende de Historie van P. Martyr, in St. Salvator. Welke Kerk ook met pragtige
begraafplaatsen, van Mannen die voor die Republykgestreden hebben is opgeciert,
als van Marco Antonio Paragadino, welke 1570 op Cyprus, door de Turken belegert
zynde aan de opeischers dier Stad antwoorde: dat hy zig liever wilde laten villen, 't
geen hem ook te beurt viel; want de Turken dezelve veroverende, als hy in hun
handen viel, werd hem keur gegeven, of zyn geloof af te zweren of zig levendig te
laten villen. Hy verkoos het laatste; en alzoo geen Turk dit doen wilde, gebruikte
hier toe een Jood, dog het vel hem ten halven lyf afgestroopt zynde, stierf hy. Met
menigte van diergelyke vremde gevallen heeft hy zyne Reisbeschryving doorweven.
Dog zy behooren niet tot onze kraam. Dus willen wy hem spoedig volgen van
Venetientot Padoa, over Verona, Mantua, Trenten, Munchen, daar hy alle de Zalen
van het Paleis des Hertogs van Beyeren, met konstige Schilderyen en Marmere
Statuenbeschryft, dat wy overstappen; alzoo wy elders dáar toe gelegenheid vinden.
Dus spoeden wy met onzen Schilder door Augsburg, Regensburg, Noremburg,
Hanauw, Frankfoort, Worms, Frankendaal, Heydelberg, Spiers, Straatsburg, Brizack,
Bazel, Zurich, Baden, Bern, Mentz, Keulen, Mulheim, Duldorf, Kleef, Nimwegenen
Utrecht, van daar hy quam den 23 van Oegstmaand 1665, tot zyn geboortestad
Amsterdam, zynde toen 31 jaren oud, als ons gebleken is aan de onderteekende
Gezontheids Brief, naa onderzoek van het Collegieder

273
Artzente Messina, op zyn 30 jaar, 1664. om te Napelste vertoonen. Overzulks
hebben wy hem geplaatst by zyne Konst- en Jaargenooten op 't jaar 1631.
Wat nu zyne Schilderkonst aanbelangt, daar in is hy een geroemd Meester
geweest, en zyn penceelkonst waardig geschat in de beste Konstkabinetten geplaatst
te worden. De Konstlievende Heer Jonas Witzen had in zyn leven een voornaam
stuk van hem, 't geen dikwils myn oog naar zig lokte; om de fraaije teekening,
welstand, en houding die konstig daar in waargenomen was. De verbeelding was
het te scheep gaan van Karel den tweeden op 't Hollands strant, om met de Vloot,
die zig in 't verschiet vertoonde te Zeilen naar Engeland. Hier in deden zig honderden
van beeldjes by troepen verdeelt op 't Duin en Strant, en menigte van Koetsen zien,
die elk in 't byzonder konstig geteekent en geschildert waren. Zyne wyze van
schilderen in opzigt van de koleur had veel gelykheid naar die van Karel de Jardyn,
en de verschieten als met een blaau floers overtrokken veel overeenkomst met de
behandeling van Joh. Lingelbag, dog doorgaans uitvoeriger. Ook heb ik elders een
stukje met Paerden en Beeldjes van hem gezien 't geen veel gelykheid had na P.
Wouwerman; zulks men hem onder de brave schilders van Nederland wel mag
tellen.
Hy stierf t' Amsterdam op den 11 van. Wynmaand 1678, en zyn Broeder DANIEL
SCHELLINKS, die een braaf Landschapschilder was, op den 18 van Herfstmaand
1701.
[Nicolaas Maas]
NICOLAAS MAAS, geboren te Dordrecht in 't jaar 1632. had de teekenkonst in zyn
jeugt by een gemeen Meester, de Schilderkonst by

274
Rembrantgeleerd, maar verliet vroeg die wyze van schilderen, te meer toen hy zig
tot het schilderen van pourtretten begaf, en wel zag dat inzonderheid de jonge
Juffrouwen meer behagen namen in het wit dan in 't bruin.
Hy had een vaardig en vleijend penceel 't geen hem wonder wel diende in 't
schilderen van pourtretten, daar hy zig geheel toe begaf, en 't geen hem ook zoodanig
toegevallen is, dat ik niet weet dat 'er een Schilder voor of na hem is geweest, die
gelukkiger is geweest in 't wel treffen der gelykenissen van der menschen weezens.
Terwyl ik spreek van wel gelyken, komt my in gedagten dat de potsige K.v. Ryssen
daar op zinspelende een geestig puntdicht gemaakt heeft, waar in hy zulke schilders
met de Doodgravers in zeker opzigt gelyk steld. Denk niet, Lezer, dat ik dit tot
verkleining van dat deel der Konst te pas breng; maar om de geestigheid: en om
dat men van de braafste pourtretten niet, als van Historien, zoo ten opzigt van de
welvoeglyke schikking, verdeelinge van Groepen, Houding, enz. kan spreken; maar
daar alleen van kan zeggen: dat dezelve konstig geschilderd zyn en wel gelyken;
daar de Dichter aldus op zinspeelt:
Die der Doodgravers, en der Schilders doen bemerkt:
Kan zien, hoe dat den een' den andren tegenwerkt.
Deez' zoekt door leven, die door Dood zyn geld te stryken;
Maar hier in zyn zy 't eens, zy houden bei van LYKEN.
M A A S trok met 'er woon van Dordrecht naar Amsterdam in den jare 1678, daarhy
ook gestor-

275
ven is, in de Wintermaand van 't jaar 1693 oud 61 jaren.
Hy zig met zyn huisgezin tot Amsterdam neergeslagen hebbende kreeg de handen
zoo vol werk dat het voor een gunst gerekent wierd, als den eenen voor den anderen,
gelegentheid wierd ingeschikt van te konnen voor hun pourtret zitten, en dit bleef
zoo duuren tot het einde van zyn leven, waarom 'er ook een groot getal pourtretten
onafgedaan zyn na gebleven.
Wat zyn wyze van leven aangaat, die was stil, beleeft, borgerlyk, vergenoegt, en
vrolyk; uitgezondert in zyn laatste levensjaren, waar in hy deerlyk met de Jicht
geplaagt werd. Hy was by uitnementheid yverig in 't voortzetten van zyn Konst,
kwam zelden of nooit by gezelschap, en had een zonderlingen afkeer van de
kroegen, en zulken die zig daar aan verslingeren. Egter nam hy (wanneer hy een
geruimen tyd zonder tusschenpoozen geblokt had) wel eens een uitspanning, om
zyn geest wat te vermaken. Gelyk hy tot dien einde eens een speelreis naar
Antwerpen gedaan heeft, om de overheerlyke penceelkonst van Rubbens, van Dyk,
en andere hoogvliegers te zien, als ook de Konstenaars te bezoeken. Dat ik daarom
voordagtelyk aanroer, om dat 'er in die reis iets aanmerkens waardig voorviel. Te
weten t'Antwerpen gekomen, ging hy dezen en genen Konstschilder, onder andere
ook den vermaarden Jordaansbezoeken. Aan 't huis gekomen werd hy van een
jongen ingelaten die hem in een zyvertrek liet gaan, daar veel Konst van brave
Meesters aan den wand hing.
Hy, die op de komst van Jordaansstond te wagten, liet onderwyl zyn oog dan
hier dan

276
daar overgaan, bleef somwyle ook op 't geen hem best beviel wel wat staan, 't geen
van Jordaansdoor een spleet van de Deur werd afgetuurt. Eindelyk binnen gekomen,
en hem verwellekomt hebbende, zeide dat hy al bespeurt had dat hy een Schilder,
voor 't minst een Konstkenner moest wezen, aangezien hy 't oog straks op 't
waardigste, dat in zyn Konstvertrek hing, vestigde: vraagde voorts wie hy was, en
van waar hy kwam. Na dat zy nu een geruimen tyd met malkander over en weder
van de Konst gesproken hadden, en Jordaansaan hem ook zyn Konstwerk vertoont
had, vraagde hy eindelyk, en wat maakt gy?M A A S al wat verlegen, ziende dat zyn
Konstlicht maar als een nagtkaars by de Konstfakkels die hem voorgesteld werden
te vergelyken was antwoorde met een flaauwe stem, dat hy een Pourtretschilder
was. Waar op Jordaansde handen t' zamen ley, en zeide, Bruer ik heb deernis met
ou, hen dy me van die Martelaren?ziende op die verdrietige berispingen, en slaafse
onderwerpinge van ieders geneigtheid, 't geen zulke Schilders niet zelden getroost
moeten wezen. 't Geen hy ook al in zyn tyd ondervond. Zekere Mevrouw (wier naam
ik niet melden wil) die op veere na de schoonste niet was, liet haar pourtret van hem
schilderen, 't welk hy zoo even, als het was met al de pokputten en naden had
nagebootst. Zy opgestaan zag zoo vies als zy wel mogt, zeggende tegens hem:
Wat Duivel, M A A S hebje daar voor een monstereuze troony naar my gemaalt! ik
begeer 't zoo niet gemaakt te hebben, de honden zouden 't wel nabassen, zoo 't
over de straat gedragen wierd. M A A S , die toen haast bemerkte wat 'er voor hem
te doen stond, zeide: Mevrouw, 't en

t.o. 276