Schouburg/Deel III/Naamrol 220-233

Uit Wikisource
< Schouburg/Deel III/Naamrol 212-219 Schouburg/Deel III/Naamrol 220-233 Schouburg/Deel III/Naamrol 234-247 >


Plaat I p220 21-Maria Sybille Merian 22-David vander Plaas.

220
de. Van daar vertrok hy naar Weenen, daar hy eenige jaren zyn Konst oeffende:
van Weenen naar Praag, en eindelyk naar Breslau, daar hy gestorven is in 't jaar
1703. zyn penceeloeffening bestont in 't schilderen van fraaije Landgezigten en
Zeehavens. Zyn bentnaam was Mirtillus.
Onze J O H A N N E S G L A U B E R heeft ook een Zuster D I A N A G L A U B E R
genaamt, die de penceelkonst geoeffent heeft, en fraaije beelden en pourtretten
geschildert; dog bedroefde toevallen hebben hare oogen, (tot nadeel van de Konst)
van 't zien berooft. Zy is nog in leven en woont te Hamburg.
[Maria Sybille Merian]
De bevinding, die na den uitslag van zaken zekerder dan anders besluit, heeft
dikwerf doen zien, dat de onbedwinglyke driften, lusten, en neygingen der zwangere
vrouwen overgaan tot de vrugt, of die aan 't schepsel 't geen zy draagen meedeelen.
Dit gezegde zullen wy klaarblykelyk bestempelt zien aan
M A R I A S Y B I L L E M E R I A N , dochter van den berugten plaatsnyder Matheus
Merian, geboren te Frankfoort op den 2 April des jaars 1647. zy van haar elfde jaar
af tot de Konst geneigt, helde meer tot het penceel, als tot huisselyke bezigheden
over: des zy dikwils van haar moeder daar over werd begraauwt: immers het was
geheel tegens haren zin, waarom zy zig genootzaakt was het vuur van hare
geneigtheid onder ontveinzinge te dooven 't geen als haar moester van huis was,
des te sterker ontvlamde; zoo dat zy zig ook naderhand haar moeders ongenoegtheid
niet bekreunde, om dat zy daar in haar Stiefvader tot een sterken voorspraak had,
die haar moeder dikwils erinnerde 't geen zy voorhenen wel verhaalt had,

t.o. 220

221
te weten: dat, toen zy van deze dochter zwaarging, zy meer als voorhenen
geneigtheid had tot Konst en rariteiten, ja daar zy anders onverschillig in de
beschouwinge van dit alles was, zy toen zelfs werk gemaakt hadde van Insecten
te behandelen, opgezette vlintertjes, en allerhande soorten van bloede looze diertjes,
tot horentjes, schulpen en zeegewassen inkluis, op hun orde in de kabinetladen te
schikken, en de afschilderingen met vermaak te beschouwen: gevolgelyk dat zy
d'oorzaak was van haar Dochters aangebore drift. Immers haar aangehuwde Vader
Jacob Murel bragt het zoo veer, dat haar geoorloft wierd, haar neyging te mogen
opvolgen; daar zy nu reets als gezeit is, steelswyze van haar elf jaar af, al begin
van gemaakt had, en in dien vroegen tyd zig bedient van het onderwys van Abraham
Minjon, haar Stiefvaders Leerling.
De geneigtheid tot de Konst groeide met het aanwassen van de jaren met haar
op, en zoo veel te sterker, als de roem van haar Konst vermeerderde.
In den jare 1665, den 16 van Bloeimaand begaf zy zig in den Huwelykenstaat
met Johannes Andriesz. Graff, van Noremberg. Dit niet tegenstaande, heeft zy zig
naar haren Vader, om dat de naam van Merian meer berugt was, laten noemen.
Deze was een goed schilder, inzonderheid ervaren in de Bouwkunde, als te zien is
aan die naaukeurige afteekening van St. Pieters Kerk te Rome, door Joan Ulrich
Kraus in koper gebragt, Anno 1696. beslaande negen groote bladen papier.
Dit niet tegenstaande bleef de liefde tot de Konst in haar, zelfs onder het
kinderkrygen, en huisselyke zorgen aangroeijen.
't Was haar niet genoeg, de natuur in opzigt

222
van der zelver menigvuldige diertjes, met hare eygen levendige koleuren op
perkament na te bootsen, maar zy kreeg ook een drift om de veranderinge der
gedierten, en de wonderbare hervorminge van Rupsen in gevleugelde Uiltjes, Witjes
enz. nevens den menigvuldigen verschilligen aart, en wyze van voortkomingen
t'ontdekken, als ook het voedsel waar door zy bestaan na te sporen; op dat de
menschen door klare beschouwingen dier wonderheden de wonderbare wysheid,
en kragt Gods, in de minste schepselen zouden leeren beschouwen, en zien; en
op dat de waereld te gereeder hare konstige afteekeningen, en vlytige nasporingen
zoude deelagtig worden, nam zy voor dezelve in koper te doen snyden, en nevens,
of met byvoegingen van hare naaukeurige agtgevingen in druk uit te geven: gelyk
zy dan gevolgelyk het eerste stuk te Noremborg in den jare 1679. onder dezen tytel
uitgaf:
Der Rupsen begin, voedsel, en wonderbare verandering. Waar in de oorspronk,
spys, en gestaltenwisseling: als ook de tyd, plaats, en eygenschappen der Rupsen,
Wormen, Kapellen, Uiltjes, Vliegen, en andere diergelyke bloedelooze Beesjes,
vertoont worden.
Daar op volgde in den jare 1683. het tweede stuk, dat van gelyken aart was.
Deze onderzoekdrift, (om agter de ware hervormings wyze te komen, en de
verkeerde wysmakeryen daar omtrent te verydelen) was in haar zoo groot, dat zy
besluit nam (niet schromende de gevaren van de zee) om een reis naar de
West-Indien daar om aan te vangen: gelyk zy gevolglyk deed in den jare 1698. en
bleef omtrent 2 jaren op Suriname, enkel en alleen om alles wat

223
tot haar oogmerk diende naar 't leven af te teekenen en in den grond na te sporen.
Wat nut haar yver aan de weetlustigen gegeven heeft, getuigen de genen, die haar
groot werk gezien hebben, 't geenze daar van heeft uitgegeven in den jare 1705.
getitelt,
Metamorphosis Insectorum Surinamensium,
of
Verandering der Surinaamsche Insecten, Rupsen, Wormen enz.
zynde elk geplaatst op die gewassen, bloemen, vrugten daar zy opgevonden zyn,
ook de generatie der Kikvorschen, wonderbare Padden, Hagedissen, Slangen,
Spinnen en Mieren worden vertoont en beschreven, alles in America, naar het leven
geschildert. Hier van spreken, die 't werk doorbladert en gelezen hebben, met grooten
lof.
Nog verscheiden werkjes van minder beslag heeft zy in druk uitgegeven: daar
haar Dochter nog een boekje met vyftig platen (waar van de aftekeningen gereet
lagen) heeft toegestaan; want de dood haar levensdraat af knipte op den 13 van
Louwmaand 1717.
Wy hebben haar beeltenis, wel waardig de geheugenisse der volgende tyden,
geplaatst in de Plaat I 21. op welke, als ook op haar Konst, en levensgedrag deze
volgende vaerzen gemaakt zyn:
Dit is de beelt'nis van Maria Meriaan,
Wier hand zoo lof'lyk wist het konstpenceel te stieren

224
In 't bootsen van gebloemte en allerhande dieren
Met dunne waterverf, op perkamente blaân:
Zelf 't geen Natuur ontdekt op veer gelegen kusten;
Waarom zy niet ontzag te steev'nen over Zee,
In 't dreigende gevaar, en rampen wel te vrêe,
Steeds latende 't bestier op Godes voorzorg rusten.
Wat gaf haar d'yverzugt, wat haar de nazoeklust?
Zy vond in Konst vermaak, en in bespiegelingen
Der Scheps'len d'oorzaak van het wezen aller dingen.
Haar naam leeft, schoon de dood haar lamp heeft uitgeblust.
Zy heeft twee Dochters naagelaten, die zy in 't bloemschilderen onderwezen heeft,
Johanna Helena Herolt Graff, geboren den 10 van Louwmaand 1668. en Dorotea
Maria Hendriks Graff, geboren op den 13 van Sprokkelmaand 1678. deze heeft
haar moester vergezelschapt op de reis naar Suriname, en is buiten de
konstoeffening ook geoeffent in de Hebreeuse taal.
[Johannes Voorhout]
Nu volgt
J O H A N N E S V O O R H O U T , geboren op den Uithoren buiten Amsterdam,
in den jare 1647. op den 11 van Slagtmaand. Zyn Vader die een Horlogiemaker
was, ziende hem tot de teekenkonst geneigt, bestelde hem by eenen Konstantyn
Verhouttot Gouda, een fraai schilder van ModerneHistorien, onder wiens opzigt
en onderwys hy zes jaren, de Konst van de beginselen af voort oeffende. Deze
eerste school ontwassen, klom hy tot een hooger op, onder het bestier van den
beruchten Joan van Noort, Historie- en pourtretschilder t'Amsterdam, onder wien
hy vyf ja-

225
ren de Konst bleef oeffenen, en daar in zoo veer quam, dat hy voorts niet meer als
het leven ten voorwerp noodig had. In het jaar 1670, quam hy te trouwen, en wyl
het troubel jaar daar op volgde, en het zig liet aanzien als of de Franse moetwil deze
Landen geheel zoude overstroomen, het Hollands Leeuwenhart in dat van een Haas
scheen hervormt, de Steden met vlugtelingen alzins wierden opgepropt, besloot hy
met zyn vrouw, dat dreigende gevaar over zee t' ontwyken, om buiten vrees
aftewagten, wat 'er eyndelyk van te komen stond, of wat keer het oorlogslot nemen
zoude, met voorneemen zoo het zig ten besten wendde (gelyk gebeurde) weder
naar 't vaderland te keeren.
Zy namen dan in 't jaar 1672, de reis aan naar Fredrikstad, daar de Vrouw veel
brave en wel gegoede Vrienden woonen had, alwaar zy gelukkig aanlandden, en
by uitnementheid welkom waren. Niet lang was hy daar of 't wierd rugtbaar dat hy
een Konstschilder was. Des kwam de brave Konstenaar Juriaan Ovens(die in dien
oort door zyn pourtretschilderen zyn Fortuin gevonden had, gelyk hy ook veel geld
naagelaten heeft) hem en hy den zelven te kennen, die hem gevolglyk in zyn huis
bragt daar hy hem een groote zaal met Konst van de geagtste Meesters, waar mede
hy aan de Hoven handel dreef, liet zien, en hem ook polste of hy voor hem wilde
schilderen. Maar wanneer hy bemerkte dat onze Voorhout daar geen genegenheid
toe had, ried hy hem naar Hamborg te trekken, met verzekering dat hy daar met
zyn Konst, waar van hy een staal met zig gebragt en aan hem vertoont had, wel
zoude staan, gelyk ook gebeurde. Want hy was daar welgezien, en bedong veel
geld voor zyn werk,

226
ja werd (na dat zyn goed om te vertrekken al opgepakt stont) van verscheiden
grooten aangezogt om daar te willen blyven, maar ( wie, zeit de spreuk, is 't aller
uuren even wys?) hy had zig door 't schryven van zyne vrienden in Holland laten
bekoren, om weder naar zyn vaderland te komen, gelyk hy ook deed, na dat hy drie
jaren daar had gewoont.
Door zyn onvermoeyden yver, en weergalooze naarstigheid, vervaardigde hy van
jaar tot jaar vele Tafereelen, daar de Konstminnaars keur uit konden neemen. Maar
wie weet niet dat de waereld dusdanige gereede voorkomingen gans verkeerd
behandelt? en dat zy tragt naar 't geen dat 'er luttel is, en walgt van 't geen zy
gemakkelyk verkrygen kan; schoon in de waarde dier dingen geen onderscheit is.
Gratiaan doet een geestig verhaal van iet diergelyk. Een Indiaan(zeit hy) die veel
Kostelyke gesteenten had, vertoonde een der zelve aam ten doorslepen Juwelier
om die op prys te stellen. Deze schatte de zelve hoog. Daar op vertoonde hem
d'Indiaan een anderen steen die veel beter was dan d'eerste. Dezen schatte hy vry
minder waard, gelyk ook den derden en vierden; vervolgens zulks dat de Asiaan
geweldig verwondert stond te zien, en naar de rede daar van vraagde, die tot
antwoord kreeg: Dat de Meenigvuldigheid zig zelve in kleenagting brengt, aangezien,
zoo haast de zeldzaamheid van een ding ophoud, d'agting verdwynt. 'K behoef het
besluit niet op te maken: verstandigen vatten wel wat ik hier meede aanduiden wil.
Zoo dat dereden waar om onze VOORHOUT zulke uytstekende voordeelen met
zyn Konst niet bejaagt heeft als anderen wel gedaan hebben, schoon zyn Konst
zulks wel verdiende, eensdeels is de overvloed zyner konstwerken, anderdeels zyn
op-

227
regte handel, hoe deugdelyk die ook wezen mogt want de waereld is al zoo veer
van de oude eenvoudigheid verbastert, datmen met vroomheid spot, en de list
verstant noemt. Opregte betuiging verdient geen geloof: wysmakery moet de waar
doen verkoopen, en die daar op geslepen zyn stappen met de voordeelen heen.
Om dingen hunne waarde te doen houden is 'er al van ouds list gebruikt. Poppea,
die snoode speelpop van Keizer Nero, wist door konsttrekken hare schoonheid tot
een dieren prys te verkoopen; want daar van was altyd nog meer te zien dan zy
vertoonde. Zomtyts liet zy haar oogen en voorhoofd een weinig zien, op een anderen
tyd haar mond en wangen. De rest hield zy bedekt met haar sluyer. Zoo lang zy die
listige rol speelde, werd zy van elk gezogt en aangebeden; maar zoo haast zy zig
geheel overgaf aan Nero, werd zy een verschoppeling. Die het op 't eerste voorbeeld
niet begrepen hebben wat ik zeggen wil, zullen 't op het tweede zoo veel te klaarder
bevatten.
Dog dit alles overgeslagen om een einde te maken, moet ik tot slot dit zeggen:
dat hy doorgaans altyd voorwerpen voor zyn penceel heeft uitgekipt die waardig
zyn datmen Konsten vlyt daar aan besteed, waarom ook de Heer Lud. Smids op de
stervende S O P H O N I S B A , door hem verbeeld, dit volgende byschrift in druk uitgaf.
Hier sterft de Dochter van den strengen Asdrubal.
De weeuw van Syphax: dus zag haar 't verbittert Romen
Gevangen: enV O O R H O U T maald dus haar grootschen val.

228
En doet het blaauw vergif in 't stervend aanzicht komen.
'T vergif zond Massanis, om * Sophonisbe niet
Geboeit te zien voor des verwinnaars staatzywagen:
Zy nam het, zonder blyk van droefheid, of verdriet,
En zonder eens naar 't hart van die dit zond te vragen.
Zelf in haar dood scheen zy vol edelmoedigheid,
Tot zelf de Vyand ook haar treurig lot beschreit.
Zyn Beeltenis kan men zien in de Plaat H. 20.
[Mathys Neveu]
M A T H Y S N E V E U , geboren te Leyden in 't jaar 1647, heeft de Konst van
Tekenen geleert eerst by Abraham Torenvliet, naderhand, en voorts de Schilderkonst,
by Gerard Dou. Thans woont hy tot Amsterdam, alwaar hy (schoon Keurmeester
van de Hop, en tot een goeden ouderdom gekomen) nog dagelyks de Konst met
grooten lust, en yver, oeffent. De voorwerpen zyner Konst zyn doorgaans bevallig
voor 't oog, aangezien hy het meest vrolyke gezelschapjes, Juffertjes en Heertjes
die Tee-drinken, met de kaart spelen, of anderzins elkander onthalen; ook wel
kraamkamertjes, en dergelyke vertoonselen doet zien.

  • Sofonisbawas de Dochter van Asdrubal, Veldoversten der Karthaginensers, en Huisvrouw

van Syphax, die Massanissa, zoon van Gala, Koning van Numidie, wanneer die zig voor
bontgenoot van de Romeinen verklaarde, van den troon gebonst had. Massanissanaderhand
met de Roomsche hulpbenden van Korn. Scipiogesterkt, beleegert Cirtha, een Stad in
Numidie, en dwingt haar zig overtegeven. Massanissaziet niet zoo ras Sofonisba, of hy word
door hare Schoonheid verlokt, en bied haar zyn liefde, en dienst aan. Scipiokant zig hier
tegen, en wil haar gevangen den Roomschen Raad overleveren. Dit smartte Massanissa
zoodanig, dat hy besloot haar eer te doen sterven, dan zulks zonder het te konnen beletten
aan te zien. Hier op zend hy haar een beker met vergift, dien zy edelmoestig op zyn verzoek
uitdrinkt. Livius 30 B.

229
Het voornaamste proefstuk zyner Konst 't geen ik gezien heb, bestaande in een
groot gewoel van beeltjes, en bywerk, verbeeld de zeven werken van Barmhertigheid,
het geen byzonder uytvoerig en kragtig in zyn koleuren geschildert is.
Zyn Jaargenoot en Leerling van Erasmus Quellinus,
[Jakob Denys]
J A K O B D E N Y S , geboren te Antwerpen, had in drie jaren, die hy te Rome en
Venetien had doorgebragt, met naar de beste statuen en teekeningen, en naar de
Konstwerken van Rafaelen Julio Romanote schilderen, zoo veer in de Konst
toegenomen, dat dezelve den Hertog van Mantuaniet alleen behagen konde, maar
ook den Groot Hertog van Florensen, dien hy met zyn Hofgezin geschildert heeft,
van welken hy boven zyn bedongen loon beschonken werd met een medalje en
gouden keten.
Wedergekeert te Mantua, heeft hy verscheiden Historiestukken in verscheiden
kamers van 't Hof geschildert; en na dat hy den tyd van veertien jaren buiten zyn
Vaderland gekeert had, is hy weder in zyn geboortestad komen wonen, daar hy met
vreugde ontfangen werd.
[David vander Plaas]
D A V I D V A N D E R P L A A S , (wiens beeltenis in de Plaat I. 22. te zien is) geboren
t'Amsterdam den 11 van Wintermaand 1647. heeft zig door 't schilderen van
pourtretten, een beroemden naam gemaakt.
Hy had zig een zonderlinge wyze van schilderen aangewent, waar door zig de
beeltenissen in een weinig afstant gestelt, byzonder kragtig en levendig vertoonden;
aangezien hy de koleuren van 't naakt tegens malkander aangezet, van zelf liet
smelten, zonder dezelve veel te verdryven, waar in

230
hy den beruchten Titiaangetragt heeft na te bootsen.
Onder een menigte pourtretten, die hy geschildert heeft, word getelt, dat van
Kornelis Tromp, Luitenant Admiraal van Holland; waar van het gedenken bewaart
word door dit volgende vaers van den Dichter L. Smids.
Hoe streeden alle puikpenceelen,
Te Athenen, om voor geld of gunst,
Vorst Theseus, op hun tafereelen,
Te schilderen met kracht en Kunst;
Parrhasius begon te maalen
Dat fier en deftig aangezicht;
Maar mogt de zege niet behaalen.
De diepsels zyn te teer en licht,
En hoog sels veel te zagt verheven,
En vrouwelyk door een gedreven.
Eufranors Theseus toont een moed
In alle trekken van zyn weezen;
Het heerlyk beeld heeft vleesch en bloed,
Gezwollen spieren, sterke peezen,
En oogen, die nog met hun blik
Door 't hart van zyn Athener dringen,
Het geesselen met angst en schrik,
En dwingen zoo zyn lof te zingen.
Parrhasius, zie, deeze wint.
't Zyne is een held, en 't uwe een kint.
Zoo zal uw' Tromp ook triomfeeren,
Doorluchte Schilder vander Plas,
En branden, die u durft braveeren
En tarten, met zyn glans tot ass.

231
Schynt nog dit beeld niet te ooreloogen?
Het bliksemt uit dat grootsch gelaat,
Op die gins afmaalt, onder 't poogen,
Een Hoveling, en geen Soldaat.
ô Geest! ô hand! ô kloeke verven!
Laat nooit uw braaven meester sterven.
Verscheiden agter een volgende jaren bragt hy ten dienste van den Boekverkoper
Pieter Mortier door, met verbeteren, verteekenen of het nazien der proeven van de
Bybelsche Tafereelen, waar aan hy heeft doen zien, dat hy de koppelingen van ligt
en bruin, de houding, en 't welstandige, 't geen in plaatwerk vereist word, wel
verstond. Dog hy leefde niet lang na de voltoojing van dit werk, moetende zig het
sterven ('t lot van alle menschen) getroosten, op den 18 van Bloeimaand 1704.
Wie kan 't elk een van pas maken? men zag na zyn doot verscheiden Hekeldichten,
door een der plaatetzers gerymt, alom zwerven.
[Daniel Syder]
D A N I E L S Y D E R , gebentnaamt de Morgenstar, anders Cavalier Danielle, is
geboren te Weenen in Oostenryk, of zoo anderen willen, op de grenzen van
Zwitzerland, en te Weenen opgevoed. Het zy daar meê zoo 't wil, de lof van zyn
verheven Konst zweeft nu nog op de tongen dergenen, die Italie bereist hebben.
Wie zyn eerste leermeester is geweest, weet ik niet, maar hy heeft lang te Venetien
by den beruchten Karel Lott geschildert, en vele van zyne konststukken zoo na met
zyn penceel nagebootst, dat de zelve alom verspreit, dikwils voor egte stukken
aangezien, en verkogt zyn. Zelf wort 'er in Italie (daarmen somwyl 2 of 3 stukken
van gelyken inhoud zeit) wel over getwist welk het egte is.

232
Na dat hy dan zoo lang te Venetien had verkeert en de Venetiaanse wyze van
Schilderen en Colorerenzig eygen gemaakt, vertrok hy naar Rome om zig vorder
in de volmaakte teekenkunde (waar in de Romers vermaart zyn) te oeffenen; tot
welken eynde hy zig onder opzigt van Car. Marattibegaf, waar na hy kwam te
trouwen aan een Boekverkoopers Dochter, en kort daar aan in dienst van den Hertog
van Savojen, die groote agting voor hem, en voor zyne Konst had, en hem ten bewys
daar van Ridder maakte. Egter heeft hy tusschen beide, op verscheyden tyden te
Rome geweest en voorname Konstwerken gemaakt.
Inzonderheid heeft hy zyn heerlyke Konst in 't schilderen en teekenen doen blyken
in Chiesa Nuovavan St. Philypineri, anders de Nieuwe Kerk, aan 2 groote stukken,
in een van welk Manna regent in de woestyn, en gans Israël Mannen en Vrouwen
en Kinderen even bezig zyn in 't opgaderen; in 't ander het laatste Avondmaal van
Christus, alle levensgroote Beelden, en zoo konstig van schikking en Natuurlyke
uitdrukkingen der Hartstogten en andere vereiste hoedanigheden, dat de zelve
alleen genoegzaam zyn lof zullen vereeuwigen.
Om den geesten somwyl wat spelens te geven en de gedagten niet altyd even
opgespannen te houden op groote werken, maakte hy nu en dan een pourtret, dat
my doet gedenken aan zeeker voordeelig geval 't geen my de Konstschilder Le Blon
verhaalt heeft. Toen hy den Hertog zyn patroon zou afmalen door zyn Konstpenceel,
had hy zyn Maalstok vergeeten. De Hertog hem verlegen ziende reikte hem zyn
wandelstokje (met

233
Diamanten boven aan omzet) toe, zeggende kan ik u daar meê dienen?onze Ridder
bediende zig daar van om met de hand op te leunen, en na dat hy het afbeeltsel
voltooit had, wilde hy het den Hertog weder geven, maar een der Hovelingen, die
hem gunstig was, weerhield hem, zeggende in stilte tot hem: de Vorst zou het als
een soort van veragting opnemen: hy heeft immers gewaagt, kan ik u daar meê
dienen? en zal het gevolglyk niet weder eysschen; en zoo het u naderhand mogt
door zyn Guarda-Roba(Kleedbewaarder) afgevergt worden, neem 'er Hanttekening
van. Maar hy behield het, en gemelde Le Blonheeft het hem nog zien hebben in
den jare 1697 als hy te Rome was, en toen ruim 50 jaren mogt bereikt hebben.
Dewyl wy geen nader berigt hebben, zoo hebben wy zyn levens begin gestelt op 't
jaar 1647. In 't jaar 1699 heeft de Konstschilder Ger. Wigmanahem in goede
gezontheid te Rome gezien, en van zyn overlyden heb ik tot heden toe nog niet
gehoort.
[Godfried en Johan Zacharias Kneller]
GODFRIED, en JOHAN ZACHARIAS KNELLER, geboren te Lubeck in Holstein,
daar hun vader onderkoster van de Kerk was, volgen nu. De laatst gemelde
schilderde Gebouwen en Landschappen, ook by wylen kleine Pourtretten in Olyverf
dog zyn Konst heeft zulk een hoogen top niet beklommen als die van zyn Broeder.
Beide hebben zy Italie, Engeland en Holland, doorreist. GODFRIED geboren 1648,
(wiens Beeltenis in de Plaat K. 23. te zien is) was van jongs af aan tot de
Schilderkonst geneigt. Na dat hy zig eenigen tyd daar in geoeffent had, begaf hy
zig naar Holland entot onderwyzinge eerst van Rembrant, daar na van Ferdinand
Bol.
Hoe lang hy 't onderwys van gemelde Meesters genooten heeft, weet ik niet, maar
wel dat hy