Schouburg/Deel II/Naamrol 96-100

Uit Wikisource
< Schouburg/Deel II/Naamrol 79-95 Schouburg/Deel II/Naamrol 96-100 Schouburg/Deel II/Naamrol 101-126 >


Plate D- Allaert van Everdingen and Adam Pijnacker.

96
in 't schilderen van Noordsche landgezigten, daar hy by zeker toeval gelegentheid
toe vont om afteekeningen naar leven te maken; want hy zig naar eenige plaats
aan de Oost Zee te scheep begeven hebbende beliep hem eene gevarelyke storm,
die hem willig of onwillig niet onbeschadigt op de kust van Noorwegen deed
belanden. Den zelven natuurlyken aard heeft hy ook in zyne gekoleurde teekeningen
waargenomen, waar van 'er de konstminnende Heer Jero. Tonneman verscheiden
in zyn Konstkabinet heeft. Zyn Beeltenis staat in de Plaat D. 1.
Hy was naarstig in 't schilderen, yverig in ter Kerk te gaan, en niet misdeelt van
verstand. Hy stierf, zyn levensloop geëindigt zynde, in Slagtmaand 1675. en liet na
drie Zonen, waar van 'er twee zig tot de oeffening der Konstbegaven, van welke de
middelste Pieter genaamt nog leeft.
'T was te wenschen dat onze EVERDINGEN zyn konstpenceel zoo menigwerf niet
had afgesleten op groote doeken welke dikwils in den weg hangen en met een
scheef gezigt begluurt worden, nu de ModeTapytzeryen en andere blinkende vodden
(de pest voor de Konst) alzins invoert. Welk droevig lot de brave penceelkonst van
[Adam Pynaker]
A D A M PYNAKER. (hy was geboren in 't jaar 1621. in 't Dorp Pynaker gelegen
tusschen Schiedam en Delf) somwyl meê treft, zoo dat, wanneer hy eens 't hoofd
uit zyn grafzerk opstak op die prullen daar men thans de kamers meê behangt zou
vloeken; ziende dat zyne beschilderde kamerdoeken worden opgerolt, om voor altyd
naar de zolders te verhuizen, om dat de Mode die Zaal buitentyds heeft ingehuurt.
Hy heeft drie jaren in Italien geweest, om zyn Konst naar brave voorbeelden voort
te zetten, welke

t.o. 96

97
tyd hy yverig zoo met naar het leven te teekenen, als te schilderen heeft waar
genomen.
Gelukkiger zyn zyne beknoptelyk beschilderde Taferelen, dan zyn groote stukken:
want de zelve op behangzels, en in Konstkabinetten geplaatst, hun agting behouden.
Ik heb 'er van gezien waar in zig een bosch met dicht geboomte liet zien, Konstig,
natuurlyk en vermakelyk geschildert: hier een troep boomen in de blaauwe lommer:
daar een invallend zonnelicht, welk de groene meijen met gloeijende tintelingen
schildert, 't eene tegen 't andere zig doet redden en ruimte maken. Het was vergeefs
zoo ik daar meer van zeide, wyl de brave Dichter P. Verhoek het vermogen van zyn
Penceelkonst, by gelegentheid van dat hy een zyner beschilderde Zalen beschryft,
naar waarde door zyn dichtpen dus heeft afgemaalt:
Dus wint het kloek penceel meer velds, nu alle wanden
Der zaale, staan bemaald met konstige waranden,
En groene bosschen, van een morgenzon bestraalt,
Die glansryk uit de kim op wilde kruiden daalt,
Den dag schept, dat wie Konst verstaat, staat opgetogen,
En waant Italien t' aanschouwen met zyn oogen.
Zoo zag Vorst Hannibal van d' Alpes neergedaald,
Door d' aardige Natuur een gouden oegst gemaald,
En hitste 't krygsvolk op, door 't zien der schoone landen,
Terwyl dat oogvermaak den lust deed watertanden.
Men vind de schikkonst hier natuurelyk verstaan.
De voorgrond is met kruid en stammen ryk belaân
En uitgevoert, als 't eerst dat 't oog komt aan te schouwen.
Men ziet de gronden voorts al meer en meer verflouwen

98
En deinzen, mylen veer, tot daar het bleeke azuur
Der bergen word geverft, met glans van 't zonnevuur.
........
Hier strekt de rots zyn kruin ten Hemel, woest bedekt
Met heggen, ruigte, en braam, van klimop los omstrengelt.
Men let hoe aardig haar natuur door kleuren mengelt;
Hoe milt, zelfs aan den steen, zy haar cieraden geeft;
Terwyl een gantsche stroom van boven neêrwaarts streeft,
Het water ruist, en bruist, en stuift, gelyk een reegen.
De zilv're beek bevogt de dalen, stroomd een zeegen
Van Vrugtbaarheid hun toe: het half verwelkte groen
Schept leven, groeit, en bloeit, in 't edelste saizoen.
De boomschors ruyg van mos verbeeld hier d' eyk, die rustig
Drie eeuwen stand houd, en vertoont zig groen en lustig,
Gelyk de Berkenboom gekent word aan zyn bast:
Hun kruinen, bruin en dicht, met bladeren vermast,
Beschaduwen den grond, en stuiten Phebus stralen.
De Harder kwinkeleert in deze groene dalen,
En speelt een Veldlied, op den driesprong, daar 't geluit
Een dubb'len weerklank kaatst, en nabaaut zyne fluit,
Terwyl de Koeye, en Geit, en Schapen zig verzaden.
........
My dunkt ik stap alree door dart' le wildernissen
Der weel' ge kruiden, en hoor 't ruisschen van de blaân.
Al wat het oog vermaakt, lacht ons hier lieflyk aan;
PYNAKKERS konstpenceel braveert dus de tapyten,
Die lam, en styf, en hart, in kort haar kleuren slyten;
Gelyk de bitt're nyd verbleekt op 's mans bestaan.
Hier kan Heer* Backer, als 't geboomte, ontbloot van blaân,

  • Kornelis. Schepen, Raadt, en Bewindhebber der Oost-Indische Mantschappy, te Amsterdam.


99
En 't grazelooze Veld behyzelt staat, met duinen
Van jacht sneeuw overstolpt, dees bladerryke kruinen,
Beschouwen, groen van loof, een Somer voor het oog.
Hier kan hy afgeslooft door Staatzorg, weer den boog
Ontspannen; zig in dees bespiegeling verlusten.
Hy is gestorven in 't jaar 1673. maar zyn roem door 't penceel behaald, en zyn
beeltenis geplaatst in de Plaat D. 2 blyft duuren.
[Kornelis de Man]
Hier nevens verschynt de brave Konstschilder KORNELIS DE MAN, geboren te Delf,
in het jaar 1621. De zugt om vremde Landen, en de berugte penceelkonst der
grootste meesters te zien, spoorde hem al vroeg tot de reis. Parys was de eerste
Stad daar hy stil hield om zyn Konst te oeffenen; maar om den trek dien hy naar
Rome had, liet hy zig daar niet langer dan een jaar ophouden, wanneer hy voortreisde
op Lion en van daar door Lombardyen naar Italien. Te Florence kreeg hy
gelegentheid om zyn penceelkonst te oeffenen voor een groot Edelman, in wiens
dienst hy twee jaren bleef, tot dat hy naar Rome vertrok, daar hy zig verscheide
jaren naar doorluchtige voorbeelden oeffende. Van daar vertrok hy naar Venetien,
waar hem geen Mecenassen ontbraken, die zyne Konst rykelyk beloonden.
Wanneer hy nu negen agtereenvolgende jaren op vreemde haardsteden gespyst
hadde, tragte hy weder naar zyn vaderland; en nam zyn te rugreis over de Alpische
gebergten, en voorts door andere steden, tot zyn geboortestad Delf, daar hy stalen
van zyn brave Konst, (na dat hem de dood zyn levensdraad afknipte in 't jaar 1706,
zonder bedroefde weduw of kinderen agter te laten) ge-

100
laten heeft. Van het geen zyn penceel vermogt, kan getuigen inzonzerheid een groot
stuk op de Anatomikamer, waar in de Regenten van het gild der Wondheelers en
verscheiden Stads Medieynmeesters afgebeeld staan. In verscheiden huizen te
Delf, bewyzen dit ook kleine gezelschapjes van Heeren en Juffrouwen.
[Gerbrant vanden Eekhout]

Plaat E- Gerbrand van den Eekhout and Wallerant and Jaques Vaillant.

Agter hem volgt de brave Konstschilder GERBRANT VANDEN EEKHOUT, geboren
tot Amsterdam in 't jaar 1621 op den 19 van Oogstmaand. Hy was een Leerling van
Rembrant van Ryn, en bleef tot het einde van zyn leven by de zelve wyze van
schilderen, welke hy van zyn meester geleerd had. Alleenlyk heeft hy in velen van
zyne Konststukken den agtergrond wat klaarder of helderder gehouden. Hy heeft
veele pourtretten levensgroot in zyn tyd geschildert, die hy konstig en kragtig naar
de Konst uitgevoert heeft. Geen van de minste is zyn Vaders pourtret, die een
Goutsmit in zyn tyd was. Het hangt by zyn Neef Gerbrand vanden Eekhout: maar
meest heeft hy toegeleit op het schilderen van Historien.
Ik heb verscheiden Konststukken van hem, en onder deze een gezien,
verbeeldende Christus, zittende in den Tempel, onder de Hebreeuse leeraren, in
welker wezenstrekken de yver in 't onderwyzen, en de verwondering over de
antwoorden van den Heere Christus, zoo natuurlyk verbeeld was, dat men scheen
te zien wat zy tegens malkander wilden zeggen. Een waarneming daar Rembrant
zig inzonderheid door vermaart gemaakt heeft: zoo dat men Eekhout onder de
besten van zyne Leerlingen met reden stellen mag.
Onder zyne voornaamste Konststukken word geteld een Tafereel, verbeeldende
Jesus in de ar-men van Simeon, by den Heer Jakob Hinloopen, daar de Dichter Jan Vos dit byschrift op gemaakt heeft.