Schouburg/Deel II/Naamrol 277-362

Uit Wikisource
< Schouburg/Deel II/Naamrol 245-276 Schouburg/Deel II/Naamrol 277-362 Schouburg/Deel III >


Plaat K - Johan Hendrik Roos and Juriaan van Streek.

277
is nog niet voltooit, en verzogt haar andermaal te zitten: nam een Vispenceel en
verdreef al die pokputten, zette een blos op de wangen en zeide, Mevrouw nu is
het gedaan, u believe het nu eens te zien. Zy het gezien hebbende zeide: Ja, zoo
moest het wezen. Zy nam daar genoegen in toen 't 'er niet geleek.
'T was al een klugtige schilderbaas, die, als hem diergelyk een voorwerp voorkwam
om af te malen, 't zelve met een doek voor d'oogen schilderde: en gevraagt naar
de rede waarom hy zulks deed, zeide:
'K maal d' Eygenliefde met een blindtdoek voor haar oogen,
Waarom? om dat 's altyd zig zelve eerst heeft bedrogen.
Vorder zeggen wy:
Dat een, die van Natuur met schoonheid is beschonken,
En ziet dat alle met verwond'ring haar belonken,
Daar groots op is, word nog gebillykt, of gedult;
Maar dat een leelykbek, zwart, krepel en gebult,
Zig zelve schoon waant, zig verblind steeds kan behagen,
En wil dat elk zulks waant, is niet om te verdragen.
[Johan Henrik Roos]
JOHAN HENRIK ROOS, geboren te Frankfoort, wiens beeltenis hier tegens over
in de plaat K. boven aan te zien is, heeft de Konst geleert tot Amsterdam by Barent
Graat, daar hy zig inzonderheid oeffende in 't schilderen van Schaapjes, Geitjes
enz. waar in hy in korte jaren zoo toenam dat hy in den jare 1673 schilder wierd van
Karel Ludowyk Keurvorst van de Palts, voor wien hy veele konstwerken die roem
verdienen gemaakt heeft.

278
Naderhand is hy gaan wonen met zyn huisgezin te Frankfoort, daar hy menigte van
pourtretten gemaakt heeft, waar in elk een goed bevallen had; aangezien hy in den
agtergrond, of een cierlyk landschap, of Beesjes te pas bragt: gelyk hy ook dikwils
verscheiden pourtretten tot een Historie schikte, zoo uit den Bybel als andere
oudtydze geschiedenissen, daar Beesten en Landschappen by vereischt werden,
waar door hy niet alleen veel geld won, maar ook veel over ley; en dus door een
levendig voorbeeld aan zyn Zonen (die hy alle in de Konst opkweekte) liet zien, dat
de oude spreuk: Sparen is een goede schat, waarheid zeit.
Egter droeg hy zig als een braaf Man betaamt, en had verkeering met de braafste
en aanzienlykste luiden van die Stad. Maar (wie kan zyn noodlot ontwyken?) hy
verloor alles wat hy gespaart had op eenen stond door een fellen brand op 't laatst
van 't jaar 1685. Deze brand ontstond door agteloosheid in de Stads Pakhuizen, of
wel eerst in de Broodbakkery voor de Stads Soldaten, welke agter zyn huis aankwam,
en sloeg van daar voort, en zette een groot deel van de Stad in vlam. Hy die in dien
nood nog wat van zyne goederen meende te bergen, vloog door de vlam, om weg
te dragen, 't geen hy onbeschadigt vond, onder andere een Porcelyne vlesje met
een goud dekzel; maar alzoo hy daar meê nevens ander goed in alleryl kwam
aantorsen, ontviel hem het flesje en brak. Hy in verbaastheid niet wetende wat hy
deed, bukt naar het zelve om 't dekseltje te krygen, maar word inmiddels door den
stoom, en zwaren rook bevangen, en zygt neer. Sommigen dit ziende drongen daar
op in, en sleepten hem zoo zy best konden, dog tot zyn onge-

279
luk, met het hoofd om laag de trappen af uit den brand. Of nu dit ongemakkelyk
torsen, of de schrik oorzaak van zyn dood geweest zy, weet men niet, maar hy stierf
dien zelven morgen naarlatende 4 Zonen en een Dochter. Alle zynze brave Schilders
geworden, maar niet een die zyn Vaders voetstappen in wyze van leven na getreden
heeft.
[Filip Roos]
Van F I L I P R O O S , van zyn Bentbroeders Merkurius genaamt, de tweede Zoon
van Johan Henrik Roos, heb ik alleen berigten gekregen, zoo in opzigt van zyn
brave penceelkonst, als van zyn levensgedrag, daar nog al iets in voorgevallen is,
't geen den Lezer, wiens hart bewogen om het droevig treurgeval van zyn Vader
toesloot, nu stoffe geven zal tot lachen.
Deze geboren te Frankfoort in den jare 1655 was met een buitengemeenen
Konstgeest van de Parnasgodinnen bezielt, waar door hy al by zyn Vaders leven,
van den Landgraaf van Hessenkassel aan 't Hof gelokt wierd, die groot bevallen in
zyn Konst nam, gelyk hy hem ook naderhand (ziende zyn grooten geest doorstralen)
een goede somme geld gaf, om zig te Rome naar loffelyke voorbeelden voort te
oeffenen. Ondertusschen vleide zig de Vorst dat hy hem eens wederom zoude zien,
en zig verlustigen in de bespiegelinge van zyne Konstwerken: maar niet minder als
dit. 'T ging met hem als de spreuk zeit: weldaad word 't eerst vergeten. Waar van
wy de bewyzen voor het einde zullen zien.
Hy was een welgemaakt schoon Jongeling, vlugtig van gedagten en vaardig met
het penceel; zoodanig dat Kristofsel le Blondie hem te Rome heeft gekend, my
verhaald heeft, dat hy

280
in vaardigheid van schilderen nooit zyns gelyk gezien heeft, gelyk aan sommige
stalen blyken zal, waarom zy hem ook in de Roomsche schilderbend met den naam
van Merkuriusgedoopt hadden.
Le Blon, met sommige Nederlanders elk met hunne portefolien onder hun mantel
waren by den* Colloseom te teekenen, als onze R O O S daar by geval meê kwam
aanstappen terwyl zy onder malkander redenwisselden over deze en gene geestige
bouwvalligheid. Onderwyl viel het oog van ROOS ook op iets dat hem teekenagtig
dagt te wezen, waarom hy zeide: (alzo hy geen teekengereedschap met zig had
meê gebragt) tegen den jongsten van 't gezelschap, dat hy hem een blad papier en
zyn tekenpen eens zoude leenen, om die geestige brok af te schetsen, gelyk
geschiede, en maakte een volkome teekening binnen de tyd van een half uur, zoo
geestig en stout geteekent dat het te verwonderen was, en deê daar een present
meê den genen die het papier en pen daar toe geleent had. Hoe konstig deze
teekening was blykt daar uit, dat, terwyl zy die over en weer stonden te bekyken,
'er gevallig een Romein, die Konstliefdig was, voorby quam gaan, enze ter loops
beschouwende, een pistool daar voor bood. Maar ze mogt niet vloten; want de

  • De ronde Schouburgh, door Vespasianus gebouwt. Hier in stond een verwonderlyk groot

Colossusbeeld, van welk die plaats naderhand Colosseum, nu Coliseumgenaamt word. Dit
was de pragtigste Schouburgh van Rome, waar van thans maar eenige overblyfzelen, bewyzen
van des zelfs grootheid te zien zyn, welke klaar doen zien dat van zyn omkringen 850000
menschen, (gelyk de Schryvers getuigen) de spelen hebben konnen beschouwen.

281
eigenaar wilde dit ter gedagtenisse van hem, en ten staal van zyn vlugge hand
behouden.
Onze R O O S die als een vlugtige Merkurius, dan hier, dan daar, altyds iets
ondernam of deed, stond op een tyd buiten Rome sommige beesjes naar 't leven
te teekenen die daar in 't veld graasden. 't Geval wil dat de vermaarden Italiaanschen
Historyschilder Hiacynto Brandidaar voor by kwam, zyn koets deed stil houden en
hem riep zeggende: Laat my eens zien, wat gy maakt?Hy vraagde vorder naar zyn
naam, en wat landsman hy was. Welke vragen hy met veel beleeftheid beantwoorde.
Nu moet ik tusschen beide zeggen: dat de Italiaansche meesters voor gewoonte
houden, wanneer zy den eenen of den anderen jongen Konstenaar, in een Kerk,
Paleis, of by eenige Statue vinden teekenen, zy den zelven vergen het werk te zien,
hun yver pryzen, de gebreken daar in aanwyzen, en de wyze hoe de zelve te
verbeteren. Ook geven zy somwyle wel een stuk geld ten present, om hem aan te
moedigen in zyn vlyt: een middel waar door, zy zig by allen bemint en geagt maken.
Hiacynto Brandi(om weder ter zake te komen) had zulk goed bevallen in de
teekenkonst van Roos, dat hy hem den toegang tot zyn huis, om zyn Konst te zien,
aanbood, waar in hy niet verzuimig was. Wat gebeurt 'er? deze Brandihad een
Dochter die jong en bevallig was. Deze zag onze Roos eens in 't verschiet door 't
huis waren en nam agt waar ontrent zy haar wyk nam. 'T gebeurde op een tyd dat
hy aan 't huis kwam, wanneer Brandibelet was. Hy die nu al by de Huisgenooten
bekend was, drong onder een schoon praatje door, tot in den Hof; voorgevende
met

282
geduld daar wat te willen vertoeven tot 'er gelegentheid zon wezen om Brandite
konnen spreken. Aan dezen Hof paalde het vertrek van de Dochter, die hy, terwyl
zyn oog in 't rond weide voor de yzere tralien van haar vertrek zag staan, beleeft
groete, en zonder lang dralen bewyzen van zyne geneigtheid door teekenen (spreken
dorst hy niet wagen) gaf. Dit gebeurde meermalen, tot dat zy mede bewyzen van
hare genegenheid tot hem te kennen gaf. Hoe geheim nu deze twee verliefden
hunne stomme minnery waanden te wezen, was het egter afgetuurt, en den Vader
overgeklikt die hem zyn huis en gunst ontzeit, en kort daar op zyn Dochter in een
Klooster steekt, zeggende: dat hy haar voor geen heesteschilder had opgewiegt.
Hier door werd hem de gelegentheid ontnomen, van met zyn verliefde een tydelyk
middel tot ontkomen te beramen. Nu was goede raad dier, en zyne Merkurialegeest
werkte op allerhande hulpmiddelen in het Laboratoriumvan zyn hersenpan; want
een jeugdig en schoon meisje, met veel geld, was een popje dat hem in zyn kraam
diende; des liet hy zig daar aan gelegen wezen; kroppende die veragtelyke benaming
van Beesteschilder op.
Na lang overleg bedagt hy een fyne vond, die hem gelukte. Hy verstoute zig te
gaan by den Kardinaal Vicaris, en bood zig aan, om een belyder van den Roomschen
Godsdienst te willen worden, en zynen Godsdienst te verzaken, smeekende met
een den Kardinaal om zyn gunst en hulp, in zeker geval, 't geen hy dan eindelyk
aan zyne Eminentieopenbaarde. Of nu de Kardinaal, om dat 'er een zieltje by
gewonnen wierd, tot zyn dienst zig geneigt toonde, of dat hy den zelve door fluweele
woorden en smeekingen tot zyn gunst heeft weten te

283
beleezen, dat is my onverschillig: maar het kwam zoo veer dat de Kardinaal Vicaris,
dat is, Opperhoofd van de Inquisitie, zyn Heiligheid Innocentius den 11 ging spreken,
en hem die zaak voordroeg. De Paus vraagde daar op: wie de Jongman was wie
de Vader van de Dochter, en wat zy beide deden. En als hem gezeid wierd dat het
beide Konstschilders waren, zeide hy: dan is het soort by soort:en gaf order dat de
Dochter uit het Klooster gehaald, en met Roos getrouwt zou worden, het welk
geschiede, moetende de Vader, hoe noode hy dit had, zulks om des Pausen woord,
getroost aanzien. Ook zou hy zekerlyk met den Vader in vrindschap gekomen
hebben, indien hy den dag na de trouw, dien misslag welke hem naderhand wel
roude, niet bedreven had. Hoewel wy gelooven dat hy die zaak zoo erg niet gemeent
heeft, als ze wel wierd opgenomen, en dat hy daar door maar alleen heeft willen te
kennen geven, dat hy haar buiten eenig ander inzigt als uit liefde tot haar, getrouwt
had, ook haar op zyn beesteschilderen, als in haar vorigen staat, kon onderhouden.
Hy stont den eersten morgen na het trouwen vroeg van zyn Bruid op, nam al zyn
Bruids Juweelen, Kleederen, Kouzen, Schoenen, tot het hemd 't geen zy aan had
in 't kluis, bond het tot een bondel te zamen, en liet het aan haar Vader brengen,
en daar by zeggen: dat de Beesteschilder dit niet noodig had, dat hy zyn Dochter
alleen naakt begeerde te hebben. Dit nam Brandizoo euvel op, en het smarte hem
zoodanig dat hy zig daar over kwelde, en kort daar aan stierf, na dat hy al vorens
haar ontërft had van zyn nalatenschap, die tot een groote som geld begroot werd.
Terwyl nu alles tot de bekleedinge

284
op nieuws moest gekogt en gemaakt worden, moest het jonge, wyfje in het bed voor
naakte waarheid spelen, welk, indien dit in de tyd der hervorming was voorgevallen,
ligt den snoeplustigen Jupiter wel zou hebben uitgelokt, om in een veranderde
gedaante by haar onder te kruipen.
Dit overgeslagen, moet ik zeggen dat zy in haar getrouwde dagen al meer
veranderingen, die zy niet gewoon was, ontmoet heeft, want behalve sukkelingen
en armoede, was zy dikwils eenzaam en alleen, aangezien hy byzonder op jagen
van wild, en op zyn Bendgezelschap verslingert was, zulks hy somwyle weken en
dagen buitens huis was, zonder dat zy van hem quam te hooren.
Hy bewoonde een huis, dat een groot bouwvallig gevaart was te Tivoli buiten
Rome, in welken ruwen opslag, hy allerhande soort van dieren groot en klein, (om
'er na te schilderen) Huisvesting gaf, en spyze; waarom zyne woning ook onder de
Bent, de Ark van Noach genoemd werd. Van daar reed hy dikwils te paard verzelt
met een knecht naar Rome zonder eenige Goude of Silvere munt by zig te hebben,
en zette zig tot schilderen in de een of de andere herberg daar hy dan in haast een
of twee stukjes (alzoo hy by uitnementheid vaardig was) afmaakte, en zyn knecht
zoo nat alsze quamen van den Ezel daar mede zond door Rome om de zelve te
verkoopen, 't zy dan tot een hoogen of lagen prys, zoo als het dan uitviel, want'er
dan geld moest wezen om zig zelve en zyn paard te lossen uit de herberg, aangezien
hem niemant in Rome borgen wilde. Le Blonen anderen hebben my verhaald, dat
wanneer zyne Bendbroeders hem maar van veere aanzagen komen, zy straks zien
konden of hy geldig was of niet; want als hy ma-

285
ger van geld was, en iemant van zyne kennis zag aankomen, droop hy door een
anderen weg uit hun gezigt, maar als hy vettig was trad hy als een paauw hem te
gemoet, en liet niet af tot dat hy met hem in de naaste herberg ging, om zyn geld
te helpen verteeren. Dus speelde hy de rol van Licht gewonnen licht verteert.
Aangezien hy nu vaardig schilderde, kwamender zoo vele stukken van zyn hand
alom door Rome dat de prys van zyn Konst verminderde, daar zyn knegt die
agterdenkender was dan hy, en veel ligt door zyn vrienden met geld gestyft werd,
zig van bediende. Want als de keelbeulen daar de waarde niet voor wilden geven,
en hy met de stukken weder te rug kwam, en 'er evenwel geld wezen moest, hield
hy zig als of hy de zelve hun ging brengen, maar bragt die op zyn kamer daar toe
gehuurt, stapelde de zelve op, en bragt zyn Heer zoo veel geld als 'er voor geboden
was. Daar de Knegt naderhand, wanneer hy buiten dienst van zyn Heer was, en de
prys van zyn Konst hoog rees, duizenden aan gewonnen heeft.
Hy had een vleijend penceel, schilderde alle dieren inzonderheid, Osjes, Schaapjes
en Bokjes natuurlyk en kwik, en hoe groot een menigte van stukken men van hem
ziet, nogtans is de schikking der groepen verschillig, en elk heeft zyne verandering,
zelf tot gronden en agterwerk inkluis, dat een bewys is van zyn ryk vernuft en geest,
zynde hier in veel gelukkiger dan de berugte Bassandie zig maar had gewent tot
zeker getal van Beeldjes en Beesjes die hy in alle zyne Konstwerken te pas bragt.
Nu lust het ons nog (eer wy een einde van 's mans levensbeschryvinge maken)
een verwon-

286
derlyk staal van zyn vlug penceel aan te toonen.
De Keyzerlyke Ambassadeurde Graaf van Martinitz, en de Generaal Roos, een
Zweed van geboorte en groot Duellist, waren met malkander in gezelschap te Rome,
en kwamen van de vaardigheid van onzen Merkuriuste spreken. Den Generaal
Roos scheen zulks te wonder en hy wilde 't niet geloven. Des ontstont 'er tusschen
hem en den Graaf Martinitzeen wedding om zeker getal goude Pistolen, dat hy
hem zoude doen zien, dat de Konstschilder R O O S een stukje schildery zou vaardig
maken in dien tyd dat zy een zeker spel met de kaart ('t geen gemeenlyk een half
uur duurd) uitspeelden. Straks werd onze Schilder die niet veer van de hand was
geroepen, en gevraagt: of hy zulks wilde onderneemen, en als hy antwoorde ja,
werd hem belast te beginnen. Palet Verwen Ezel en een klein doekje, by de Romers

  • Tela te Testagenaamt, wierd in de zaal gebragt; en R O O S maakte aanvang met

schilderen, de anderen met speelen, maar het spel was nog niet ten einde als onze
vlugge Merkuriusal opstond en zyn stukje ten bewys dat hy 't gewonnen had,
gemaakt vertoonde. In dit stukje waren 2 of 3 Schaapjes of Geitjes, een half beeldje,
met hun voeglyk bywerk of landschap geschildert, tot verwondering van den Zweedze
Generaal die zyn wedding verloren gaf. Martinitznam eenige Pistolentusschen
zyne vingeren van den hoop af en gaf die aan R O O S voor zyn genomen moeyte,
die het ras gewonnen, ras verteerde.

  • Telate ( Testa) Een doekje zoo groot dat 'er een menschen hoofd op geschilderd kan worden.


287
Ook heeft my le Blonverhaald dat hy een groot stuk, dat naar gissing meer dan 40
voeten over 't kruis was, heeft gezien, waar in alle soort van dieren wel tot 600 in
getal, en vele van die levensgrootte, als Paerden, Stieren, enz. op den voorgront,
de rest verminderende door hem geschildert waren, in den tyd van 16 dagen, en
dat zoo natuurlyk en kragtig, dat byna niet te gelooven is, hoe zulks heeft konnen
geschieden.
'T waar te vergeefs, zoo ik myn Nederlandsche Konstgenooten een breed berigt
gaf van zyn vloeijend penceel, natuurlyke en kragtige vermenginge zyner verwe,
geestige koppelingen en vaste teekening die in zyn werk bespeurd word; aangezien
de Konstlievenden toegang hebben tot het berugte Konstkabinet van den Heere de
la Court, vander Voort, tot Leiden, daar een groot stuk van hem te zien is, dat van
zelf spreekt, meer dan ik zeggen kan, waar in een woedende Stier verbeeld staat,
besprongen van een deel honden, daar de weerga van hangt aan 't Huis van des
gemelden Heeren Zoon, waar in zig een graaubonte Stier doet zien, die den aanval
der honden met loopen zoekt t'ontkomen. De Konstschilder Kristoffel le Blonheeft
hem die stukken (toen te Rome zynde) zien schilderen.
In den jare 1698 of 99 kwam de Landgraaf van Hessenkassel zyn eerste patroon
te Rome, en vernam naar onzen Roos of hy nog leefde, en naar zyn levensbedryf,
en zeide, als hy hoorde dat hy van Godsdienst veranderd was, dat kan ik hem nog
vergeven, maar dat hy my nooit een stukje van zyn Konst ten bewys van
dankbaarheid toegezonden heeft kan ik niet vergeten. Hem werd aangedient dat
de Landgraaf te Rome was, maar

288
in steê van hem te gaan verwelkome wist hy niet waar zig van schaamte te bergen.
Egter door vele aanradinge sprak hy den Landgraaf, die hem verzogt wat voor hem
te maken, met belofte van het zelve rykelyk te betalen, 't geen hy beloofde, maar
niet nakwam; want zyne Merkurialegeesten allengs vervliegende, werd hy 1705 al
onder de dooden geteld. Beter verstond zyn ongelukkige overleden Vader, hoe men
behoorde te leven in de Waereld; want die aan B Graatzyn Leermeester tot
erkentenis van zyn goed onderwys in de Konst, van Frankfoort eenige boekjes, met
Schaapjes en Geitjes, van hem zelf geestig in koper geëtst nevens zyn pourtret van
Kiliaangesneden overzond, van het welke wy ons bedient hebben in de Plaat K.
[Theodoor Roos]
Wy willen ook niet verzuimen te gedenken aan zynen Oom THEODOOR ROOS,
Broeder van Johan Henrik Roos, daar wy even te voren af gemeld hebben, geboren
te Wezel in 't jaar 1638 in Herfstmaand. By gevolge zeven jaar jonger. Deze
inzonderheid tot de Konst geneigt werd met zyn twaalfde jaar besteld by Korn. de
Bie, zeit Sandrart. Maar hier ontrent moet een vergissing of drukfeil zyn ingeslopen,
aangezien Kornelis de Biegeen schilder, maar Geheimschryver te Lier geweest is,
en die alleen ter liefde van de Konst een Boek van 't leven der Brabantsche schilders
in vaerzen uitgegeven heeft. Dog des zelfs Vader Adriaan de Bie was een
braafschilder, en kwam van Rome in 't jaar 1623, naar Braband daar hy nog in 't
jaar 1660 woonde; en by gevolge moetmen voor Kornelis, Adriaan lezen, by wien
hy besteld werd om de Konst te leeren.

289
Na dat hy drie maanden geteekend had (bewys van snedige opmerking en groot
vernuft, dat hem dus veer by zig zelven had doen vorderen) stelde hem zyn
onderwyzer aan 't schilderen, waar in hy in twee jaren zoo veer vorderde dat hy met
zyne Ouders 1653 naar huis toe keerden, daar hy de Konst onder handleiding zyns
Broeders voort oeffende, zoo veer dat hy eerst te Ments, te gelyk met zyn Broeder
voor de Kloosterlingen heeft geschildert; daar na door de Landgraaf van Hessen
ontboden, schilderden zy drie agter een volgende jaren te Ryntveld, daar onze
THEODOOR inzonderheid zig naarstig en onophoudelyk oeffende in de Konst, zonder
zig door de vermaaken van 't Hofleven te laten aftrekken van zyne oeffeningen.
Als nu zyn oudste Broeder zig in den jare 1657 in den egten staat begeven had,
vertrok onze Roos in 't volgende jaar naar Manheim, daar hy de Colonellen van drie
Borger Regimenten met hunne Hopmannen naar 't leven afmaalde; welk stuk aldaar
op 't Raadhuis nog te zien is.
De Keurvorst van de Palts dit stuk gezien hebbende beschonk onzen yveraar
met 20 Ryksdaalders, welke gift zoodanigen lust in hem wekte, dat hy alle ydele
tydverdryven van de jeugt vaar wel zeide, en al zyne uure ten dienst van de Konst
besteede. En wanneer de Keurvorstin van de Palts trouwde met den Hertog van
Orleans, schilderde hy der zelver Beeltenissen; het geen hunne Hoogheden zoo
wel beviel, dat hy een goude keten met een penning waar op des Vorsten Beeltenis
gestempelt was te schenk kreeg. Straatsborg, 't Hof van Velde, van Birkenfelt, Bade,
en Hanou, pronkt met zyn Konst. Acht stukken maakte hy in zeven

290
maanden aan 't Hof te Wirtenburg, en werd boven zyn belooning vereert met den
Tytel van Wirtenborger Hofschilder.
Als Straatsborg aan de Franschen over ging was hy daar binnen, maar aangezien
dat hy vele Beeltenissen der Krygshoofden voorheen door 't penceel gemaald had,
en dus by de zelve bekent was, verschoonden zy hem van den last der Soldaten,
waar door de Borgers door der zelver inwoning geplaagt werden.
[Juriaan van Streek]
JURIAAN VAN STREEK hier op volgende is geboren in 't jaar 1632. Hy verkoos tot
zyn voorwerpen allerhande soort van Stilleven; Gepluimde Helmetten, Boeken,
Brieven, Speeltuigen en alles wat daar toe behoort; ook wel een Doodshoofd of iet
diergelyk om het ten zinnebeeld van de vergankelykheid des menschen leven te
doen strekken. 'T welk hy met zulk een goed oordeel t' zamenschikte, dat het een
tegens het ander zyn behoorlyke werking deed. Zyn licht en bruin wist hy wonder
wel waar te nemen, en had een stout penceel, waar door zyn penceelwerk in kragt
tegen de natuur dorst ter monstering komen. Hy heeft ook somwyl pourtretten
geschildert, die goed zyn, waar van ik 'er verscheiden gezien heb inzonderheid van
zyn Vrouw; het welk wy door gebrek van geheugenisse op den naam van Em. de
Withebben gesteld in 't eerste Deel pag. 283.
Zeker, wat de Tafereelen der bespiegelingen van 's menschen vergankelykheid
aanbelangt, zy doen vry wat meerder nut dan de vertoonselen van vuile minbedryven.
Deze geven alleen aanritselingen tot zonden, d'andere zyn spiegels die elk zyn
zeker einde doet beschouwen, en aanspoort

291
tot Deugt, en godvrugtig leven, op het voorbeeld der oude Egiptenaren, welke voor
gewoonte hadden, dat zy op de Gastmalen vertoonden de beeltenis van een
menschen geraamte, 't welk zy omdragende aan elk der aanleggende Gasten, den
een naa den ander voorstelden, daar by zeggende: Ziet en beschouwt wel wat dit
is. Weest vrolyk: maar weet dat gy dus worden zult. Waarom ook Saladyn Sultan
(Grootheer) van Babilonie, en Damascus, Koning van Egipten, stervende in de Stad
Ascalon ten tyde van Philippus Augustus Koning van Vrankryk, gelaste, dat by zyn
uitvaart, of Lykstatie, door zyn Grootwaapendrager, zyn Hemd, of Doodkleed op
een Lans gesteken, door alle de straten der Stad zoude worden omgedragen: en
door een Herout voor uit gaande, worden uitgeroepen: De Koning van 't geheel
Oosten is dood; en neemt van alle zyne schatten niet anders meê.
Zeker op zulke voorwerpen zou zig 't penceel niet ten onnut afslooven. Is deze
keur voor een Konstenaar wat te eng bepaalt, zie hier een derde, groots en woelig
genoeg om een Tafereel te vullen, namentlyk: Dat oulinx te Konstantinopolen
(volgens het verhaal van Isidorus) de gewoonte was, dat ten tyde van de Krooning
der Keyzeren, een Metzelaar voor de zelve verscheen vertoonende vierderhande
soorten van steenen, zeggende: Goede Heer, gelieft van deze te kiezen, welke uwe
Hoogheid best gevalt, om uw Grafsteê daar van te bouwen.
Zie dit zelve om de nutbaarheid ook aangetrokken in de Devises Heroiques &
Emblemes, de M. Clande Paradin.

292
[Hendrik van Streek]
Onze JURIAAN VAN STREEK kwam te overlyden, tot Amsterdam in 't jaar 1678 op den
12 van Zomermaand. Hy liet een Zoon na H E N D R I K VAN S T R E E K genaamt,
hem tot Amsterdam geboren in 't jaar 1659 op den II van Grasmaand: welke eerst
van zyn Vader in de teekenkonst onderwezen de Beeldhouwerykonst leerde by Wil.
vander Hoeven, waar aan hy zig nog hout. Deze heeft echter altyd een zugt tot de
Schilderkonst gehad, als hier aan blykt: dat hy na het overlyden van zyn Vader 't
penceel (op den raad van Melchior de Hondekoeter) aanvaarde, onder opzigt van
Emanuel de Wit, dien hy tot dien einde eenige maanden in huis nam. Gelyk ik ook
verscheiden gezigten van Kerkjes van hem gezien heb, die geheel den aart van
schilderen naar Em. de Withebben.
Zyn Vaders beeltenis, gevolgt naar 't geen hy zelf geschildert heeft, zietmen in
de Plaat K met een bonnet op 't hoofd onder dat van I.H. Roos.
[Karel Emanuel Biset]
KAREL EMANUEL BISET is geboren te Mechelen in 't jaar 1633. Hy maakte
inzonderheid zyn werk van velerhanden Landaart in zyne gewoone dragten onder
malkander te verbeelden in 't kleen. Om zyne fraaije vindingen en keurlyke
penceelkonst is hy aan 't Hof van Vrankryk gelokt, daar hy nog was als de Biezyn
boek van 't leven der Konstschilders eindigde. Dees zegt tot roem van zyn Konst
dat:
Zy overvloeit van geest, en toont van veer haar kragten,
Digt by haar nettigheid, die waardig is te agten.

293
[Ottomar Elger]
OTTOMAR ELGER de oude, werd geboren te Gottenburg in den jare 1633, den 18
van Herfstmaand. En gelyk dog yders natuurdrift, verschillig van anderen,
voortgedreven werd, zoo vond hy zig geneigt tot het schilderen van Fruit en Bloemen,
tot welken einde hy zig ook naar Antwerpen begaf by Daniel Zegers, om die wyze
van behandeling die hem zoo veel roem gaf, af te zien. Ook gelukte hem dit. Want
hy hier om aan 't Hof te Berlyn gelokt wierd in den jare 1666. Zedert werd hy ook
aangehaald van Frederik Wilhem, Grootvader van den jegenwoordigen Koning van
Pruissen, ook byzonder om zyn geestige antwoorden en kwinkslagen, geagt, in
wiens dienst hy ook gestorven is.
Zyn Vader die een Geneesheer was, en hem daar toe ook in oeffening der talen
opbragt, zag hem niet graag de tekenpen gebruiken, gelyk ook zyn Moeder die in
geenen deele wilde toestaan dat hy de Schilderkonst leeren zoude, tot dat zeker
voorval haar het tegendeel deed besluiten.
'T gebeurde dat een vremdeling, een man die by uitnementheid in talen bedreven
was, met zyn Vader verzogt te spreken. De boodschap was om een aalmoes te
verzoeken. Zyn Moeder (gelyk de Vrouwen dog meest nieuwsgierig zyn om alles
te weten) vraagde wat die man te zeggen had? 'T antwoord was, dat het een groot
taalgeleerde was, maar arm. Waar op zy zeide: Wel, zyn 'er onder de letterwyzen
ook Bedelaars, laat dan onzen Zoon de Schilderkonst leeren.
[Gerard Uilenburg]
G E R A R D U I L E N B U R G hier op volgende is geboren tot Amsterdam, zonder
dat ik weet by wien hy de Konst geleerd heeft maar wel is my bekent dat hy zig

294
tot het schilderen van Landschappen begaf, gelyk 'er thans nog tot Amsterdam in
't huis van den Heere van Kerkwyk een groote beschilderde zaal van hem te zien
is. Dog de vlerken van zyn vermogen groeiden zoo sterk niet aan dat hy een hooge
vlugt konde nemen. Des liet hy in tyds af van de Konst te oeffenen; wyl hy dog daar
zoo heel breed niet by stond, en doelende op grooter voordeelen begaf zig t'
eenemaal tot den Konsthandel, sloeg verscheiden brave schilders en jonge borsten
aan, die anderzins niet konden te regt raken, en liet hen stukken van geagte
meesters, yder naar zyne bekwaamheid na schilderen, om de zelve met winst uit
te venten, en 'er somwyl een onegt stuk onder den hoop doorsluipen. Wierd het niet
gemerkt, hy liet het ook ongemerkt doorgaan.
Hy kreeg gelegentheid om een groote party van Konststukken, zoo Italiaansche
als andere, aan 't Hof te Berlynte leveren, daar de Vorst hem voor uit 4000 gulden
geschoten had; maar deze som kon weinig helpen, aangezien hy zulk een groot
getal alzins, (op voorwaarde van de zelve te betalen zoo haast die gelevert waren)
by een geschraapt had, dat hy daar voor een som van dertigduizent gulden van den
Vorst vorderde. Dog die handel werd gestremt. De Vorst liet eerst Ottomar Elliger
den ouden, die Hofschilder was, roepen, die zyn oordeel in hield, met zeggen: dat,
zoo het Bloemstukken geweest hadden, hy daar over den Vorst ten dienst zyn
oordeel zou gegeven hebben. Waar op de Vorst den Konstschilder Fromentjou, die
een Historie en Beesteschilder was, liet halen om van die stukken te oordeelen.
Deze die voor henen op de Galey(gelyk men in Italien het schilderen voor de
keelbeulen dus gewoon is te

295
noemen) gezeeten, en zelf voor U I L E N B U R G geschilderd had, en dus den handel
dier vosschen kende, doopte de zelve met den naam van kopyen, verzekerende
den Vorst, dat hy de egte zoude in Holland en elders konnen aan wyzen, en
bekomen, waar door de Vorst van de zelve afzag, geen bod daar voor bood, maar
beval de zelve weder weg te voeren, en schonk hem gemelde 4000 gulden, voor
de kosten daar op geloopen door 't vervoeren. Gelukkig zynze, die, (daar het in 't
gemeen dus toegaat) niet door een anders bril, maar uit eigen Konstkundige oogen
zien kunnen, en uit een talloos tal de egte uit de met schyn geferniste, en met logens
vergulde stukken weeten te onderkennen. Zulke, daar de Heer N.A. Flink meê onder
geteld word, konnen aan elk die hunne Konstkabinetten beschouwen, straks doen
zien, dat zy goede Keurmeesters zyn.
Dit gaf (om voort te gaan) een grooten krak aan de waarde dier Konst, en bragt
den bezitter in verlegentheid, zoo dat hy genootdrukt wierd ten ontyde, in 't jaar
1673 op den 23 van Sprokkelmaand tot Amsterdam koopdag van de zelve te houden.
J. v. Vondel maakte op zyn verkooping der Italiaansche schilderyen dit volgende
gedicht.
Nog spant de Schilderkonst de kroon by brave Heeren,
En zwigt voor onverstant, nog geen grianmas van Nyt.
Zy wil de ruime Zaal van U I L E N B U R G stoffeeren
Met Italiaansche Konst, in dezen droeven tyd:
Schoon Mars, in 't harrenas gewapent, ten bederve
Des volks, de landen zet in vuur en vlam uit wraak.
Dees tiende Konstgodin, verkoren by Minerve,

296
Spreekt door haar schoone verf een stomme beeldespraak.
Een yders hart verlangt naar prys in 't vrolyk loten.
De God Apollo komt, vol levens en vol geest
In dees vergadering. Hy groet de Konstgenooten
En speelt op zyne harp in 't midden van dit feest.
De mist der lastertong verstomt door 's kenners klaarheid
De logentaal verdwynt voor 't helder licht der waarheid.
Of Fromentjounu met waarheid dus tot veragting van die Konststukken gesproken
heeft; dan of hy UILENBURG dat voordeel niet gunde, of een ouden wrok op hem
had, en hem dien dus betaald zette, dat laat ik daar: maar uit het bovenstaande
vaers is duidelyk genoeg te bespeuren dat 'er de wangunst de tanden in gezet had,
en teffens ook dat den Dichter hem een vriend was.
Vele hebben gemeent dat hy groote schade door die ontydige verkooping geleeden
heeft, maar de brave Dichter J. Antonides geeft in den Toezangvan zyn Zege der
Schilderkonst(by verzinning onder Vondels mengeldigten geplaatst) het tegendeel
niet duister te kennen, als hy zeit:
In Amsterdam trotseert de kunst
Van Italjaan en Nederlander
Den opgeregten Oorlogsstander,
En wint by alle kenners gunst.
DaarU I L E N B U R G zyn schilderyen,
In spyt van alle razernyen,
Hoe elk ons dreigt te vier en zwaard,
Met winst vertiert, bedankt van Heeren,
Dien 't lust hun Zalen te stoffeeren
Met zulk een rykdom, lang vergaart.

297
Dies hoe de krygselenden treffen,
De Schilderkonst mag 't hoofd verheffen.
Het zy daar meê zoo 't wil, zyne agting hier door gekrenkt zynde, vertrok hy naar
Engeland en hielp by wylen voor Pieter Lely(daar hy kennis aan had) kleeren en
Landschappen agter zyne pourtretten schilderen, en kwam met een aldaar te sterven.
Die beminnaars van Roomsche Konst zyn, of Italie hebben doorreist, en de Konst
der groote meesters gezien, weten niet alleen met verwonderinge van de zelve te
spreeken, maar ook boven menschelyke werken te roemen, en dus elk een groots
denkbeeld daar van in te drukken. Dit doen ook inzonderheid zulke die daar handel
meê dryven. Zoo haast en komt 'er dan geen konststuk van Italie tot ons, of van
elders opeen openbare verkooping, of straks, op 't spellen van een groot meesters
naam, staat elk met verwondering de zelve te begapen, en door vooroordeelen
ingenomen verwonderlyke schoonheid daar in te ontdekken, of ten minsten zulks,
zig zelven, en anderen wys te maken. Dit doen zelf zulke die daar even zoo veel af
weten als 't Kalf van den Zondag, en maar alleen napraten 't geen zy van anderen
hooren zeggen, een bederf dat van langzamer hand ingekropen, onze brave
Hollandsche Konst kleinagting aandoet.
Het vooroordeel doet dikwils meer zien als zuivere bespiegelinge, en geeft het
zelve genoegen. Tot bevestiging van dit gezeide dient dit eene staal. Izak de
Moucheronuit Italien gekomen had onder een menigte van Modellen ook meê
gebragt een doek dien hy zelf beschildert had naar een

298
stuk van Pouzyn. De Postmeester van Zwol belust of hy niet iets meê gebragt hadde
dat zyn zinlykheid genoegen konde geven, ging hem bezoeken. Straks viel zyn oog
op dit stuk, en hy kogt het zonder te vragen door wien het beschildert was, voor een
der beste stukken van Pouzyn, en hield het ook daar voor, schoon het egte stuk
hier te land kwam en daar nevens gesteld wierd, en Moucherongevraagt hoe het
daar meê gelegen was, zig daar ontrent openhartig verklaarde.
Wy spreken den roem niet tegen die de egte Italiaansche Konst verdient: nog
moet my niemant verdenken, om myn vryborstig schryven, even als of ik met een
vooroordeel tegen buitenlandsche Konst was ingenomen; geheel niet: ik bemin de
grootsche gedagten en stoute behandelinge, ja kan met zoo veel vermaak de zelve
beschouwen, dat ik my zelf byna vergeet: maar ik kan niet dulden datmen nabootsels,
en prullen den menschen voor egte Konst in de vuist stopt, en dan nog wil dat elk
zig over de schoonheid dier Konst verwondere.
Zyn 'er daar de beelden zoodanig in 't bruin zyn weg gedompelt datmen niet ziet
waar de zelve beginnen of eindigen, men geeft het den naam van een ongemeene
behandeling. Zyn 'er daar de beelden op den voorgrond als in helderen zonneschyn
gedaagt door het agterwerk (dat een donkeren nagt verbeeld) sterk afsteken, men
pryst het kragtig schilderen.
Zyn 'er daar de beelden misvormt, en wanstallig zyn, men ziet die misslagen over
't hoofd, en pryst het geen 'er fraai in is. Dit is een prysselyke wyze van doen om
niet voor een spin geagt te worden; maar als men dan ook in de zelve pryst,

299
't geen men in de Nederlandsche schilderyen veragt, en aitvist, dat is ook zeker niet
wel te verdragen.
Daar is geen goud zonder schuimzeit de spreuk, nog ook geen schildery zoo
slegt, of daar is wat in dat men roemen kan. Dit zyn de twee hantvatsels die de
Konst heeft, en 't scheelt heel veel by welk men de zelve aangrypt.
Gelukkig was de Konst in 't algemeen, en de levende Konstschilders in 't byzonder,
indien hunne werken door onzydige oogen beschout, en zonder agt te geven op
namen, volgens hunne waarde wierden geoordeelt; dan zouden vele het hoofd nog
boven steken, die nu in de veragting begraven, geen vrugt van hunnen arbeyd
plukken. Ongelukkige, die onder de verdrakking zugten, en in al hun levenstyd geen
Mecenassenaantreffen, die hen in spyt der wangunst opbeuren.
In de stukken der uitlanders, en de Konstwerken der overledenen, worden de
gebreken eerder over 't hoofd gezien, dan in die der levendigen. Dezer werk diende
wel volmaakt te wezen, zal 't voor gangbaar doorgaan; om dat het door bedilzugtigen
naau gezift, getoetst, en ter monstering gebragt word.
Zyn 'er onder die in de bruinte wat twyffelagtig zyn, men zeit straks, 't is om de
misslagen te bedekken.
Gebeurt het dat sommige hunne werken voor aan sterk en agter bruin maken,
straks hoort men zeggen: dat de natuurlyke helderheid daar in niet is waargenomen,
en dat het geen Konst is, wit tegen swart te doen afsteeken. En zoo'er gebreken of
fouten in zyn, de zelve worden luider als

300
de Hanekreet, die Petrus zyn misdryf indagtig maakte, uitgekraait.
Gelyk de eene schakel uit de ander volgt, zoo vloeit de eene redenvoering uit de
andere, en dus zyn wy wat ter zyden ons doel geweken, welk was om eyndelyk
door een staal of twee aan te wyzen, hoe onzeker het is dat al die stukken, die men
voor Italiaansche Konst aanpryst, egt zouden wezen: of voor de beste soort van der
berugtste meesters Konstwerken moeten aangezien worden.
'T is bekent dat de voornaamste Konststukken, waar door de Italianen zoo veel
roem in de waereld hebben behaald, voor Kerken, Kloosters, en Paleyzen, der
magtigste geslagten van Italien geschildert, in vaste handen zyn; gevolglyk dat het
voor het meerder gedeelte uitschot is, daar in andere landen Koophandel meê
gedreven word. Ik betwist niet dat 'er nu en dan wel een puik Konststuk of stukken,
aldaar opgekogt, ter sluik vervoert, hier te land komen, waar meê de ware
Konstkenners in hunne Konstkabinetten pronken: maar dat die zoo gereed, en in
zulken getal te be komen zyn dat men 'er heele verkoopingen van kan opregten,
als geschiet, geeft genoegzaam agterdogt dat 'er bedrog onder speelt. Overzulks
komt het my ook belachelyk voor wanneer de Catalogenstompen met de naam van
Rafael d' Urbyn, even of die stukken zoo makkelyk te bekomen waren als een
Boerekermisstuk van Droogsloot, of Bloemstukken van Bartholomeus Astyn.
Daar en boven is bekent dat 'er te Rome een verbod is tegen het uitvoeren der
beste of vermaardste Konststukken; gelyk ook opzigters tot dien einde gesteld zyn,
die regt hebben om de zelve aan te houden voor die waarde als de zel-

301
ve worden aangegeven: of dien prys waar voor dezelve opgekogt zyn: en dat niet
alleen in opzigt van Schilderyen maar ook van teekeningen.
Een bewys van myn gezegde is met den Konstschilder...... Kloosterman
voorgevallen in het jaar 1700. Deze had te Rome een groot getal teekeningen
opgekogt van de eerste Meesters voor ettelyke honderd Schudy. Maar zy werden
door last van Paus Clemens den elfden aangehouden: en een gedeelte daar van
op de kamer der Academie, en de Vaticaanse Zalen van Rafaelbeschildert ten
dienst der Konstoeffening opgehangen.
Wat Rafael aanbelangt, de meeste zyner konstwerken in Freskogeschildert, en
die, welke hy op doek of paneelen met Olyverf geschildert heeft, zyn wel in zulke
vaste handen dat 'er geen uitbreken aan is; want die 'er bezitters van zyn hebben
zoo veel agting voor de zelve, dat verscheiden van Rafaelskonstwerken met een
yzer staketsel afgeschut zyn, op dat de zelve door onvoorzigtigheid niet geschonden
zouden worden. Zo dat de zelve als heiligdom geschat of geagt zyn. Zelf is 'er binnen
Rome, behalve zyn groote werken in 't Vaticaan, en het hoog altaarstuk in St. Pieter
op den Berg, weinig van hem te zien, als een kleen stukje in de slaapkamer van
den Paus in 't Vaticaan, waar aan nog getwyfelt word of het wel egt is, en of het niet
door Julio Romanonaar het groote stuk van Rafaelin St. Pieter (dewyl het van
gelyken inhoud is) na gebootst is in Rafaelsleven, en hy zelf daar de laatste hand
aan geleent heeft. Dergelyke agterdogt heeftmen ook van de stukken, welke de
Kardinaal Barbarini heeft, en die van hem voor egte van Rafael worden gehouden.
En zoo is het met die men in andere Paleyzen vind.

302
Nu rest 'er nog te zeggen dat voor het gemelde stuk op den Berg, driemaal honderd
duizent guldens geboden is, zoo het de Capucynen wilden afstaan, en dat voor het
berugte stuk, de Heilige Familie, (thans nog in 't Kabinet des Konings van Vrankryk)
aan Rafaelzelf door François den eersten 5000 Ryksdaalders of de waarde daar
van betaalt is. Als mede de St. Jan Babtist, 't geen den Keurvorst van de Palts tot
een hoogen prys is aangerekent. Waar uit de Lezer dan ligt besluiten kan dat myn
agterdenken gegront is, en gevolgelyk hy zig door geen wysmakery moet laten
bedriegen.
Tot meerder bekragtiging van 't geen ik boven verhaald heb van 't geen
Kloostermanwedervoer, is my ook voor waarheid verhaald: dat het vermaarde
Konstkabinet van Karel Muratvoor een groote som gelds van een Engels Lord
gekogt dog verboden wierd uit Rome te vervoeren. Zelf word den bezitters der
Konstwerken van de beste Meesters, of die voor d'eerste in Konst gehouden worden,
niet toegelaten dezelve te verkoopen om vervoert te worden. Dit gebeurde den Prins
Odeschalki. Dezen was by erve een derde deel van de Kabinetmeubelen en
schilderyen van Koningin Kristina te beurt gevallen. Ang. Terwestentoen te Rome
zynde kreeg orde om de zelve te koopen, en zou met den Prins den koop ook wel
eens geworden zyn. Dog de zelve mogten niet vloten. 'T gebeurt egter wel dat 'er
een enkel stuk van de beruchtste Meesters, 't geen elders verborgen hangt
steelswyze uitgevoert word, maar dan word het ook (als het spreekwoord zeit) zoo
wel gezouten, dat het de Kooper wel altyd kan bewaren. Gevolgelyk zou het
dwaasheid wezen te Ro-

303
me (daar de braave Konst in grooter waarde is dan hier te Land) Konst te koopen,
om elders uit te venten.
[Jan de Baan]
Onder die welke in hun jeugt den Leertyd yverig en naarstig waargenomen hebben,
word ook geteld de konstige pourtretschilder JAN DE BAAN, geboren tot Haarlem
op den 20 van Sprokkelmaand 1633.
Zyn Vader was een koopman in Linnen en Vlas: dog deze, en zyn Vrouw werden
door de doodzeis afgemaait, als hy pas drie jaren oud was. Van welken tyd af zyn
Oom PiemansHopman en Veertiger tot Emden (die ook de Schilderkonst oeffende,
op de wyze van Jan Breugelgebynaamt den Fluweelen), hem in zyn huis nam, en
onderwees in de beginselen der Konst. Hy maakte ook veel werk van hem, aangezien
hy vernuftig was, en zyn handen tot alles wist te zetten, zelfs des Winters avonds
tot naayen en breyen, en andere Vrouwelyke bezigheden, daar zyn Moey groot
behagen in had, en hem tot haar gezelschap ook liet voor haar lezen in de Boeken
van Amadis van Gaulen. Dog hy had altyd meer zugt tot het leven der Schilders te
lezen door Kar. van Manderbeschreven, waar toe zy hem nooit behoefde aan te
manen.
In 't jaar 1645 kwam deze Oom te sterven en werd DE BAAN het jaar daar aan
volgende, zynde toen 13 jaren oud, tot Amsterdam besteld om de Konst onder opzigt
van den Konstschilder Bakkervoort te leeren, daar hy de gantsche dagen, en voort
de halve nachten aan zyn huis met vlyt de Konst oeffende, zoo dat zyn opzichtster,
daar hy by woonde, dikwerf daar over gromde.

304
De nootwendigheid van zyn tyd vroeg en laat in agt te nemen scheen geen wichtige
reden by haar te wezen, om nem zulks niet te beletten, of tegen te spreeken. Dus
zogt hy zyn oogmerk door list te bereiken. Wat deed hy? Hy stapelde tafel en stoelen
op malkander, en maakte zig een stelling in den Schoorsteen van zyn vertrek, op
dat men het licht niet zoude ontwaar worden, wanneer men hem kwam bespieden,
en zat daar dikwils zoo lang, en zoo laat in den nagt te teekenen, dat hy door de
kouw welke door den Schoorsteen kwam, zyn Teekenpen door verkleumtheid niet
langer kon voeren. ( Al wat men willig doet, zeit de spreuk, is geen last) en dus
genootzaakt werd om na zyn bed te gaan.
Door dezen yver nam hy zoodanig in 't schilderen en teekenen toe, dat zyn
meedeleerlingen hem daar om nydig wierden, en hem allen smaat en hindernis aan
deden, besmeerende somwyl zyn schilderwerk en gereedschappen met drek en
vuiligheid, 't welk hy alles opkropte, zonder daar over aan zyn Leermeester klagtig
te vallen, tot dat die eens onverwagt in zyn schilder vertrek kwam, en hem krytende
vond, 't welk hy wel zogt te verbergen, maar gevergt, zyn noot klaagde. Bakker dit
ongelyk niet willende dulden, nam die kwaadaardige knapen hevig deur, en bestrafte
hen niet weinig, zeggende onder andere, dat zy nydige beesten waren, en geen
van hun alle zoo veer in de Konst komen zoude, als die jonge borstreeds was. Bern.
Vaillantde Crioneerderwas een van die knapen. Bakkernam het stukje van zyn
Ezel, bragt het in zyn Kamer en sprak hem een hart in 't lyf zeggende: Gy zyt

305
reeds een meester in de Konst, en niemant zal u dat('t was een vrouwe Borstbeeld)
verbeteren. Hy hield het te zyner gedagtenis, en vertoonde het tot een wonder aan
alle Konstkenners, die hem kwamen bezoeken, die het zelve, vleezig, rond, en
kragtig geschildert, prezen.
Na dien tyd nam Bakkerhem meê als hy by gezelschap ging, en verzuimde niet
zyn Konst, daar 't pas gaf, te pryzen., om hem bekent te maken, tot dat hy met zyn
18 jaar zyn onderwyzer pligtig bedankte, om proef te nemen wat hy uit zig zelf zou
konnen verrigten.
Nu moest hy zig een wyze van schilderen voorstellen die prysselyk was om zig
daar aan te houden. De penceelkonst van Ant. van Dykwas in groote agting, en
die van Rembrantvond ook veel aanhangers. Op dezen tweesprong stond hy lang
te dutten, niet wetende wat weg best in te slaan, dog verkoos de handeling van den
eersten als van een duurzamer aart, tot zyn voorwerp.
In den jare 1660 werd hy door een Konstlievend Heer van Amsterdam naar den
Haag gelokt, die hem eens plots op den kruiwagen van zyn geluk beurde; want hy
daar van eersten af zoo veel te doen kreeg onder luiden van den eersten rang als
hy af konde maken. Onder deze waren de Graaf van Hoorn, de Prins van Tarente,
en anderen, waar door de roem van zyn Konst zig verspreide tot het nabuurig
Engeland; zulks dat Koning Karel hem niet alleen liet ontbieden, maar ook door den
Lord Killegreymet het Konings Zeejagt afhalen, om zyn en de Koningins pourtret
te schilderen. By welke gelegentheid hy ook verscheiden anderen aan 't
Hofschilderde, waar door

306
Pieter Lelyniet weinig floes spon, als het spreekwoord zeit, en bly was als hy hem
van agteren zag van daar vertrekken naar 'sGravenhage, daar hy welkom was, en
straks gelegentheid vond om de Beeltenis des Hertogs van Cel, nevens eenige
schoone Hofdames, te schilderen, daar hy acht dagen over bezig was, en voor zyn
Konst met duizend Ongersche Ducaten beschonken werd. Ter zelver tyd schilderde
hy ook het pourtret van den Groot Hertog van Toskanen, beschonk ook den Hertog
met zyn eigen afbeeldzel, daar de Hertog hem 100 Ducaten voor vereerde, welk
borstbeeld nu nog in de Vorstelyke Konstgalery, onder de Beeltenissen der deftigste
Konstschilders te zien is. Ook schilderde hy ter zelver tyd de af beeldzels der Heeren
Joan, en Kornelis de Wit, en den Ruwaart in 't byzonder nog eens levensgroot ten
voeten uit in een groot stuk, hebbende ten zetel een opgestapelden hoop
Oorlogsgereedschappen, en rustende met zyn eenen arm op den tromp van een
zwaar geschut. In de bovenlucht van 't stuk zagmen eenige vliegende Kindjes die
zyn heldenhoofd laurierden. Nevens de zelve de snel gewiekte Faam bazuinende
zynen lof, en nevens hem ter linker zyde een Vrouwenbeeld en eenige Kindertjes,
stortende een overvloetshoorn aan zyne voeten uit. Aan den anderen kant in 't
verschiet vertoonde zig de verovering van Chattam, en de Rivier, neffens het
verbranden der Schepen, en Zeekasteelen. Andere Schepen zag men daar de
Hollandsche vlag op afwimpelde. Dit stuk konstig en kragtig geschildert, werd
geplaatst op het Raadhuis te Dordrecht, tot gedenkteeken van die Heldendaat. Maar
dit stak den Engelanders te byster in 't oog,

307
waarom dit ook daar na onder de Redenen van Oorlog (onder voorgeven dat de
Kroon van Engeland smaatheid aangedaan was met de zelve onder den voet van
den verwinnaar te plaatsen) als een grieve geplaatst werd. Men zeit ook dat het in
den beginne dus wel geschildert was, maar op het eerste gezigt van een Heer weder
uitgevaagt wierd. Dog D. Vincentius, die met zyn Dochter getrouwt is, verklaart my
in een Brief geschreven den 2 van Sprokkelmaand 1717, dat zulks nooit geschiet
is, en hy ook zulks aan 't stuk niet heeft konnen ontdekken, 't zy aan den voet, of in
de Cornu Copiae, die van eersten af wel met beeltenissen van Rykdom, maar niets
met 't geen naar Kroon of Scepter zweemde, bemaalt was, en by gevolge dit maar
een uitstrooizel, en gezogte reden tot Oorlog is geweest. My kwam dit volgende
vaers, zinspelende op het bovengemelde Konststuk in de hand, en heb het niet
onvoeglyk gedagt hier te plaatsen.
Dus komt de Konst deW I T te maalen,
En 't Brittenland rontom in Zee,
De Theems en Chattams kromme ree.
Zoo breektmen ketenen en paalen.
Hier raakt de Britse Vloot in brand,
En 't geen de vlam ontvlucht aan strant.
Nog een ander.
Dit is het waare beeld van Deugt en Dapperheid,
Den Borgerheer, op wiens verstand, en goed beleid

308
De* Stad, en Staat hun rust, en welvaart konnen vesten.
De Faam verbreit zyn lof, van 't Oosten tot het Westen:
En tuigt hoe Londen schrikt, en hoe dat Chattam beeft,
Door 't staal, en 't vuur benart, dat ons den Vrede geeft.
Nog een.
Die onder deze Faam, zoo blank in 't harnas zit,
Is eeuwig Dordregs roem, de BorgerheerD E W I T .
Hoe onvast de Staat der Grooten is, en hoe licht veranderlyk de begrippen van 't
gemeene volk, daar van zyn menigte van voorbeelden die zulks bevestigen.
Die op 't geluk van 't los geval
Vertrouwen zet, in 's Waerelds dal;
Steunt op een Rietstok.
Want 's Waerelds goed is enkel wind.
Dit begrip is niet nieuw, de ouden hebben al gezeit: Daar is geen zekerheid in de
menschelyke zaken; alles is een geduurige verandering onderworpen. Titus
Vespasianus op een gastmaal ge-

  • Dordrecht ] De Raad dezer Stad op de voorstellinge van den Heere Hugo Repelaar,

Borgermeester van 'sHeeren wegen, keurde eenstemmig goed, van dat Heldhaftig bedryf
een Konsttafereel te laten schilderen, om tot eeuwige gedagtenis op de groote zaal van het
Raadhuis op te hangen, tot welke bestellinge Gecommitteertwerden, gemelde Heer Hugo
Repelaar neffens de Heeren Roeland de Carpentier, Samuel Trip, en Gerard Brandwyk. op
den 30 van Hooimaand 1667.

309
noodigt zynde, daar men vrolyk was, ontslipte een zware zugt. Zyn vrienden hem
vragende naar de Rede van zyn zugten, gaf hy tot antwoord: Ik kan my daar niet
van onthouden, als ik gedenk dat myn eer, en grootheid hangt aan het believen van
het wankelbaar geval: dat myn Staten zyn als in de magt van twee Scheitsmannen,
en myn leven als in die der huurlingen. Dit is (om geen breeder omtrek te maken)
gebleken aan den Ruwaart, waar van wy de schets zyner verheffing hebben
beschreven. Deze die daad te Chattamop den 21, 22 en 23 van Hooimaand 1667
verrigt hebbende werd daar voor met een goude kop van den Staat beschonken,
en hy van elk toegejuicht. Naderhand van de Haagsche Borgers, door Eygenbaat
opgestookt, is hy nevens zyn Broeder vermoort, en door het verwoede graauw
deerlyk mishandelt op den 20 van Oogstmaand 1672. ja de verbittertheid was zoo
groot tegen deze Heeren dat zy zelfs hunne beeltenissen trachten te verscheuren.
Tot verscheiden malen rotte de vergramde gemeente voor het huis van onzen
Schilder, dreygende des zelfs huis om veer te halen indien hy haar de beeltenissen
van de Heeren Jan en Kornelis de Wit niet over gaf; want dit was door een Leerling
van hem (die zig meê onder dien hoop mengde) verkraait: zoo dat de BAAN, om zig
voor ongemak, en zyn huis voor schade te hoeden, zyn deur moest open zetten
(die schilderyen eerst zeker zynde geborgen) en getroost aan zien dat zy zyn
gantsche huis, van onder tot boven, en kasten en kisten doorzochten.
Dit driftvuur tot Beeldeschennis sloeg voort tot Dordrecht, daar het graau dit
pronkstuk van 's mans Konst geplaatst op 't Raadhuis (daar wy even van

310
gemeld hebben) van een reet, en aan flarden scheurde, zoodanig dat ik naderhand
(wanneer Romein de Hooge 't zelve in plaat zoude brengen) werk had, om uit vele
stukken en brokken, (den beeldeschenners in dien tyd ontfutselt of voor weinig geld
afgekogt) by een verzamelt, een schets van den samenhang van dit stuk op te
maken. Want in dien tyd was het eerste model van dit stuk nog in een onbekende
hoek verduistert, 't geen thans te Dordrecht by den Konstlievenden Heere Pompe,
Heer van den Oostendam in een kasaan den wand te pronk hangt, en nu wel (die
stormbuy over gewaait) ter eeuwiger gedagtenisse in dat Stamhuis zal bewaart
worden. 'T is ook by de Dochter van den Ruwaart, getrouwt geweest aan den Heer
Simon Muis van Holy, Raad der Stad Dordrecht.
Nog een opmerkelyk voorval is onzen DE BAAN ontmoet in het voorgemelde
troubeljaar, wanneer de Franse Haan met wyde schreden was genadert tot voor
den Hollandschen Leeuwentuin, het geen ons lust aan te merken.
Wanneer de Koning van Vrankryk men zyn Krygsmacht tot Utrecht was gekomen,
kwam 'er een Brief aan onzen DE BAAN geteekent door den Hertog van Luxenburg,
toen Gouverneur van Utrecht, beneffens een vrye pas, geteekent door den
Kommandeur Stoupa, ten einde hy op Seyst buiten Utrecht wilde komen om des
Konings Beeltenis te malen, met belofte van een grote somme gelds daar voor te
zullen genieten, dat hem in den Haag betaald zoude worden; waar voor twee Heeren
borg bleven, als mede dat hy buiten eenig gevaar weder te rug zou geleid worden.
D E B A A N vond zig hier door wel ver-

311
eert, maar konde in opzigt van dien tyd, hier toe niet besluiten, overwegende het
gevaar, van by 't gemeen, kwaad agterdenken te zullen geven. Zyn Vrouw ried het
hem ook sterk af, en niet zonder rede: want het konde hem gegaan hebben, als de
fabel meld van den Vos en den Ezel. Deze ging naar 't Hof van den Leeuw, daar
hem de Vos tegen kwam, dien hy vraagde waar hy zoo schigtig na toe liep? weet
gy niet(zeide de Vos) dat de Koning der Dieren een gebod heeft laten uitgaan, waar
by alle gehoornde dieren zyn Hof (op lyfstraffe) ontzeit word? wel Vosneef (zei de
Ezel) gy hebt immers geen Hoornen, maar ooren. Dat 's waar, zeide de Vos: maar
als hy nu eens zeide dat myn ooren Horens waren, dan waar ik 'er immers meê
gebruid?
De bevinding had hem in dien tyd doen zien dat een kwade naam, of kwaad
vermoeden alleen genoeg was om een man van kant te helpen; des ging hy te rade
met verstandige luiden, onder andere met den Vorst van Waldeck, die hem wel
verzekerde van goed onthaal, en betaling, maar gaf hem in bedenken, 't geen hier
boven gemeld is, van hier door in kwaad vermoeden te zullen vallen by 't onbezonnen
graau, in aanmerking van dien tyd. Te meer wyl hy Hopman van de Borgery in zyn
wyk was. Hy liet dan den Hertog van Luxenburg bedanken, en bleef t' huis. Egter
is hy naderhand by den Koning van Vrankryk in gedagtenis gebleven, als de
voornaamste pourtretschilder in Nederland; ja de Koning heeft naderhand gewilt
dat zyn Ambassadeur d' Avaux, die order had om Konst voor hem te koopen, zig
van zynen raad, en oordeel zoude bedienen.
Hy heeft ook veel eer en voordeel genoten van

312
den Keurvorst van Brandenburg Frederik Wilhelm, wiens beeltenis hy verscheiden
malen heeft geschildert, als ook vele Vorstelyke Persoonen.
Eyndelyk heeft gemelde Keurvorst by een verzegelde Actegeteekent den 23 van
Hooymaand 1676, hem verkozen tot zyn Opperhofschilder en Surintendantvan zyn
Konst, en Konstacademie, en toe geleid een jaar geld van zes duizent guldens. Dog
zyn Vrouw, zedig en borgerlyk van aard, had geen geniegtheid om te Berlyn aan 't
Hof te wonen; zulks hy zyn Keurvorstelyke Doorluchtigheid moest bedanken, die
dan verzogt een van zyn beste Leerlingen, waar toe hy uitkeurde Jan van Sweel
welke veer in de Konst gevorderd was, en de handeling van zyn Oom na by kwam.
Deze ging daar heen, en kreeg jaarlyks twee duizent gulden, de vrye tafel, en een
eygen paert op stal.
Vier of vyf malen heeft hy den Prins van Oranje (naderhand Koning van Engeland)
op verscheyden tyden, ook met zyn Princes, als ook den Hertog van Jork (als hy
hier te land was) geschildert, neffens een groot getal van minder Heeren, en
Borgerlyke Persoonen te lang om te verhalen. Waar onder het pourtret van myn
Schoonvader Jakob Sasbout Souburg, Operateur, meê op de lyst komt.
Onder zyn grooter penceelwerken, waar in hy inzonderheid zyn Konst getoont
heeft, word getelt, het stuk van de Regenten van 't Tugthuis t' Amsterdam. Tot
Leyden op de Lakenhal de vier Staalmeesters in een stuk, gejaarmerkt 1675. op
den nieuwen Doele in den Haag, de Borgermeesters, Schepenen, Geheimschryver
enz. waar voor hy duizent Ducatons heeft gehad. Nog tot Hoorn

313
twee groote stukken, in 't eene waar in de Heeren Bewinthebbers van de
Oostindische Maatschappy, en in 't ander de Hopman, neffens de mindere bestierders
der Borgery geschildert staan. Maar 't geen waar aan hy zonderling zyn Konst
getoont heeft, is de Beeltenis van Prins Maurits van Nassou Ziegen, de welke zelf
behagen nam zoo lang, en zoo dikwils te zitten als hy 't begeerde, die zig daar ook
van bediende, en het ten uitersten naar de Konst uitgevoert heeft tot groot genoegen
van den Vorst en alle Konstkenners. Dikwils heeft hy te Kleef, en elders den Vorst
tot gezelschap geweest, welke veel werks van hem maakte. Ook maakte de Vorst
dit bovengemelde konstig geschilderde pourtret voor zyn overlyden weder aan hem,
die het om die waardige gedagtenis, door 't dagelyks zien, te vernieuwen, als ook
om dat dit het proefstuk van zyn penceelkonst was, 't zelve zoo lang hy leefde (hoe
dikwils daar om aan gezogt) niet wilde verkoopen, en ook aan zyne Kinderen (op
zyn ziekbed leggende) met nadruk belaste 't zelve niet te verkoopen, dan alleen
aan 't Hof van Brandenburg, gelyk dit stuk dan ook eerst in den jare 1702 (wanneer
de Koning van Pruissen in den Haag was, DE B A A N dat zelve jaar gestorven zynde)
door zyn Dochter aan den Koning werd gepresenteert, en verkogt voor vier hondert
Ryksdaelders.
Hy heeft in zyn tyd door de Konstoeffening veel geld gewonnen, maar heeft ook
rykelyk daar van geleeft en al die hem kwamen bezoeken waren hem welkom. Een
nieuwen Hoed, (dit was zyn spreuk) en een Oxhoofd wyn op een jaar meer, daar
maak ik veel goede vrienden meê. Hy kreeg 'er ook vrienden door, maar wel meest
panlikkers,

314
of tafelbezems, waar onder was de landschapschilder B. Appelman, die weeken
lang gewoon was op vreemde bodems te oorlogen.
Men leeft by Livius, hoe Menenius Agrippavan den Roomschen Raad tot de
afgevallen Borgers gezonden, om hen tot wederkeeren te bewegen, deze Fabel, of
gelykenis voorstelde: Dat de leden des menschen lichaams op een tyd met
malkander in twist raakten, en klaagden over de maag. Hoe de voeten 't geheele
lichaam droegen. Hoe de handen arbeyden, en streden. Hoe het hoofd altyd met
bedenkingen en overleggingen bezig was, en dat al wat zy daar meê wonnen of
verkregen, altemaal door de maag verteert wierd, die niet arbeyde. Maar wy mogen
welzeggen (zinspelende op de schuimloopers waar van wy even melden) dat onze
D E B A A N veel magen had, die 't geen hy door zyn vernuft en handen gewonnen
hadde, hielpen verteeren. Hier by had hy zes Kinderen en nog drie van zyn Zuster,
en vyf van zyn Vrouws Zuster, zoo in als buitenshuis tot zyn last, die niet als de
Steur, van den wind konden leven; dat hy aan zyn kas in later tyd best gewaar wierd;
want zyn gelukstar was al eenige jaren voor zyn sterven onder gegaan.
[Jakobus de Baan]
Zyn Zoon JAKOBUS DE BAAN oeffende meê de Schilderkonst, dog zyn levenslamp
werd door de dood op zyn 27 jaar gedompt, daar zyn Vader grooten rouw over
droeg, in die twee jaren die hy na hem leefde. Wy zullen aan hem op zyn
geboortejaar gedenken.
Nu heb ik nog een opmerkelyk en zeltsaam geval te verhalen, 't geen onzen
Konstenaar ontmoet is. Laat het u niet verdrieten Lezer zoo het

315
wat lang valt. Waren 't beuzelingen ik zou my schamen u dien last aan te doen.
Alle dingen(zeit het spreekwoord) hebben twee handvatzels.
Dit ziet op de tweederhande of verschillige opvattingen, waar door de voorkomende
zaken op het gemoet der menschen verschillige aandoeningen schynen te bewerken.
Schynen te bewerken (zeg ik) om dat alle voorkomingen een voudig enkel
bespiegelend zyn, en de werkingen, die 't zelve veroorzaaken, van de gestalte des
gemoets af hangen, en de meerder, of minder aandoeningen, ten kwade of ten
goede, van de goede of kwade geaartheid haar oorzaak hebben.
De gaven der Konst zyn ongelyk gedeelt, en de eene steekt in hoogte uit boven
de andere als een Ceder by het lage kruid. De hoogste zyn de laagste (op de
Schilderkonst toegepast) als het doel, waar naar elk mikt met den pyl van zyn gewiekt
vernuft, en zal die, welke zig 't yverigst daar in oesfent, 't wit digtst by beschieten.
Dit veroorzaakt in de genen die in 't treffen te kort schieten (zoo de zelve een
edelmoedigen geest bezitten) naayver en voelen zig gespoort om in die oeffening
niet op te houden. Dus moeten de Konstoeffenaars zig ook onderling gedragen.
Maar zoo haast 'er in dit opzigt afgunst ryst, is 't een bewys van 't kwaat gemoet,
het welk in anderen benyd, 't geen het behoorde te pryzen.
Dit ontdekt zig meest in laf hartigen, en die een lagen geest bezitten, die liever
aflaten van zig voort te oeffenen; om hun werk te maken van het doen der
bovenstrevers te verguyzen, en hun roem met scheef gezigt te begluuren.

316
'T lust ons door loflyke voorbeelden aan te wyzen hoe de Konstschilders zig onderling
onder malkander behoorden te gedragen, om de Konst aan te kweken, te bouwen,
en haar agting op te beuren. Waar na wy de kwade gevolgen die uit afgunst spruiten,
(wanneer men die drift den toom los geeft) met een zwarte kool (ten spiegel) zullen
afschetzen.
De drie Gratiendoor Rafaelvan Urbyngeschildert te Rome in 't Paleis Petit, of
kleen Gegygenaamt zyn berugt voor een van zyne beste werken, en vercieren het
voorportaal van gemelde Gegy, of Chisi. Nu verspreyde het gerugt dat de Galathe,
die hy in een der zaalen schilderde, nog ongelyk schooner en konstiger zoude
wezen. Michiel Angelobelust om het stuk te zien wyl het nog onderhanden was,
dog geen gelegentheid daar toe hebbende, zoo om dat niemant toegang daar toe
gelaten wierd, als om dat zy geen goede vrienden waren, bedagt hier toe een list;
hy verkleede zig in boeregewaat, en waarde om de deur, tot hy gelegentheid vond
van een huisdienaar die de deur opende aan te treffen, dien hy dan op een boersche
wyze dus aansprak: Ik heb gehoort dat Rafael in een der zalen van dit Paleis een
Zeegodin schildert, ik heb zulks nooit gezien, en over zulks verzoek ik dat eens te
mogen zien, daar by voegende: Dan kan ik thuis komende aan myn Kinderen
vertellen dat ik wat vreemts gezien heb. De Dienaar wees hem af, dog door lang
aanhouden, en hem wat in de vuist te stoppen, werd hy in gelaten, en de zaal aan
gewezen. Michiel Angelozig alleen in de zaal bevindende (want hy had dit waar
genomen op dien tyd als Rafaelmet zyn Leerlingen, die meê aan die zaal
schilderden, mid-

317
dagmaalde) en alles besnuffelt hebbende, vind een houdskool, klimt op een stoel
of bank, en teekent daar meê, in een ronde Nis boven de deur een menschen hoofd
eens zoo groot als 't leven agter over in de verkorting te zien, en gaat uit de kamer
stil zyn weg.
Rafaelgespyst hebbende, en in de zaal gekomen om weer aan 't werk te gaan,
krygt dit in 't oog, en vraagt aan elk wie 'er in zyn afwezen in het vertrek geweest
was. De deurbewaarder zeide niemant, dan alleen een Boer, en dat die daar zoo
lang om aangehouden had dat hy hem in liet, maar vorders niet wist wie hy was.
Dan zal ik het u wel zeggen(zeide Rafael) wie die Boer geweest is. 'T is Michiel
Angelo geweest; want niemant anders kan zulks doen, als gy hier ziet, en wees op
het geteekende opziende Hoofd, en maakte voorts den Heer van 't huis bekent wat
'er gebeurt was.
Het werk van de zaal tot dus veer voltooit, zoo wilde de patroon dat dit vak ook
beschildert zoude worden: maar Rafaelweygerde zulks te doen, zeggende: dat die
omtrek zoo konstig was dat niemant de zelve zoude konnen verbeteren, dat hy de
hant daar aan niet wilde leggen, maar dat zulks tot een waardig gedenkstuk van
Konst, zoo blyven moest. Gelyk 't heden nog zoo staat.
Op gelyke wyze word verhaald van den Konstschilder Carats, dat hy in de kleene
Kerk van St. Gregorius by het Collozeeen Altaarstuk had geschildert, en twee van
zyne beste Leerlingen, Dominicynen Guidureni, ook elk een stuk zoude maken, en
dat de Paters bedongen hadden dat hy (deze twee stukken voltooit zynde) de laatste
hand daar aan leggen moest, 't welk Caratshun had toe-

318
gestaan. D'eerst gemelde had de Geesseling, d'ander de Kruisdraging van St.
Andreas verbeeld. Als nu deze stukken afgeschildert waren en geplaatst zouden
worden, drongen de Kloosterlingen uit hoofde van hun verding Caratsaan, om 't
met zyn konstig penceel daar 't gebrekkig was te verbeteren. Dog hy weigerde zulks,
zeggende: dat hy die stukken heerlyk naar de Konst geschildert vont, en dat die de
zelve wilde verbeteren, een grooter Meester dan hy in de Konst wezen moest.
De groote Rubbensook, wanneer de Kloosterlingen aan van Dykde waarde van
zyn Konst niet wilden betalen (gelyk wy op zyn plaats breedwydig hebben
aangemerkt) nam die naar zig en betaalde van Dyk;om de Konst haar waarde te
doen houden, en op te beuren. En zoo nam ook de Konstschilder Bakker, Jan de
Baan(even te voren in desselfs levensbeschryving vermeld) dezen zyn Leerling
nog jong zynde, aldus in gezelschap met hem, en prees des zelfs Penceel werk
boven zyn eigen; en hebben dus deze konstenaars voorbeelden nagelaten, hoe
men de Konst opbouwen, en de Konstenaars opbeuren moet uit de verdrukking.
Zoo wy nu de welmeenenden, en de kwaad meenenden tegens elkander over in
den evenaar stelden, de laatste zouden de balans merkelyk overhalen.
Die de schaamte ontwassen zyn steken met hunnen nydigen angel dat men het
ziet: De Konstschilder . . . . Le Ceurkreeg in zyn tyd order om voor de Koningin van
Vrankryk een Koepel te schilderen, waar van hy een teekening maakte die hy de
Koningin in handen gaf, daar zy groot genoegen in nam. Maar C. le Brun(aan wien
zy

319
die schets vertoonde) door wangunst gedreven zeide alleen: Dat dat geen werk
was voor zoo een man, en daar meê was de voortgang verydelt, en le Ceurvan de
hand gewezen. Zulke Hovelingen leeren dit van hunne Vorsten, die(naar 't zeggen
van Salustius) alles wat hun dienstig is, en voordeel geven kan, eerlyk agten te
wezen. Maar die kwansuis daar nog niet voor gaan willen, of zig daar voor bloot
stellen, doen het zelve bedekt.
Dominikynschilderde te Rome de Historie van den Heiligen Hieronimus voor de
Paters van die order om boven 't groot Autaar van hun Kerk geplaatst te worden:
maar deze door Konstbenyders bedektelyk opgestookt, zetten dat Konststuk, als
zulk een plaats niet waardig, elders in een hoek weg; niettegenstaande dat de
Schilder menigwerf daar om aanhield dat het mogt geplaatst worden daar elk het
zien konde. Dit kwam een der Kardinalen, die byzonder Konstminnende was, ter
ooren: Des zond hy een onpartydig Schilder uit zyn naam by de Paters, om het stuk
te zien, en de Deugt desselfs t' onderzoeken, die het zelve tot in den hoogsten graat
prees; des zig de Kardinaal aan dees verongelyking tot drukking van Dominikyn liet
gelegen zyn, en ontbood die kwaadsprekers (onderzogt hebbende wie zy waren)
by zig, en dwong de zelve reden te geven waarom zy dit gemelde stuk misprezen
hadden.
Als deze dan zig met ernst gedwongen zagen opregt daar ontrent te biechten,
beleden zy, dat, by aldien zy dit stuk naar zyn waarde prezen, de maker voor den
grootsten Meester in Rome geroemt, en boven hen alle geprezen zou worden.
Zie wat de Nyd en Laster niet al vermag. Na-

320
derhand hield, en houd men nu nog dit stuk voor een der konstigste geschilderde
Tafereelen die te Roome te zien zyn.
Ik heb 'er gekent, die, als hun eenig Konstwerk van anderen wierd voorgesteld,
om te konnen zeggen dat zy geen woord tot nadeel daar in gesproken hadden, de
schouders (als hun over de waarde daar van gevraagt wierd) zoodanig wisten op
te trekken, en den bek te plooijen, dat de veragting daar uit duidelyk genoeg te
verstaan was. En sommigen die voor Konstkwekers gegroet willen wezen, hebben
meê een rol in 't Spel. Deze, als hun naar eenig konstwerk gevraagt word, zwygen
of spreken, na dat het voordeel hun dryst, aangezien zy de regelen van 't welleeven
vergeten en alleen het Artykel van eigen voordeel onthouden hebben, en 't zelve
behartigen. Van deze die zwegen, daar zy spreken moesten, zeiden de Atheniensers.
Hy heeft den Os in de keel, of heeft den Uil gezien;om dat in dien tyd hun geld met
de beeltenis van een Os, of Uil bezet was.
Ongelukkigen, die baatzugtigen tot hun helpers aantreffen, dezen moeten de
handen voor af gevoelig gekust worden, of zy moeten op 't end de winst met hun
deelen.
'T beurt elk niet een Kristoffel aan te treffen, die hem door de Wateren der
verdrukking torst: of een magtigen Mecenasdie hem zoo hoog opbeurt, dat de nyd
hem niet bereiken kan, om haar gespitste nagels in zyn huit te hegten.
De Waereld is bedorven, en de bewoonders voor 't grootste deel verbastaart. De
Spinnen groejen sterk aan, en de Byen verminderen. Voorbeelden hebben ons doen
zien, dat de een Konstenaar des anders werken lastert en schent.

321
Le Ceur, een der braafste Konstschilders in zyn tyd te Rome, schilderde het leeven
van den Heiligen Bruno, voor de Paters van die order in een Gaandery van hun
Klooster. De vervloekte Afgonst, die zulk een fraai konstwerk in haar kwaad gezigt
niet dulden konde, nog ongeschonden laten, heeft de schoonste en konstigst
geschilderde wezens met haar schenzieke nagels uit gekrabt. Ja wat de verfoeilyke
Afgunst uitwerkt als zy zig den toom los geeft, zullen wy in een opmerkelyk voorval
den Konstschilder Jan de Baanwedervaren, zien: 't welk wy van zyne
levensbeschryving hebben afgeknepen, om het in deze redenvoering te pas te
brengen.
De Baanberugt voor den besten pourtretschilder van Nederland, en reeds vele
Princen, en Vorsten met veel roem hebbende geschildert, werd ook ontboden aan
't Hof van Friesland om den Prins en zyn Gemaalin te schilderen. Dit stak byster in
't oog van hem (wy zullen zyn naam niet melden) die lang als Schilder aan 't Hof
gewoont had. Hy vatte daar over een haat tegens de Baanop, dog deed daar van
niet het minste blyken, maar veinsde egter zyn vrient te wezen, 't geen ook van de
Baan, die van een goeden inborst was, gelooft werd, waarom hy hem veel
vrientschap bewees; dog deze kropte dien haat op tot dat dezelve eindelyk tot een
vervloekt voornemen uitbarste, en toeleg maakte om hem te vermoorden. Hy kwam
tot dien einde in den Haag, maar vond geen gelegenheid dit by avond of ontyde te
verrigten, aangezien hy altyd met zyn Hond verzelt ging, daar hy zig op vertrouwde.
Deze moordlustige nam dan voor hem dit on-

322
der schyn van vrientschap, in zyn eigen huis te doen, ging hem bezoeken, en verzogt
zyn Konst te mogen zien. De Baan, geen kwaad vreezende, ontfangt hem beleeft,
en leit hem op zyn ruime Schilderzaal: want hy woonde toen in het Groothuis naast
aan de Schevelingse Brug in 't Noordende van den Haag.
Hier scheen de moorder de baan klaar te zien om zyn gruwelstuk uit te voeren,
nu hy zig met hem alleen bevond.
Terwyl nu de Baan't eene stuk voor, en 't ander na voor dien schoft op den Ezel
zette, op dat hy de zelve best zoude konnen zien, trekt de godvergete mensch zyn
moortpriem, dien hy tot dien einde onder zyn rok verborgen had, uit de schee, om
agter hem staande, hem dien verradelyk in de ribben te stooten. Wat gebeurt 'er?
De Heer Bruyninks, een van de Baans vrienden, die hem dagelyks kwam bezoeken,
en zonder te vragen maar stil de trappen op naar zyn Schilderkamer gewoon was
te komen, komt juist in dat oogenblik, zonder gehoort te worden, den trap op tot op
de Bordes, en ziende den moortpriem opgeheven, geeft een luiden schreeuw, waar
door het gantsche Huisgezin in bewegen raakte. De Verrader hier door verzet, en
zyn toeleg verydelt vindende, neemt in alleryl de vlugt, de Zaal af langs een anderen
trap, ten huis uit, en 't Nagtegaals Pad op, agter de Kloosterkerk, heen. Zyne
Leerlingen en sommige Wagenaars die aan de Schevelingse Burg stonden, snelden
hem wel na, maar hy was hun ontsnapt, en kwam ook naderhand niet te voorschyn.
Nog eens is hy van Nydigaarts aangevallen, waar by hy den middelsten vinger
van zyn regter hand verloor.

323
De Laster en Leugen speelden meê hun Rol, tot zyn nadeel. Zy strooiden uit aan
verscheiden buitenlandsche Hoven dat de Baanniet meer schilderen kon, maar
blind wierd. Zelf werd dit door den Haag alzins verspreid, 't welk de Prins van
Anspach Brandenburg (wiens af beeldsel hy voor heen geschildert had) niet
konnende gelooven, liet zyn Koets inspannen, reed naar hem toe, en liet zig
andermaal schilderen tot schaamte van die Addertongen. Dit is geweest in 't jaar
1692. De Nyd bedient zig op alle wyze van snoode vonden.
Ik ben heel niet van dien aart dien de oude Tobias had, en ga niet graag ter
begravenis: maar zoo de Nyd eens ter aarde gedragen wierd, zou ik vreugdig die
Lykstatie volgen, en 't Graf helpen toedelven.
De schilderkonstoeffenaars, inzonderheid de Leerjeugt, moeten yder groot Meester
aanmerken als een * Antenosdie door brandende liefde tot de Konst opgegroeit, tot
nayver verwekt, en aanspoort om meê groot te worden.
Diogenes, door den roem welke de Veelweters kroonde, wordende de geleertheid
toen zo hoog geschat, als nu het geld; werd door nayver geprikkeld; en deze nayver
spoorde hem voort tot begeerte en wakkerheid aan. En wanneer de spreuk:

  • Antenoswas de Zoon van Venus. De gelegentheid of oorzaak dat deze van haar gebaard

wierd verhaald Porfirio aldus: Venus had Kupido gebaard, maar als die Jongen even kleen
bleef en niet groeide, vraagd zy daar over raad aan het Orakel, dat haar antwoorde, zoo lang
Kupido alleen was zou hy even kleen blyven. Antenos geboren groeide op, en werd groot.
Kupido dit ziende, dulde niet dat hy hem boven 't hoofd groeide. Stapte Antenos hem voor,
hy klapte zyn wieken en stapte hem kloekmoedig na, enz.

324
'T beurt zelden dat een geest den hoek te boven raakt.
Die in zyn arremoe naar wetenschappen haakt;
hem zyn toeleg scheen af te raden, greep hy egter moet, en zeide tot zig zelven:
de spreuk zeit niet nooit, maar zelden, en wie weet of ik niet een van die ben, welke
de Goden die gunst bewyzen willen. Lucas van Leyden, (als hem gezegt wierd dat
Albert Duurer, door zyn Konst grooten opgang maakte en de zelve zeer hoog geroemt
wierd) vraagde: Of hy geen Mens was? en als zy ja zeiden vervolgde hy: Waarom
zou ik hem dan door yver niet konnen inhalen? Zulk zeggen is grootmoedig en
pryslyk, en past een edele ziel. Maar laat nooit de Nyd in uw boezem huisvesten,
maar elders begraven blyven.
De gelegentheid is een groot behulp voor de genen die zig tot de Schilderkonst of
andere wetenschappen geneigt vinden. Waarom al van ouds deze spreuk: Elk heeft
het geluk niet van Korinten te mogen bezoeken; onder de Grieken in gebruik was.
Velen welke Ouders hadden die zig des verstonden, werden de konsten en
wetenschappen als met de pap (gelyk het spreekwoord zeit) ingegeven, en zy
vonden de voetsporen daar toe gebaant, om met wyde schreden tot hun geluk en
roem te stappen, 't geen anderen door akelige omwegen hebben moeten opzoeken.
Dit geluk is den Fenix der Scheepschilderen,
[Willem vanden Velde]
WILLEM VANDEN VELDE, Willemsz. toegevallen. Hy werd geboren te Amsterdam
in 't jaar 1633. en van der jeugt aan tot de Konst geneigt, werd daar in aangespoort,
en met geneigt-

325
heid onderwezen, tot dat zyn Vader in dienst van Koning Karel den tweeden met
'er woon naar Engeland vertrok, en hem onder opzigt van den konstigen
Scheepschilder Simon de Vliegertot Amsterdam liet, van welker levenswyze wy
niets weten te zeggen, gelyk wy ook den tyd zyner geboorte, nog met verzekertheid
zyne geboorteplaats niet hebben konnen te weten komen, en dus alleen van hem
kunnen zeggen, dat hy een Haarlemmer of Amsterdammer van geboorte, en een
geagt Mr. in zyn Konst geweest is. Inzonderheid word, om des zelfs natuurlykeen
konstige behandelinge geprezen, een stuk waar in het Haarlemmer Meir met
allerhande Schepen, by een labberkoelte voorby en door malkander zwierende
verbeeld is.
Hy had een Dochter Kornelia de Vliegergenaamt, die de Dichtkonst verstond. By
gelegentheid van haar verjaring den 28 van Wiedemaand 1658 oud zynde 28 jaar,
vind ik op den Hemelzang(zoo genoemt, door haar gemaakt) dit volgende Vaersje
toegepast:
Ha! Amstels pronkcieraat,
Het droevig Wezop gaat
Met tranen in zyn oogen,
In zwarten rouw gekleed,
Om dat het tot zyn leet,
Moet dulden en gedogen;
Dat, Schoone! uw gezicht
Den Amstelstroom verlicht,
En 't Gein laat zonder luister:
Het doet niet dan het klaagt,
En noemt, hoe schoon het daagt,
Zig, zonder u, gantsch duister.

326
Van haar Gedichten zietmen in d'Amstelsche Zang-Godin, ook die op haar zyn
toegepast, maar op haar Vader S. de Vliegerheb ik niet ontdekt als dit volgende
Grafschrift:
Hier rust deVLIEGER, die wel eer door zyn penceelen,
Om prys streed met Natuur, op doeken en paneelen;
En door zyn yver en natuurdrift aangevoert,
De Lasterzieke Nyd, de lippen heeft gesnoert.
Deez' Sark houd wel zyn Lyk, maar niet zyn lof gesloten;
Die op de tongen zweeft van al de Konstgenoten.
En Vondel elders:
DeVLIEGER nam in 't end de vlucht
Uit dees benaauwde lucht.
Wanneer onze WILLEM VANDEN VELDE nu zoo veer in de Konst van Scheepschilderen
gekomen was, dat zyne stukken nevens de beste van die soort mogten ter
monstering komen, nam de oude Willemzyn slag waar, en wist zyn Zoon ook in de
gonst van Koning Karel te vleijen, die daar op naar Engeland trok, en veel heerlyke
konstwerken tot de Koninglyke vertrekken maakte, gelyk ook na des zelfs dood,
voor Koning Jakobus; waarom ook zyn Beeltenis door Godf. Knellerin den jare 1680
geschildert, en door Jan Smit 1707 in koper gebragt, ook dus met die eer pronkt:
GULJELMUS VANDEN VELDE, Junior, Navium & prospectuum marinorum Pictor: & ob
singulare in illa Arte peritiam a CaroloII. &. JacoboII,

327
Mag. Britanniae Regibus annua mercede donatus. Obiit6 Apr. Ann. Dom. 1707.
AEtat suae74.
De Engelanders hebbende grote agting voor zyn penceelkonst, zulks ook
verdienende, hebben de zelve van tyd tot tyd, door Holland, opgekogt, ons gezigt
die aangename beschouwing onttrokken, en dezelve derwaards vervoert, zulks dat
men niet veel van de zelve ziet. En het staat niet ligt gezien te werden, dat ymant
in dat deel der Konst zoo schoon zal opdagen, om de school van Pictura, door zyn
konstlicht te beschynen.
[Frederik de Moucheron]
Na hem volgt de brave Schilder FREDERIK D E MOUCHERON geboren te Embden,
in 't jaar 1633. Deze van natuur van jongs af aan geneigt tot de Konst, en in de
beginselen van de Teekenkonst onderwezen, verkoos, om de behandeling van 't
Penceel te leeren, den berugten Jan Asselyn, anders Krabbetje. By wien hy in korte
jaren zodanig vorderde, dat hy ondernam op zyn Konst naar Vrankryk te reizen,
daar hy verscheiden agtereenvolgende jaren bleef, oeffenende zig yverig naar 't
leven, in alles dat hem in zyne verkiezing dienstig was, en naderhand tot voorraad
konde strekken; waar na hy weder naar Nederland kwam afzakken, en zette zig in
de bloeijende Amstel-Stad ter neer, daar hy sedert veele zoo groote als kleine
Konststukken, voor de Konstlievenden geschildert heeft, die het vernuft van hun
maker melden.
De voorwerpen van zyne Tafereelen zyn doorgaans vremt, natuurlyk en konstig
't zamen geschikt. De verschieten schynen als door een graauwen mist of
morgendaau betrokken, daar en tegen de voorgronden helder en krachtig: de boomen

328
zyn los en dartel behandelt, en geven somwyl een aangename spiegeling in de
vlieten, die de Velden van een scheiden.
Vele van zyn voorname Konststukjes zyn door Adriaan vanden Velde, met Beesjes,
en Beeldjes geciert: ook die hy in Vrankryk gemaakt heeft door den braven
Konstschilder Theodoor Helmbreker, een Haarlemiet van geboorte, welke in dien
tyd te Parys woonde, en in 't gemeen Italiaansche Markten met Boertjes,
Kwakzalvers, en andere Potsemakers schilderde. Deze was een groot vrient van
Abraham Genoelsgebentnaamt Archimedes, die ook in zyn Reisbeschryving van
hem gedenkt op 't jaar 1674.
De tydrol van Moucheron afgeloopen zynde, is hy gestorven in zyn 53 jaar 1686.
Hy heeft een Zoon nagelaten den Vader veer voorby in Konst, waar van wy hier na
zullen melden.
[Pieter Gallis]
Na hem komt de brave Landschapschilder, en die uit enkele zugt zonder toeleg op
winst de Konst oeffende, P I E T E R G A L L I S , geboren in 't jaar 1633 ten Toneel.
Deze eenige jaren tot Enkhuizen gewoont hebbende, trok 1682 met ter woon naar
Hoorn daar hy 't bestier van de Bank van Leening had, dog egter onder dien
dagelykzen omslag zyn buiten uuren naarstig aan de Konst besteede, waar door
hy zodanig daar in vorderde, dat hy Landschappen, Bloemen, Fruit, en ander stilleven
geestig wist te schilderen. Hy was een bemint Man, byzonder vrienthouwende,
inzonderheid met Konstschilders en Konstminnaars, en is overleden in 't jaar 1697.
[Gasper vanden Bos]
GASPER VANDEN BOS is geboren tot Hoorn in 't jaar 1634. Zyn Vader was een
Scheepstimmerman, en zyn Zoon in 't eerst meê aan den

329
Scheepsbouw; maar door een groote zugt tot de Konst gedreven, teekende hy Zeên,
en stille wateren met allerhande soort van vaartuigen, zoo konstig, net en los van
behandeling, als vast en vloeijende met de punt van 't penceel gearceert, dat de
Konstschilder Bronkhorstmy verklaart heeft, nooit beter te hebben gezien; dog deze
knaap stierf in 't prilste van zyn lenteleven; waarom het te verwonderen is dat hy
nog zoo veel heeft konnen maken, als men van hem in zyn geboorteplaats ziet.
De Fortuin, welke door haren licht veranderlyken aart, sommigen in 't eerst tot een
gelukkigen staat opbeurde, en naderhand het zeil van voorspoed swenkte, zonder
naar dezelve meer om te zien, heeft grond gegeven tot de Spaansche spreuk, welke
zeit: De Fortuin word moede van altyd een zelfden man op den rug te torschen. Zy
doet (op zyn Hollants gezeit) velen hun wittebrood voor af eeten. Het minste getal
der menschen behoud hare gunst van 't begin, tot het einde hunnes levens. Nogtans
mogen wy met rede onder de gelukkigen
[Antoine Francois vander Meulen]
Onzen Konstschilder A N T O I N E F R A N C O I S VANDER M E U L E N tellen. Deze
geboren te Brussel in 't jaar 1634, had zyn afkomst uit een der braafste geslagten
van die Stad, waar door hem geene middelen ontbroken hebben, om zig in
wetenschappen te oeffenen, waar door de geesten geslepen, en bekwaam gemaakt
worden tot verheve bezigheden; gelyk hy ook geneigt tot de Schilderkonst, en by
een braaf meester besteld, den zelven in korte jaren (schoon nog piep jong) overtrof;
waar na hy zig daar in voort

330
oeffende door de leydingen van zyn vernuft.
Zyn neyging strekte tot het schilderen van Geboomte, Landschappen, en
Landbataljes, waar in hy inzonderheid doorstak, zoo dat de zelve by de onzydige
Konstbeminnaars voor goed gekeurt wierden, en hy dus al vroeg zyn roem tot het
nabuurig Vrankryk dede klinken.
Monsr. Colbert, voornaam begunstiger dier Konst, had straks bevallen in zyne
Konstwerken, en deed hem eenige stukken schilderen, welke hy eerst aan C. le
Brun(die overtuigt was van des zelfs bekwaamheid, en dat hy in staat was om door
zyn penceelkonst den Koning dienst te konnen doen) vertoonde: zoo dat hy goedvond
hem tot dien einde aan de Koning voor te dragen, gelyk geschiede: die daar op
order gaf om hem van Brussel te Parys te ontbieden.
V A N D E R M E U L E N , die nu zag dat de Fortuin hem van veere toeknikte, brak
met der woon van Brussel op en begas zig in dienst van den Koning die hem jaarlyks
toeley 2000 kroonen, en een vrye woning in Gobelins. Daar en boven betaalde hem
de Koning zyne onkosten, wanneer hy het Leger volgde. Hy is van de meeste
Conquêtes, of veroveringen der Steden, en andere byzondere voorvallen ooggetuige
geweest, en heeft dus gelegentheid gehad; om dezelve naaukeurig, zoo wel de
Steden met hare bolwerken, als de beschansingen daar tegens, met de gantsche
toerustinge, en het aankleven van dien, in tafereelen te vertoonen. Deze stukken
cieren nu nog het Paleis van Marlyen den opgang in het Kasteel te Versailles. Hy
heeft ook de eer gehad dat Koning Lowys de XIV heeft voor Gevader gestaan over
een van zyne Dochters.

331
Onderwyle kwam zyn eerste Huisvrouw te sterven. Straks maakte een Nigt van C.
le Bruntoeleg om die plaats te vullen, en wist het zoo fyn en listig door voorstellingen
van de Brunals anderen, by hem te doen, dat VANDER MEULEN geen uitvlugt
bedenken konde om dien toeleg te ontgaan, zonder den haat van de Brun(dien hy
vreesde) op zyn hals te halen. Des bewilligde hy (hoe noode) tot een tweede Huwlyk,
om zig door dit verbant te vaster in de gunst van de Brun, die 't oor van den Koning
had, te wikkelen. Dog deze nieuwe Vrouw (gelyk het gemeenlyk zoo gebeurt) wist
zig by tyds van haar gelukkig lot te bedienen, en haar zelf te verryken by zyn leven;
want van wat kostelykheid zy 's nachts droomde, die moest zy by daag hebben.
Hy is gestorven te Gobelinsin 't jaar 1690, in den ouderdom van 65 jaren en
begraven in de Kerk van St. Hipoplite.
Hy had een Broeder Peeter vander Meulengenaamt die een braaf Beeldsnyder
was. Deze ging in 't jaar 1670 met zyn Vrouw in Engeland wonen, daar Peeter van
Bloemenen Laresillierehem kort volgden.
Zyn Beeltenis gaat uit in zwarte Konst, van Laresillieregeschildert, en van Bekket
geschraapt.
In 't Cabinet des singularitez d'Architecture, Peinture, Sculpture, & Graveure &c.
par Florent le Comte &c.I. D. pag. 63. staat een Catalogueof Lyst, van de
Conquêtes, of veroveringen des Konings van Vrankryk, en andere Konststukken,
welke hy in des zelfs dienst zynde gemaakt heeft, en welke ook in plaat gebragt
zyn, door J. Hughtenburg, R. de Hooge, Nicol. Bernart, N. Cochin, Ch. Simonneau,
Fr. Ertinger&c.

332
[Joan Guiliam Bouwer]
In dit zelfde jaar leefde en was te Rome aan 't Hof van den Hertog Brassano, of
Brassiano, J O A N G U I L I A M B O U W E R van Straatsborg, een weergaloos
konstig schilder van Gebouwen, Landschappen en kleine figuurtjes op perkament
in waterverf. Deze Brassanowas in dien tyd een der grootste Mecenassenof
begunstigers der vrye konsten, by den welken B O U W E R verscheiden jaren zyn
Konst geoeffent heeft, schilderende voor den zelven zyn Paleis op verscheyden
wyzen in perspectyf, als ook de Galeryen, Lustprieelen, Fonteynen en marmere
Beelden, nevens al het gewoel van Koetsen, Paerden, en Lyfwagten. Hy had de
Konst by Frederik Brendelte Straatsborg, die een goed MeniatuurSchilder was,
door welks vlyt veel werk is naar gebleven, geleerd; en word van hem getuigt dat
hy op een stukje perkament van een kleenen omtrek had geschildert het Krygsleger
van Koning David, en de plaats daar Absolon aan een boom hangende van Joab
met een speer word doorstooten.
Van Rome trok hy naar Napels, daar hy veel geld won, en wel langer zoude
gebleven hebben maar om zekere reden (men zegt de liefde van zyn Matres) zig
genootzaakt vont weder naar Rome te keeren in den jare 1634.
Van hem gaan in print uit de Historien van Ovidius Herschepping, de Pastor Fido
of getrouwe Harder, als ook de Passie, of 't lyden van Christus in 24 kwartplaten
konstig door Melchior Kuszelvan Augspurg geëtst. Als ook verscheiden gezigten
van Roomsche gebouwen, Paleizen, Lusthoven en Springbronnen opgeciert door
menigte van Beeldjes, die hoewel klein, elke onderscheiden in geslagt, door hun
eigen dragten, of klee-

333
dingen, bekent konden worden. Ja men kon zelf aan hunne wyze van staan, en
gaan, zien, welk een Turk, Parsiaan, Spanjaard, Fransman, Muskoviter of Duitsman
was. Met zulk een naauw opmerken behandelde hy zyn Konstwerk. Ook word
verhaald, dat hy, schoon alleen by zig zelfs zynde, als hy bezig was, praatte, als or
hy met de voorwerpen redenwisselde. Elk went zig zoo al iets aan, daar hy in zyn
yver geen agt op geeft, of niet van weet; gelyk Bambootsgestadig onder 't schilderen
zyn knevels omkrulde. Eindelyk begaf hy zig naar Weenen in Oostenryk, daar hy
voor Ferdinant den III. verscheiden Konstwerken maakte; en van een onverwagte
ziekte overvallen, stierf in 't jaar 1640. Du Pilesschryft dat hy te Vienneeen Stad
aan den Donau, is gestorven.
[Kornelis Kik]
K O R N E L I S K I K geboren te Amsterdam in den jare 1635, heeft van der jeugt
af aan zig by zyn Vader die een fraai beeldschilder was, geoeffent. Hy zelf schilderde
ook Beelden en Pourtretten, waar onder gevonden worden die zoodanig zyn
uitgevoert dat den erf van 't vel daar in na 't leven is waar genomen. Maar wanneer
de geneigtheid der Konstlievenden, tot het stilleven, en bloemstukken, toenam, en
Jan de Heeminzonderheid daar meê breest voorwind zeilde, liet hy zig raden het
bloem- en fruitschilderen ter hand te nemen, 't geen hem wel gelukte, en ook groot
voordeel gegeven zoude hebben, indien hy niet zoo traag waar geweest. Zyn
vrienden, die hem tot naarstigheid aanmaanden, gaf hy tot antwoord: dat, als hy
getrout waar, hy zyn doen meer beyveren zoude. Zyn oog viel op de Dochter van
Spaaroog in de

334
Bank van Leening en hy kreegze door behulp van zyne vrienden tot zyn Vrouw.
Straks kwam hem weer in 't hoofd dat het beter, en gereeder voor hem wezen zoude,
een Bloemhof by, of aan zyn woning, gereed om de zelve met meerder gemak naar
't leven te schilderen, aan de hand te hebben; des hy zig bediende van zyn
Schoonvaders tuin, die buiten de St. Antonis Poort stond, en daar een bekwame
woning by was. Maar deze moest hy ontruimen als de nieuwe uitlegging gemaakt
wierd, en hy verplaatste toen naar de Diemer Meer. Jakob van Walskapel, zyn
Leerling, die zoo veel voor de verandering niet was, wanneer hem in 't hoofd kwam
om te Loenen te gaan wonen, scheide van hem af. Dit was in 't jaar 1667. Deze
bleef tot Amsterdam nog eenigen tyd de Konst oeffenen, tot hy een ander beroep
kreeg, dat hy nu nog waarneemt.
K I K uitgetobt kwam naderhand ook weder tot Amsterdam wonen, daar hy ook
gestorven is in den jare 1675.
Wy hebben op het einde van onze laatste tusschenreden, met het eindigen van
ons eerste Boekdeel den Lezer belofte gedaan, dat wy in een andere Redenvoering
zouden onderzoeken, of ten proef brengen wat de leiding vermag, omtrent zulke
die een lagen geest bezitten, en of die door deftige voorbeelden aangespoort
bekwaam gemaakt konnen worden tot groote onderneemingen in de Konst. Dit zal
thans het doel wezen dat wy tragten zullen te beschieten.
'T is van nootwendigheid, en ook in gebruik, dat de Jeugt door den toom der
opvoeding geleid word tot zoodanig een einde als haar Ouders of Opzichters
oordeelen dat haar best en dienstig we-

335
zen zal. Dog hier in moet de voorzigtigheid maat houden, op dat zy door te lossen
teugel niet verwildere, of door te engen breidel stugger worde, en uitspatte. Uit welk
opzigt ik op het eerste lid van ons voorstel zeggen kan: dat de voorzigtige opvoeding
veel vermag. Dit heeft Lycurgus, wetgever van Lacedemon, zyn volk door een
levendig voorbeeld willen te kennen geven. Hy nam(zeit Plutarchus in zyn Boek
van d'Opvoeding) twee jonge Honden uit een nest, voede die op, den eenen tot de
Jacht, den anderen tot de Keuken. Wanneer hy de Lacedemoniers aldus aansprak:
ô Lacedemoniers! de zeedeleeringen en opvoedinge maken de deugt, en dit zal ik
u aantoonen. Hier op liet hy een ring slaan op de markt, en zette in 't midden van
den zelven een pot met Bry, en een levenden Haas, en beval beide die Honden in
't perk te brengen. Elk keek met verwondering toe wat hier van komen zoude. Als
nu die Honden in 't perk kwamen, liep de een straks naar den Haas, en de ander
naar den Brypot, wyzende alzoo door een levendig voorbeeld hun hunnen pligt aan.
Zeker zulke voorbeelden zyn de rechte spiegels die nut zyn. Egter gaan zy zoo
algemeen zeker niet in hun gevolg; of voorbeelden gegrond op de spreuk: Natuur,
gaat boven 't leeren, gaan zekerder. Dog om my van eerst af, zoo hard daar niet
tegens te kanten wil ik den Lezer nog een staaltje aan de hand geven om aan te
toonen dat de opvoeding veel vermag.
Ik heb te Dordrecht wonende een Jonge Juffrouw gekend, welker Vader een groot
beminnaar van de Schilderkonst was, en uit dien hoofde zig geneigt vond zyn Dochter
in die oeffening te doen onderwyzen, 't geen zy (hoe ongaren) haar Vader

336
ten gevalle deed. Zy kwam zoo veer in de Konst, dat wy reden vinden om haar
nevens andere Konstenaressen op haar beurt ten Toneel te voeren. Maar gelyk
van een waterleiding, door buizen uit een springbron afgeleid, zoo haast'er (door
verzuim van agtgeving of andersins) iets aan komt te ontbreken, straks de
doorvloeying gestuit is, en ophoud; zoo ging het ook met deze Juffrouw. Zoo haast
haar Vader, die haar altyd aandreef, kwam te sterven, hield haar Konstoeffening
op.
Een Eetlustige vind zoo veel vermaak niet dat hy lekker gegeten heeft, als dat hy
lekker eet. Even zoo heeft een regtschapen Konstschilder meer vermaak dat hy
schildert, dan dat hy geschildert heeft. Dit zynze die tot groote oeffeningen bekwaam
zyn.
Seneca doodverwt ons een regtschapen schilder, omtrent met de zelve koleur.
Het valt den Konstenaar genoeglyker, zeit hy, te schilderen dan geschildert te
hebben; de ernstige bekommernisse die hem omtrent het gantsche beslag zynes
werks bezig houd, vind een zonderlinge lust in de bezigheid zelve: de vreugt daar
en tegen die hy na 't voltrekken van zyn werk heeft, is nergens na zoo groot; hy
geniet nu maar de vrugt zyner Konste, daar hy te vooren de Konst zelve genoot,
zoo lange namentlyk als hy nog schilderde.
Wy hebben in onze Levensbeschryving reeds velen ontmoet, die 't penceel
verwisselden met andere oeffeningen die hun zekerder voordeelen schenen te
beloven. Anderen weer die de Konst uit nootwendigheid oeffenden, tot hen een
gelukkige Ervenis in den schoot viel, en zy toen straks de Konst vaar wel zongen.
Maar dit moet ik 'er met een by zeggen: dat ik ondervonden heb dat

337
zulke wel voor 't meeste deel Leerlingen van de laagste school zyn geweest, en
geen hoogvliegers geworden zouden hebben; aangezien zy de Konst niet oeffenden
uit enkele geneigtheid en liefde tot de zelve; maar ter liefde van hun zelf, en om het
voordeel dat zy geeft. Ja ik maak my daar voor sterk: dat my weinig voorbeelden
van groote mannen in de Konst zullen aangewezen worden, die, schoon zy geld
genoeg in de waereld bezaten om altyd van te konnen leven, opgehouden hebben
van schilderen voor het einden van hun leven.
Michael Angelo, had zulke zugt tot de Konst, dat, toen hy niet meer konde zien
te werken, nog de schoone voorwerpen te Rome beschouwen, hy zig dikwils daar
na toe liet leiden; om door 't voelen en betasten van de zelve zyn Konstlust
vernoeging te geven.
Lukas van Leiden kon zig van de Konstoeffening tot het einden van zyn leven
niet ontslaan, men vond nog een half afgesneden plaatje by hem op zyn sterf bed.
Pet. Paul. Rubbens, wanneer hy eenige jaren voor zyn dood een wyze van
beroertheid in zyn regter arm kreeg, waar door hem niet doenlyk was groote werken
meer te schilderen, liet daarom niet as van die oeffening; maar schilderde na dien
tyd, Landschappen en andere kleine stukjes voor den Ezel, om dat dus kort by, zyn
hand nog op den maalstok rustende, hy 't penceel ter naauwer nood voeren konde.
Ook zouden wy een menigten van onze fraaiste Nederlandsche meesters konnen
opnoemen, die niet opgehouden hebben van de Konst te oeffenen tot het einden
van hun leven, schoon uit hunne nalatenschap genoegzaam

338
blykt dat zy 't niet uit nood, maar uit enkelen konstlust gedaan hebben.
Tot dus ver hebben wy gezien wat de opvoeding en leiding vermag, en uit
voorbeelden, ook van die welke door natuurdrift aangezweept werden, betoogt dat
de zelve al te onvaste voetsteun is om op te bouwen. Nu rest dat wy het tweede lit
van de voorstelling in overweging brengen: om te zien of zulke die een lagen geest
bezitten, door deftige voorbeelden gespoort, bekwaam gemaakt konnen worden tot
groote ondernemingen in de Konst. Dit zal ons min moeite geven als het voorgaande;
aangezien verscheiden vernuften hunne pennen over diergelyke stof voor my al
hebben afgeslooft.
Spreuken en bedryven van anderen(zeit Gratiaan) zyn in een vrugtbare geest,
zaden van scherpzinnigheid, die vervolgens eenen overvloedigen oogst geven van
fraaije Redenen. En op een andere plaats: Wanneer de Rede de Natuur volgt, en
de verkiezinge zig by de geneigtheid voegt, zoo verrigt zy wonderen waar in het
ook wezen mag. Maar zig tot eenige zaken te begeven, met een tegenstrydige drift,
is te willen arbeyden om weinig te vorderen.
Beide deze spreuken vooronderstellen een bekwaam onderwerp, te weten: zulk
een dat een vrugtbaren Geest, en Rede bezit, en zegt. Dat in zulke de voorbeelden
en bedryven van anderen, zaden zyn van scherpzinnigheid, die eenen overvloedigen
oogst beloven; en met natuurdrift en geneigtheid gepaart wonderen verrigten. Door
welke uitdrukkingen het tweede lit van ons voorstel kragtig beantwoord word, met
afwyzingen der zulken die een lagen geest bezitten, als onbekwaam gekeurt tot
groote ondernemingen in de Konst.

339
Wy hebben aangemerkt dat al een groot deel der Konstschilders, welker levensloop
en Konstwerken wy beschreven hebben, Italien bezogt, merkelyk hun Konst verbetert,
en weder te rug in hun Vaderland gekeert, preuven van hun verbetering aan elk
hebben doen zien.
'T is een groot behulp voor die zig in de Konst willen oeffenen, schoone
voorbeelden tot leiding te hebben, daar Rome vol van is. Maar de bevindinge heeft
ons ook doen zien, dat 'er velen ook zoo wys van daan gekomen zyn, als zy 'er na
toe waren gegaan, en daar alle die hulpmiddelen om verstandig te worden, en een
goed oordeel te bekomen: namelyk voorbeelden van brave mannen voor oogen te
zien, en toegang tot de Hoogeschool der konsten en wetenschappen te hebben,
geene veranderinge of verbeteringe hebben konnen aanbrengen.
De slypsteen kan het mes wel slypen: maar de snee daar aan niet geven als 'er
geen staal in is. De Lezer, al is hy geen Edipus, zal ligt raden wat ik hier door te
kennen wil geven.
Trage verstanden(zeit Cicero) vernoegen zig met lekende waterbeekjes, zonder
naar de regte springaders, die alles voortbrengen, eens om te zien.
Een lage geest vernoegt zig met het geringste in de Konst te behandelen, en
gevoelt geen prikkeling van den Roem, daar deftige mannen hunne kragten om
hebben afgeslooft, om boven anderen uit te steken. Hy verheft zig nooit uit die
laagte, en hy bekreunt 't zig niet dat een ander meer weet dan hy. Waarom zulk een
Ezels aard, niet kan bekwaam gemaakt worden tot groote bedryven. Men mag daar
omtrent proef

340
nemen, zoo men wil; maar 't is stroo gedorst. Dus met recht de spreuk:
Zend een Ezel na Romen,
Hy zal Ezel weerkomen,
op zulken mag toegepast worden.
Dus meen ik klaar genoeg dit voorstel beantwoord te hebben, en besluit met een
spreuk uit voorgemelden Gratiaan aldus: Natuurlyke geneigtheid, en volstandige
yver, en ik voeg 'er by een goede leiding, zyn de drie zekerste wegen waar door
men tot wetenschap komt. Beletzelen mogen de zelve op den weg ophouden voor
een wyl, de yver door geneigtheid gespoort, haald door wyde stappen het verlet
weer in.
Dit stemt ook Aristoteles toe daar hy zeit: Dry dingen zyn 'er noodig om tot
wetenschap te komen, de natuur, onderwyzing, en oeffening: en ten zy dat de
oeffening, zig by de natuur, en onderwyzing voegt, is 'er geen vrugt te wagten.
Eindelyk (baat het niet, 't kan ook niet schaden) moet ik de laffe geesten tot den
Ezel wyzen, en deze Rymregelen aldus hun toepassen.
De jeugt, die domlings henen leeft;
En nimmer zugt tot wysheid heeft;
Nog voelt haar geest om hoog gedreven,
Om eed'ler geesten na te streven:
Beschouw haar Beeld in Schildery;
Op dat de schaamt haar prikkel zy.
'T is beter(was het zeggen van de Redenaar Antisthenes) dat men tot het leeren
spade komt, dan nimmermeer. Want het is schandelyk(zeit* Joseph

  • In het voorberigt van zyne Vliegende Bedenkingen.


341
Hal) voor een Mensch, dat hy onder zoo vele Leermeesters, zoo weinig Geleertheid
heeft.
Hier meê sluiten wy onze Redenvoering, alzoo de Gordyn van den Schouburgh
reeds opgehaald word, en een der Konstenaren ree staat ten Toneel te komen.
[Kornelis Brizé]
Wy vinden reden om de Dichters van dien tyd te roemen; om dat hun pen, ons
somwyl aanleiding geeft tot het gedenken aan Konstenaars, die wy anders onder
de menigte ligt over 't hoofd zouden zien. Als onder vele, den Konstschilder
KORNELIS BRIZE. Deze schilderde byzonder Konstig en Natuurlyk Harnasschen,
en allerhande Stilleven, inzonderheid brieven en papieren, ter Trezorye, op 't
Raadhuis tot Amsterdam te zien, daar de weergalooze J.v. Vondel dit volgende
byschrift op gemaakt heeft:
Men riep, de Drukkonst en de Schryfkonst zal verwilde'ren,
Nu Holland ons verbied 't gebruik van Fransch papier.
Ontsla u van dees zorg, sprak Amstels Trezorier:
B R I Z E bestelt papier, als hy zig zet tot schila'ren.
Bezie dat Tafereel: wat ziet gy daar om hoog?
Papieren, Bul, en Brief: of schyn bedriegt ons oog.
Niet min konstig en natuurlyk, zyn die door elkander gevlogten Speeltuigen
geschildert, daar het kleene Orgel in de Oude Kerk meê pronkt. Als mede het stilleven
in twee groote stukken in 't Oudemanhuis tot Amsterdam, in welker eene verbeeld
staat,
DE VERARMDE OUDERDOM, die, terwylze van de Nyd voortgetrokken werd, van 't
Geluk ver-

342
laten word enz. De Beelden zyn door A. DE GREBBER en de Harnassen en ander
stilleven door K . B R I Z E geschildert, daar Jan Vos dit vaers op maakte:
Hier zietmen d' Ouderdom, door tegenspoed, verarmen:
Zy toont haar kragt vergeefs, nu haar 't geluk ontgaat.
Wie geen gehoor verkrygt is vrugteloos in 't karmen.
De Nyd, die 't alverslint waar dat zyn Zeisen slaat,
Poogt haar in 't diepe graf, het ryk der Doôn, te smooren.
Wie oud in armoe raakt heeft alle hoop verlooren.
In 't ander daar de O U D E R D O M komt by Amsterdam, die den Overvloet by zig
heeft enz. door den zelven.
Hier komt men Amsterdam, uit nood, om bystant smeeken:
Want elk bevint haar schoot bezorgt door d'overvloed.
Wie 't Y zyn nood ontdekt, zal haart, nog disch ontbreeken.
Haar inborst mild van aard, die elk met hulp ontmoet,
Word van den Hemel op het allermilst bejeegent.
Wie Oude en Armen helpt word weêr van Godt gezeegent.
[Blekers]
Hier volgt....BLEKERS, Konstig Beeldschilder van Haarlem. De hoogvliegende Arent
der Dichtkonst J.v. Vondel gedenkt twee van zyne Konststukken; de Triomferende
Venus, voor zyne Hoogheid den Prins van Oranje: en zyne Danaë voor den Heere
van Halteren, Baljuw van Ken-

343
nemerland, geschildert, op welk laatste hy dus zeit:
Dees naakte kan een' Godt bekooren,
En 't godlyk gout haar hart en oog.
Hoe vlamtze op 't goud, dat van om hoog
Door 't kop'ren dak van 's Vaders tooren
Gedropen komt in haren schoot!
Wat mogen tog de blinde menschen
Zoo blind om schoone Kinders wenschen!
De schoonheid is in last en noot.
Wat sluit geen goude sleutel open?
De snoeplust vreest geen scherpe wagt,
Metale poort, nog diepe gragt.
Hy komt van boven ingeslopen,
Maar vint 'er niets dan verf en doek,
En zy een' schyn van roode schyven:
Zoo laat de Maagt den handel dryven,
Zoo valt de Konst een' Godt te kloek.
[Frans Post]
Na hem volgt FRANS POST, tydgenoot van den braven Landschapschilder Pieter
Molyn mede een Haarlemmer van geboorte.
Zyn Vader Jan Post geboren 1614 hanteerde, het Glasschilderen tot den jare
1639.
F R A N S had een Broeder die een berugt Bouwmeester was, door wien hy kennis
kreeg aan Prins Maurits die naderhand het huis aan den Haagsen Vyverberg liet
bouwen. Deze ziende zyne bekwaamheid lokte hem in den jare 1647 mee naar de
Westindien, daar hy verscheiden jaren bleef, zig oeffenende in die Landgezigten
naar 't leven af te teekenen, en te schilderen. Wedergekeert zynde met dien Prins
heeft hy zig bedient van die aftekeningen, en verscheiden van de zelve in den jare
1688 op 't Huis Ryksdorp buiten Wassenaar

344
geschildert. Behalven menigte van West-Indische Landgezigten die hy voor deze
en gene met grote lof geschildert heeft, is 'er ook als nog op 't Huis te Honslaardyk
een groot stuk van hem te zien. Hy is begraven tot Haarlem in de Groote Kerk op
den 17 van Sprokkelmaant 1680.
Delf meê niet ontvrugtbaar in 't voortteelen van Konstenaars heeft ook voortgebragt
uit Dirck Isnoutsze van Nes, en Katarina Verburch,
[Johan van Nes]
JOHAN VAN NES. Welke om zyn groote drift die hy tot de Konst hadde, van zyn
Ouders besteld werd by den berugten M. Mierevelt, door wiens onderrigt hy in korten
tyd zoo veer kwam, dat hy in staat was op zyne Konst te konnen reizen: gelyk hy
dan ook eenige jaren in Vrankryk en Italien geweest, en wederom in zyne
geboortestad gekomen; vele brave Pourtretten als ook ordonantien geschildert heeft,
en gestorven is op den 26 van Grasmaand 1650.
[Jan van Hoeck]
Dit zelve jaar storf ook de Konstschilder JAN VAN HOECK geboren tot Antwerpen.
Deze had de Konst geleert by P.P. Rubbens, en de wyze van zyns Meesters
behandeling zoo wel afgezien, en zig daar aan gewend, dat hy in Italien zynde, by
verscheiden Kardinalen om zyn Konst in groot aanzien was. Maar gelyk de Menschen
veeltyds tot verandering geneigt zyn, zoo trok hy van daar met voornemen om naar
zyn Vaderland te keeren: maar werd aan 't Hof te Weenen aangehouden, en van
den Aardshertog Leopoldus wel ontfangen, in wiens dienst hy ook gestorven is, in
de lente van zyn leven.
In zyn tyd leefde ABRAHAM STAPHORTIUS, de Zoon van Do. Johannes Staphortius,
een yverig deugtzaam en godvrugtig Leeraar, die menigte

345
van jaren de Gereformeerde Kerk te Dordrecht met leer en voorbeeld heeft gestigt.
Hy was een goed pourtretschilder, maar een losse bol, en die in zyn levensgedrag
niet minder als naar zyn Vader aarde. 'T werd maar kortswyl by hem gerekent, als
hy in de kroeg zittende, een stuk kryd nam, of een stuk houtskool en daar meê op
den muur een Preekstoel teekende, en daar in een mannetje met een lange baard,
en dan tot zyn kittebroers zeide; wilt gy myn Vaar eens zien? Ook leefde JAKOB VAN
HASSEL in dien tyd, welke fraaije Landschappen en vervallen Roomsche Ruynen
schilderden. Als mede BARENT BISBINK, Discipel van Jan Both; DIRK VAN DUIVELANT,
en ABRAHAM VAN DYK, die moderne ordonantien Schilderden, en zyn meesten
levenstyd in Engeland heeft doorgebragt. KRISTIAAN SIRIEP, die distels en kruiden
op de wyze van Otto Marseus schilderde. En KORNELIS VAN SLINGERLANT anders
Zeehaan, mede een Dortenaar. Hy kreeg deze Bentnaam uit hoofde dat hy tweemaal
de reis naar Romen over zee gedaan had. Hy was beide Schilder en Kok, en woonde
te Dordrecht by de Groothoofdspoort, over 't Ossenhoofd daar hy ook gestorven is.
[Pieter Frits]
Op hem volgt PIETER FRITS, anders Welgemoet. Deze Bentnaam waar meê hy
te Romen maar 17 jaren oud zynde, benoemt werd, ontsproot by gelegentheid van
zeker zinnebeeldig toestel op zyn intrede, of inhuldiging in 't Konvent. Zyn
Bentbroeders hadden (gelykze doorgaans gewoon zyn iets byzonders te vertoonen
't geen vremd, of potsig is,) gekleurd papier kokerwys t' zamen geplakt; voor aan
wat wyder, en dus vernaauwende op 't end, zoo dat het tot een Cirkel gebogen naar
een

346
Slang geleek, en d'Eeuwigheid volgens d'afbeelding der aloude Egiptenaren
vertoonde. Deze papiere Slang natuurlyk gekoleurd en met zyn streepen beschildert,
hadden zy van binnen met klapbusschen opgevult, die zy te gelyk door een snoer
met buskruit bestreken aanstaken, naar dat zy hem in het midden van die Slangcirkel
gesteld hadden: en wyl hy zoo onverschrokt en welgemoet, zonder daar van daan
te vlugten, de slagen en vlam van 't buskruid uitstond, doopten zy hem Welgemoet.
Als nader blykt uit dit volgende Vaers, by d'inhuldiging met algemeen toestemmen,
uitgesproken:
Welkom, welkom, Konstgenoot:
Nieulings in 't berugte Romen
Dat de Konst kweekt in zyn schoot
Uit uw Vaderland gekomen;
En ten eerste u aan de Bent
Aangeeft( welker roem zal steig'ren
Onbezwalkt tot 's Waerelds ent.)
't Konstgenootschap wil niet weyg'ren,
U t' ontfangen in der min.
Wil de Konst dan helpen bouwen,
Tot germeenen roem, en in
Onze Bend uw rustig houwen.
Gy hebt Welgemoed de pligt
Van het Bentregt zonder vreeze
Doorgestaan: uit uw gezigt
Was in 't minste niet te lezen
Dat naar eenig schrikken leek.
Daar uw groots gemoed uit bleek.
Dus van yder een geprezen,
En als Broeder thans begroet,
Met uw Bentnaam, die zal wezen
En ook blyven, Welgemoet.

347
Zyne wyze van schilderen was, zoo wel als zyne verkiezingen, verschillig van
anderen: want ik heb Zeedestukken van hem gezien, ook Spoken, die geestig en
vremd van vindinge waren. Hy onthield zig, na dat hy van Rome was wedergekeert,
meest te Delf, daar hy ook gestorven is, en geneerde zig naderhand, en
ondertusschen dat hy nog schilderde, met de Schildery- en Printhandel, daar hy
byzonder toe bekwaam scheen, wyl hy in dat verstand was, dat die handel zoo
eerlyk niet als ander soort van koopmanschappen moest gedreven worden.
Nu wy al een deel brave Konstschilders, die leden van de Roomsche Bent waren,
van onzen Schouburgh (hun rol gespeelt hebbende) hebben zien vertrekken, en op
nieuws aan dit tegenwoordige staal zien, hoe zy zig onder malkander, door geestige
bedryven, en andere vrolykheden hebben weten te vermaken, lust het ons van den
gantschen zwier van dit Bentleven een schets te malen.
De Bent(zeit S.v. Hoogstraten) is in onzer voorouderen tyd ingestelt, tot
verkwikking der stuimerende geesten. Daar ontfangt men de groene aankomelingen
met geestigen toestel, en vereert 'er met nieuwe namen van krachtigen zin. Daar
spoelt men de zorg en laatdunkenden waan in zoeten Albaan af, en herwiegt men
de genen, die nog niet wel gebakert zyn enz.
De wyze van 't inhuldigen in de Bent, de potsige vertoonzelen, en 't Bentleven
heeft Bonav. van Overbeek, door Askaan in verscheiden stukken doen afschilderen,
die door M. Pool in plaat zyn gebragt. Daar uit kan men zien den gantschen zwier
van 't Roomsche Bentleven, en hoe

348
't ontrent de vertooningen, wanneer een nieuwling ingewyd, de Benteed afgenomen
werd, en op 't Bentmaal toegaat; wanneer somwyl om de dampen van de maag en
't hoofd meer lugt te geven, het gezelschap zig tot een omtogt of wandeling naar
buiten begeeft, 't geen wy om ons tweede Deel met een klugt te sluiten, in vaerzen
hebben beschreven, zoodanig als de beteekenissen der Bentnamen ons stof en
leiding daar toe aan de hand gaven: Waarom wy de namen ook niet naar het bedryf,
maar het bedryf naar de namen hebben moeten schikken; op dat de zelve in hun
natuurlyke zinduiding mogten geplaatst worden. Dus wy ook in 't zelve een
spiegelgevegt moesten bedenken; om sommige namen niet uit hunne beteekenis
te wringen, of in te voegen waar zy niet eigen zyn, of te pas komen.
Is zulks, als wy vertoonen zullen, niet op eene stont gebeurt, het is op verscheiden
tyden voorgevallen, en wy hebben daar in het voorbeeld der Toneeldichteren gevolgt,
welke alle byzondere zaken die tot een zelve einde doelen, in een bedryf doen t'
zamenloopen.
BLonde(1) Febusgroots gehult,
BHad den(2) Horisontvergult
(1) Franciscus de Wit, Hist. Schild. van Gent, dog wierd meest Apol genoemt; om dat hy ook een
Dichter was, maar in beide slegt. Jan Vos (dat my in den zin schiet) maakte op een slegt stuk
Schildery daar een kreupel rympje by geschreven was, dit volgende puntdicht:
Dit Rym en Schilderstuk zyn eveneens van aart:
De maalkonst deugt niet veel, en 't rym is ook niet waart.
Waarom of Jas het stuk niet voor het rym deed wyken?
Om dat het rym en 't stuk elkander zou gelyken.
(2) Jan Francis van BloemenLants. Schild. van Antwerp.

349
En de Lucht met glans bestreken,
Spiegelde zig in de beken
Bronne, en stroomend kristallyn
Van den gryzen Tyberyn,
En zyn tintelende stralen
Koestert heuvelen en dalen:
Doet de(3) Tuberoosvol roem
Boter,(4) Zon, en(5) Distelbloem,
Met veel luister openluiken,
En de(6) Lelylief'lyk ruiken;
Daar de(7) Weymanmet zyn vrint
(8) Koridon(9) Vermaakin vint
(10) Snip, Patrys, en Goutvinkroeren
(Daar de Vogelaarsop loeren)
Hunne vlerkjes by 't gekweel,
Wyl het gorgelend gestreel
Van den(11) Lewerikin 't zingen,
Schynt ten wolken in te dringen,
Moedig op zyn zangstem. Maar
(12) Bontekraay, en(13) Ojevaar,
(3) Jakobus van SpykHage, Pourtr. Sch.
(4) Pieter vander HulstKruide Sch. van Dord.
(5) Karel de VogelBloemsch. van Mastr. na hem Andries Verhoevenvan Antw.
(6) F. Ziereels.
(7) Janoanders Hansje Blondeau.
(8) Adriaan vander Kabel.
(9) Nicolaas le Grandvan Antw.
(10) Augustyn TerwestenHage, Histor. en Sold. Schild.
(11) Jaques Vaill'ant.
(12) Daniel Mytensbraaf Schilder van 's Gravenhage. Korn. van Ryssen die te Rome op zyn
Doopmaal geweest is, heeft dit Vaersje daar op gemaakt.
Gevels cieren de gebouwen,
Schoone Wimpels cieren 't Schip,
Hoofdcieraad vermooit de Vrouwen
'T Rozeblosje ciert de Lip,
En de Wangen, ook de Kleeren
Worden door haar kleuren fraai,
Dus word g' ook tot uwer eeren
Onze bonteB O N T E K R A A Y .
Deze heeft nog een Zoon dat een braaf Meester is, en woont te Stokholm in Zweeden.
(13) Dyonizius GodynBeeldsch. van 's Gravenhag.

350
En des(14) Arentsknasserbekken,
Rusteruit den slaap opwekken;
Die nog vaak'rig 't Zoetgeluit
Van de Zakpyp, en de Fluit,
Keurt voor(15) Orpheusgoude snaren,
Die de dieren deed vergaren.
Wyl de meeste Schilder(16) Jeugt,
'T nachjen over in geneugt
Kroezen zaten uit te veegen,
'T geen dat(17) Wellustonder 't leegen
Ruim zoo smaaklyk in dien stand
(Als in 't schoon Luylekkerland
(18) Bryberg(19) Vlyt, en Gladbek) smaakte.
Schrobber, die 't nog schap'lyk maakte,
Zat met(20) Slempop, Sukkelaar,
En de Lichtmis, paar by paar;
Daar zy slaap'rig uit de pullen
Zondergeldhet(21) Korpusvullen.
(22) Moet, en Wekkerstiet hun aan,
(23) Ram'laarsprak meê van te gaan
Doen een wandeling naar buiten;
Onverdagt dat daar uit spruiten
Zou zulk schrikkelyk(24) Tempeest:
(14) Marteus TerwestenHage, Hist. en Sold. Sch.
(15) Filip vander Does.
(16) MonnavilleHist. Sch. van Antw.
(17) PaulZeeschild. ook Maneschyne. van Antw.
(18) Gillis du Mont.
(19) KlaassensHist. Sch. van Antw.
(20) Theodoor Visser,
(21) Arnoldus Quellinus, welke de marmere beelden op 't Amsterdamse Kapitool gemaakt heeft.
(22) Hans MartynHoogduits. Hist. Schild. Dee. van Carel Lottien Cavalier Daniel.
(23) David de KoningVogels, Bloem. en ander stilleven Schild. van Antw.
(24) Piter Moliervan Haarlem.

351
Waar toe Kampbaanwel het meest,
Door zyn Vegtlust aan het branden,
Oorzaak was. Hy sloeg zyn handen
Eerst aan (25) Stilheid, die verplet
Door dien oproer stond verzet.
(26) Kaper, kwanzuis meê verbolgen,
Wil met (27) Marshet vegtspoor volgen.
(28) Lossenbruyvalt (29) Standaartaan.
Lichtmisderft den (30) Ridderslaan.
(31) Jasonmet zyn vuisten stooten.
Zy ontzien nog kleen of grooten.
(32) Mitridaatwoog veel te licht
Tegen (33) Mars, die met zyn schicht.
En zyn vreesselyke blikken,
(34) Charonzelf zou doen verschrikken.
(35) Cefalus, en d' Afrikaan,
(36) Vromeen (37) Archimedesstaan
(Om wie met de vlag zal stryken)
'T spel met aandagt aan te kyken.
(38) Gladiatormaakt geweld
Zet zig schrap in 't worstelveld
Tegen (39) Ryngraafen (40) Janitzer,
Schoon die pal stond als een Zwitzer,
Daar de wakk're (41) Batavier,
(25) Jan van LintPaerd. sch.
(26) Pieter de ZeelanderZee en Scheepsch.
(27) Bloemschild. uit Zweden Dee. van Distelbl. een vloeker, en die door dikwils vegten zyn een
oog verloren had.
(28) Adriaan HoningLandsch. Schild. van Dort.
(29) Pieter van BloemenBatalje Sch. Van Antw.
(30) Gomarus WoutersHist. Sch. van Antw.
(31) Jakob Torenvlietvan Leiden Gezels. Schil.
(32) N. van Haringe.
(33) -zie 27.
(34) Jan vander Hooge.
(35) Nolbertus van BloemenGezels. Sch. van Antw.
(36) F. Matheusvan Antw.
(37) Abraham GenoelsLands. Sch. van Antw.
(38) Jakob de BaanPourt. Sch. van 's Gravenhagen.
(39) Abraham BreugelBloemsch. van Antw.
(40) Pieter HofmansBataljesch. van Antw. heeft lang met ZantruiterLands. Sch. in Turkyen
geweest.
(41) Samuel van HoogstratenHist. Sch. van Dordr.

352
Bysprong onder 't woest getier;
Om den Oorlogsbrant te stillen,
En te slegten de geschillen.
‘Zou 't wel waar zyn dat men zeit:
‘Noach heeft de Mest geleit
‘(Zoo van tamme als wilde Dieren
‘Die geen breydel kan bestieren)
‘Om den wortel van den stam,
‘Waar van d'eerste wyndruif kwam;
‘Waarom 's ook der menschen geesten,
‘Dikwils van den aard der Beesten
‘Byzet; wanneer z' al te veel
‘Wynvogt golpen door hun keel:
‘Zelf die nugter zyn als schapen,
‘Worden dronken Leeuw of Apen.
'T helpt niet wat (42) Merkuurook zeit.
(43) Polidoorof (44) Eervrugtpleit.
(45) Diomeeden (46) Vrientschapvlugten,
Daar zy stoot nog slagen dugten.
(47) Heremyten (48) Snuffelaar,
Maakten zulk een groot misbaar,
Dat elk toeliep om te scheiden.
(49) Moedtliep d' (50) Eerstetusschen beiden.
Woede oploopentheid gestuit,
Moest dit rot ter kamer uit,
(Hoe zy lasteren en raazen)
Tegens wil den aftogt blazen.
'T wyl dat d'een werd (51) Bokkebaart,
D'ander (52) Aapgenoemt, niet waart
(42) Filip RoosBeestesch.
(43) Johannis GlauberLands. Sch.
(44) MomperLands. Sch. van Antw.
(45) Willem DoudynsHist. Sch. van 's Gravenhagen.
(46) Theodoor vander Schuur.
(47) Herman ZwaneveltLands. Sch. van Woerden.
(48) Otto MarceusKruid en Slange Sch.
(49) Zie 22.
(50) Guilhelms van lngenHist. Sch.
(51) Karel de JardynBeeld. Lands. en Beestesch.
(52) Fransois BeeldemakerHage.

353
Dat ze ooit in 't gezelschap kwamen
En zig zelve moesten schamen.
Met zoo kwam de nasleep aan
'T volkje van de Bent. (53) Askaan
Was als Bachus uitgestreken,
Zyne leeuwenhuid een deeken
Ruig, omgordelt met een bant.
Aldus pronkte hy parmant
Onder schaduwe en den lommer,
Van zyn hoofdkrans buiten kommer;
Als de gever van den Wyn
Die den mensch vervrolykt. Zyn
Rykstaf was een (54) Brypotlepel*
Die ook strekte tot een klepel
Als hy op zyn (55) Keteltrom
Maakt zoo luiden veldgedrom
Dat zelf d'(56) Echo, hoe verscholen,
Weergalmt uit verborgen hoolen.
Hy zat op een wagentroon,
Nevens hem de schoone (57) Adoon
Die voor Ariadne speelde
Om de Fabel te verbeelde.
Elk sprong om de Veldkoets heen
Als een (58) Satyrfluks ter been
(53) Dominicus van WynenHist. en gezelsch. Sch.
(54) Hans Jordaans.

  • Potlepel. Hist. Sch. van Delft.

(55) Jan BunnikLants. Sch.
(56) Klaudius Albertus SevinHist. en Pourtr. Sch. van. Bruss.
(57) Kornelis de Bruin, wiens Reisbeschryving in druk uitgaat.
(58) Korn. van Ryssen, Konstig Goudsmit, Steenzetter, en geestig puntdichter, welke een lidt van
de Roomse Bent was, en in den jare 1667 en 1668 met de zelve veel omgang gehad heeft:
die ook een lyst van de toen tegenwoordige Bentvogels gemaakt heeft, die wy overgenomen
hier te pas gebragt hebben. Hy was byzonder potsig, dog niet min stekelig van aart, overzulk
zy hem dien Bentnaam niet zonder reden gegeven hebben.

354
Of als (59) Pan, daar hy de reyen
Voordanst als zy spelemeyen.
(60) Geestigheiden (61) Opgangstak
(62) Welgemoetd'(63) Olyvetak
Op, ten (64) Zinnebeeldvan vrede.
Dus deed (65) Studie, dus deed mede
(66) d'Ordonantieen de (67) Vlucht
Op de blymaar van 't gerucht:
Strekkende tot vredebooden;
Om den Wyngod in te nooden.
Die zig toont van (68) Goeden wil,
En gebied zyn reiskoets stil
Te doen staan, en zyn trawanten
Zynen Wynstandaart te planten.
Die dit willig, moe getorst,
Zonder (69) Uitsteldoen; want dorst
Had hen op den weg bekropen.
Straks gaan alle keelen open,
Voor de volle Bent (70) Bokaal,
Ingeschonken tot onthaal
Van de nieuwe aankomelingen.
(71) Slempop, die 't bestel der dingen
Had, riep: Lustig, drinkt en eet,
Ziet den disch met kost gereet,
Daar een dronk wel op zal smaken:
Lustje Amandelen te kraken,
(59) Jan Lis. Hist. en gezels. Sch. van Oldenburg.
(60) Ary vander Kabelvan Ryswyk.
(61) Nicolaas Piemont.
(62) Pieter Frits, gezels. en spook Sch. van Delft.
(63) VerhulstHist. Sch. van Antw.
(64) Adriaan FolyHist. Sch. van Koppenhagen.
(65) Francis vander KappenHist. Sch. Van Antw. naderhand aan Hendrik van Lintgegeven, die
meê van Antw. en een fraaije Lants. Sch. was.
(66) Izaak de Moucheronfraai schilder van gebouwen, Water en Lantgezichten van Amst.
(67) F. Moens.
(68) Theodoor Wilkens.
(69) François de Meyer.
(70) Bartolomeus Martenskonstig Goudsmit van Antw.
(71) Theodoor VisserLandschapsch. H. Mommersvan Haarlem.

355
Lustje Steur, of Kaviaart,
Zult, van velerhanden aart,
Of ook zoute Krakelingen,
Keur van veel versnaperingen?
(72) Meleagervatte voort
'T wilde zwynshooft. Op myn woort
Sprak hy: dit is wis en zeker
'T lokaas voor een frissen beker.
(73) Volgervolgde op 't zelve spoor,
Diende (74) Vlytigelk wat voor.
Maar (75) Sinceerdie zig beschonken
(Na de Bentkelk was gedronken)
Voelde, kroop in eenen hoek.
(76) Dapperriep straks, houje kloek,
Laat ons liefst een pypje rooken
By (77) Leander, reeds aan 't smooken.
Ronduitmeê 't getal vermeert,
Dien meer brein als spraak ontbeert,
Wil als wysgeer redeneren,
En verborgen dingen leeren:
Maar verdwaalt zelf daar hy staat,
In den doolhof van zyn praat.
Wyn hervormt der Menschen geesten.
(72) Jan Baptist Breugel.
(73) De naam van deze is ons onbewust, alleen hebben wy dit onderstaande vaersje met zyn
Bentnaam bekomen.
Gy die als Broeder van ons allen word gegrtet,
Volgt na des Bents gebruik in alles wat gy doet;
Zoo zal ons Broederschap, u daar om altyd roemen:
En een Navolger van de Roomse Bentwet noemen.
Zoo blyf uw naam en faam, voor altyd buiten schult,
Mits gyN A V O L G E R zyt, en het ook blyven zult.
(74) zie 19.
(75) Arent Teerlingvan Alkmaar.
(76) Joano Vernero Tamfraai Bloemsch.
(77) Kristiaan Reuder. Bataljeschild.

356
Schoeit hun drift op vremde leesten.
Maakt den wyzen tot een zot,
En ten doel van yders spot.
(78) Studieraakt geheel te suffen
En (79) Ballonverstout te bluffen,
Dat hy uit d'aloude Stam
Der Trojaansche Helden kwam,
Daar de schriften van gewagen,
Die zyn stamroem helpen schragen.
Daar (80) Saturnustegen pleit
Op de wisse onzekerheid:
En dat al die zig beroemen,
En uit trots een (81) Afdruknoemen
Van (82) Eneasdwaasheid was,
En 't bewys zoo broos als glas:
En volslagen zotheids teek'nen
Zyn, van (83) Romuluste reek'nen.
(84) Exter't klappen meê gewent,
Zwetst op 't vaste (85) Fondament
Van zyn Konst, die zoo veer boven
(78) zie 65.
(79) Deze bynaam is eerst aan Petit Janreisgezel van Jan Toebak(beide Hollanders) naderhand
aan Pieter Verbruggengegeven. 'T is te zeggen Windbal. In Italien en Vrankryk worden zulke
Windballen an een Ezelsvel toegenaait en met wind opgeblazen, gebruikt om meê te spelen.
Jak. Callotheeft zulks (om 'er begrip van te geven) in een printje verbeeld, daar de wyze van
daar meê te spelen en de hoegrootheid van de Windballen uit te zien is.
(80) Pieter van Sikkelers.
(81) Jacomo de HeusLants. Sch. van Utrecht.
(82) Steenvoorden.
(83) Bonaventuur Overbeek, die de Roomsche Ruynen naar 't leven geteekent, zelf geëtst, nevens
een beschryving in druk gebragt, aan de Brittannische Koningin Anna opgedragen heeft.
(84) François Henrie.
(85) Rouwbraaf Hist Sch. uit Zwitzerland, heeft voor den Lantgraaf van Hessenkassel verscheiden
Blafons; Zolderstukken gemaakt. In Italien zynde schilderde hy de Zaal van Pet. de Courtone
in 't kleen na. Naderhand ging hy met Goudsbloemte Hamburg wonen.

357
And're in schoonheid was te loven,
Als de (86) Vogel Fenixby
And're voog'len. Goethartvry
Van dit malen als de gekken,
Had (geen Mensch sprak van vertrekken)
Daar zyn (87) Speculatiein.
Dit ging (88) Slempopnaar zyn zin,
Stoorde zig niet aan 't gekwezel,
Maar stont als een (89) Gouden Ezel
Pal, en op zyn kragt parmant,
Met de kelk steeds in zyn hant.
Wyl dat (90) Hectorstont te roemen,
En bedryven op te noemen,
Van zyn schicht als (91) Kupido,
Daar hy was zoo dor als stroo.
Wis'lingmeld de Wisselingen
Van den tyd, en 't lot der dingen:
(86) De WinterHist. Sch. van Antw.
(87) Jan Teyler.
(88) zie 71.
(89) een Duitser. In de Bent hadden zy hem Ezelgedoopt, maar hier over te onvrede, zeide hy:
dat hy dus gebynaamt niet in zyn land zou durven komen, en presenteerde aan de Bentvogels
eenig geld om voor te drinken; des zy hem eene andere benaminge zouden geven, 't geen
zy aannamen en noemden hem uit potsery den Gouden Ezel.
(90) Barent Appelman.
(91) De naam van dezen is my onbekent. Korn. v. Ryssen te Rome zynde heeft hem (na 't my
toeschynt) helpen inhuldigen en dit daar op gemaakt:
Jn alles wat 'er leeft is altyd min van nooden,
Door min bestaat het al, door min leest alle ding,
Alleen niet op der aard, maar zelf ook by de Goden,
Ja zo 't de min niet deed, de Waereld die verging.
Wy, die ons Roomse Bent, volmaakt te wezen roemen,
En dagten dat de min ontbrak aan onze kent,
U hier met d'eernaam van ons minnegootje noemen,
Of andersK U P I D O , by kleen en groot bekent.

358
Hoe de Konst geraakt in noot,
Moet gaan bedelen om (*)broot;
Om dat thans die Konst beminnen,
'T meest maar doen om geld te winnen;
Zulks wanneerz' 'er bot na bien,
Twee kaptalen daar in zien.
Hoe dat Konst en Konstenaren,
Outyds in groote agting waren:
Dat het nu niet is als 't plag;
Datmen brave Schilders zag
Als een (92) Gouden Septereeren.
Zoo, zoo kan de kans verkeeren.
Bravesprak van scheiden: dog
‡ Stoppertjebegeerde nog
Eerst de (†) Mantelpypte smooken,
Daar op riepenze allen: Rooken.
Dan alleen de Nachtraafniet:
Die elk een tot blyven ried,
Zei: men moet'ze als prullen wraken,
Die geen (*)Jonas kunnen maken.
Reeds ontvonkte d'(93) Avondster,
Aan 't gewelfzel, die van ver,
'T Zonnelicht in 't Westen dalen
(*) Een spreekwoord datmen dikwils gebruikt als 'er weynig geld voor een Konststuk kan bedongen
worden. J. Vos (als Roel de Bakker schilderyen voor Brood kogt) vont 'er dit op:
Roel kogt veel Konst om broot; men raakt 'er niet voor sunst aan.
Wiens Konst om broot gaat, Roel die laat zyn broot om kunst gaan.
(92) David Beck. Hofsch. van Kristina Koningin van Zweden.
‡ La Tombe. Deze Bentnaam werd hem gegeven, om dat zoo haast hy by zyne Landsluiden
kwam, straks sprak van een pyp toebak te stoppen.
(†) Een vond, om 't gezelschap wat langer by malkander te houden.
(*) Dit wil zeggen: Drie dagen, en drie nagten zonder slapen by 't gezelschap over te zitten.
(93) Daniel SeyterHist. sch. van Weenen.

359
Zag, met ingekrompen stralen;
Om te sluiten de omloopkring.
Elk kon, nu 't op scheiden ging,
Als de (94) Papegajenklappen,
Of als marktdoctoren snappen.
Eindlyk raakt dit Rot aan 't gaan.
Slempop, die nog drank zag staan,
Spalkt zyn keel op, en zyn lippen,
En liet 't resje binne slippen,
Of hy 't door een Trechtergoot:
Maar gebolt door dezen stoot
Moest het (95) Korpuslaten zinken
Op den grond neer. Wellusthinken
Ging, het euvel deed hem wee
Aan zyn hiel en groote tee.
Wie den Honing likt moet lyen
'T steken van de nyv're Byen.
Weelde is niet altyd van duur.
'T spreekwoord zeit: na 't zoet komt 't zuur.
(96) Mengelaarmaakt vremde gieren,
Losse draaijingen en zwieren.
(97)Yver blyft somwyl in 't gaan
Als een houte Leemanstaan
Styf, en roerloos zonder spreken,
Wat elk bidden mag of preken:
Of gelyk een (98) Pyramyd
Aan de graven toegewyd.
Dees gelyk een schim ontsluipen.
Genen als de (99) Schildpadkruipen.
And'ren als een (1) Krabop zy.
(94) Marcell. Sibrechts.
(95) Zie 21.
(96) Maurits Bibevan 's Hertogenbosch.
(97) Jacomo van StaverdeBloem- en Vrugt-schild. van Amesfoort.
(98) Albert van Spiers.
(99) François Danks.
(1) Jan AsselynAmsterdammers.

360
(2) Voordewindzet alles by
Om zyn woning te bezeilen,
Dog hy ploft, vergist in 't peilen,
Als een (3) Zantzakop den grond.
Maar (4) Fortuindie zig verstond
'T zeil met voordeel te beheeren
En het lings, en rechts te keeren,
Op de streken van 't kompas,
'T eerst in veil'ge haven was.
En schoon (5) Piktoorsen (6) Lantaren,
'T hunnen dienst tot Leidstar waren,
Stiet hun volgeladen Schip,
Dikwerf tegen zand, en klip:
Dog wyl zy geen rampen leden,
Na dees Benttogt (7) Wel te Vreden.
Vele myner Konstgenooten, welker Bentnamen hier ingeweeven zyn, nog in leven
zynde, hebben deeze bywoningen voor een uitspanning in de dagen hunner
jongelingschap gehouden, en naderhand zig zoo gedragen, dat alle brave luiden
agting voor hun hebben. ô Hoe gelukkig zynze(zeit meergemelde Hoogstraten in
zyn Schilderboek op pag. 207) dien dit ten goede gedyt! en die als de verjongde
Ram van Medea, uit den Bentketel springen, daar zoo menige Pelias in versmoort
blyft: Ja overgelukkig zynze, die hun dwaasheden
(2) Gillis vander Meren.
(3) Alberto Clovet.
(4) Robbert du ValHagenaar.
(5) Kasper van WittelMiniatuur sch. van Amesfoort.
(6) Jan Baptist d'AssenieHist. sch. van Doornik.
(7) Dominicus Schaft, eerst beelde en pourtretschild. naderhand Wayersch.; om dat zyn hand
beroerd werd.

361
overleven, en hunne zotheden nazien. Waarom hy ook de Schilderjeugt waarschuwt,
dat zulk gezelschap vol gevaar steekt, inzonderheid voor levende geesten die ligtelyk
verleid werden.
Wie deze Peliaseven gemeld was, en het onbezonnen bedryf van zyne Dochters
enz. Kan de Lezer vinden in het 3 Hoofddeel van 't 7 Boek der Hervorm. van Nazo,
waar mede wy dit Boekdeel sluiten.
E I N D E .