Schouburg/Deel III/Naamrol 282-293

Uit Wikisource
< Schouburg/Deel III/Naamrol 248-281 Schouburg/Deel III/Naamrol 282-293 Schouburg/Deel III/Naamrol 294-387 >


Plaat M p282 27-Johannes Verkolje 28-Abraham Hondius.

282
Hoe gevallen dikwils den grond geleid, of, om beter te zeggen, aanleydingen hebben
gegeven tot Konst, en wetenschappen, daar van hebben wy van oude tyden af
menigte van voorbeelden. Inzonderheid leezen wy by van Mander, hoe Kwintyn de
smit op een jong meisje verliefde die op den zelven tyd een schilder tot minnaar
had, maar zig verklaarde, ingevallen Kwintyn een schilder in steê van een begruisden
smit waar, dat zyn persoon, haar beter dan de ander zoude aanstaan, en zy zig tot
hem neygen. Maar hier scheen geen middel toe, aangezien hy dit ambagt geleert
had, en daar en boven een oude moeder had, waar voor hy met een den kost moest
winnen. Des werd hy droefgeestig en eindelyk ziek. In die langwylige ziekte leggende,
en behoestig zynde, werd hem geraden, toen hy zoo veer weder begonde te beteren,
dat hy zig op zyn bed konde opgeven, dat hy gedrukte printjes van Heyligen,
Heyligjes genoemt, (die de Roomsgezinden uitdeelen aan de kinderen die yverig
hunne gebedekens en de kerkbelydenis leeren) met koleuren en goud zoude
afzetten, dat hy deed. Naderhand ondernam hy somwyle 't een voor en 't ander na
uit de hand na te teekenen, en klom eyndelyk uit die geringe beginselen op, tot de
hoogste van een vermaard Konstschilder.
[Johannes Verkolje]
Een diergelyk geval, dog anderzins ontsproten, ontmoet ons in 't levensbedryf van
den Konstschilder J O H A N N E S V E R K O L J E , geboren te Amsterdam, in 't jaar
1650. den 9 van Sprokkelmaand. Zyn Vader was een Slotemaker Benjamin genaamt.
Johannes 10 jaren of daar omtrent oud zynde, speelde nevens andere jongens met
prikjes; zynde een houten blokje, waar vooraan een naald, en agter vogelveertjes
in steken,

t.o. 282

283
een prikje genoemt, om dat zy daar meê in zekeren afstant op een gestelt doel
prikken. Wat gebeurt'er? een der zelve van een jongen zoo maar in 't wild heen
geworpen, kwetst zyn hiel, of enkel. Hy gaf daar geen agt op, voor dat de pyn
vermeerderde en naa 15 of 16 weken, het gebrek of ongeval, door de prik van de
naald veroorzaakt, zig ontdekte, en dat wel zoodanig zorgelyk voor zwaarder ongeval,
dat zyn ouders goedvonden hem te brengen by eenen Kornelis, vermaart
heelmeester te Jisp, daar hy eenige jaren door die kwaal bedlegerig was. Onder
allerhande speeltuig dat zy hem om de pyn, en den tyd te doen verdryven, gaven,
waren ook oortjes printjes, daar de kinderen nu nog, opgeplakt, als kaarten, meê
spelen, daar hy wel 't meeste gevallen in had, aangezien zyne geneigtheid strekte
om dezelve na te teekenen. Daar na zette hy, op het aanraden van zekeren
Bronkhorst, zig van tyd tot tyd tot het naatekenen van beter soort van printkonst, en
vorderde uit dat gering beginzel door stadig yveren zoo veer op eygen wieken, dat
ik met verwondering van hem heb gezien een teekening met de pen omgetrokken,
en met Oostindischen inkt geschaduwt, naar den Bachus van Mantanga, zoo gelyk
aan de print dat zelfs de wezenstrekken daar in naaukeurig waaren waargenomen.
Welke daarom nog van zyn zoon Nicolaas Verkolje tot zyner gedagtenis bewaart
word.
Door die zelve drift gespoort leerde hy alleen door behulp van boeken de gronden
der Deurzichtkunde volkomen in den tyd van een maand.
Daarna ondernam hy ook uit zig zelven het schilderen met olyverf: hebbende
groot bevallen in de penceelkonst van Gerrit Pietersz van Zyl, anders Gerards, daar
hy zig naar oeffende, en allengs zoo

284
verre quam dat die behandeling van penceelkonst voor die van Gerards wierd
aangezien, als uit het gevolg blyken zal.
Hy begaf zig dan eyndelyk den tyd van een half jaar, ten onderwys by Jan
Lievensz. den jongen. Dees ziende dat zyne handelingen naar die van Gerards
zweemden, liet hem de onvoltooide nagebleven stukken van dien meester (die hy
na zyn dood gekogt had) opmaken. Ondertusschen schilderde hy ook een stukje 't
geen Jan Lievensz. zoo wel beviel, dat hy tegens hem zeide; geef my dat; ik zal u
weder een ander present doen. Dit geschiede. Hy verzogt dan eenige lief hebbers
van Konst, om het zelve te komen zien, belastende aan Verkolje dat stukje op den
Ezel te zetten; en onderwyl werd Lievens om ymant die hem spreken moest
afgeroepen. Zy dit stukje wel bezien hebbende zeiden tot elkander, wat is dit? Jan
kan het zoo goet niet maken, en Gerards is dood, hoe komt hy daar aan? Dit zeggen
nam Verkolje in agt, en leerde daar uit niet alleen zyn vermogen kennen, en de
waarde van 't zelve opmaken, maar het diende hem met een ten spoor, om met
yver in het konstperk voort te draven.
Op gelyke wys stonden ook Valjant en Blooteling verwondert te kyken, als hy met
zyne zwarte konstprinten (waar in hy by eygen uytvinding dus veer gekomen was)
voor den dag kwam. 't Geen ik (als een staal van zyn byzonder vernuft en yver) de
schilderjeugt ten voorbeeld, niet heb willen voorby stappen.
In den jare 1672. kwam hy tot Delf te trouwen, en bleef daar van dien tyd af wonen,
zettende zig tot het schilderen van pourtretten, daar hy veel meê te doen, en veel
geld voor kreeg, en gedroeg zig zoodanig in zyn omgang, dat hy

285
by grooten en kleinen bemint was; waarom hem ook met algemeene stemmen
(zelden zoo) het ampt van Diaken of Armbezorger wert opgedragen.
Onder zyn konststukken zyn berucht de Venus en Adonis, dat ook in print uytgaat.
Het stuk, waar in een Trompetter komt, is verwonderlyk natuurlyk geschildert. En
nog een ander dat aan 't Hof geplaatst is.
Onder zyne voorname pourtretstukken worden getelt deze: waar in hy de kinderen
van den Heer van der Heul; de kinderen van den Borgermeester Berkhout, en
Vredenburg heeft afgebeeld, als ook de pourtretten van den Advoc. de Bries en zyn
Vrouw, Dom. Ger. Brant, ook van zynen zoon Jan Brant en deszelfs Huisvrouw, en
inzonderheid dat van den Advoc. Bogaart, in den jare 1685.
Hy heeft zyn levensloop met veel roem geëindigt, en is gestorven tot Delf in 't jaar
1693, oud 43 jaren, (wiens Beeltenis te zien is in de Plaat M. 27) naalatende zyn
Vrouw en 5 Kinderen, 3 Dochters en 2 Zonen, waar van de oudste Nicolaas genaamt,
geboren 1673. zig alleen geheel tot de Konst heeft overgegeven, en een arends
vlugt genomen heeft, waar van wy op 't gemelde jaar 1673. zullen melden.
Pas aan 't schilderen geraakt zynde, maalde hy de luiden, die in zyne buurt
woonden, en eenige mannen van de wagt, in een stuk zoo natuurlyk af, dat iemant
van die luiden lang daar na het stuk ziende, alle de wezens der afgemaalden kende,
en hen alle by hunne naam opnoemde. Even vernuftig en handig was hy in alle
andere dingen te maken en toe te stellen.
Onder zyne Leerlingen die meesters in de Konst geworden zyn worden getelt
T H O M A S V A N D E R W I L T , pourtretschilder van Delf,

286
J O A N V A N D E R S P R I E T , die uit het Borgerweeshuis te Delf, tot de Konst
opgewiegt is. Dees werd meê een goed pourtretschilder, en trok naar Engeland,
daar hy trouwde en t' zedert gebleven is.
A L B E R T U S V A N D E R B U R G , mede van Delf, schilderde pourtretten en
Ordonantien.
H E N R I K S T E E N W I N K E L . Deze wist verwonderlyk alles wat hem van andere
meesters voorkwam na te schilderen, nevens
W I L L E M V E R S C H U U R I N G Hendriksz. van Gornichem, waar van wy hier na
zullen melden.
[Ugaart Delvenaar en Jacob Koning]
Ook leefde in dien tyd een UGAART DELVENAAR, een fraai Landschapschilder,
ook een JACOB KONING, een Discipel van Adr. vanden Velde. Dees in 't eerste
de handelinge van zynen meester nabootsende, schilderde fraaije Landschappen
en Beesjes, en naderhand Beelden en Historien, en nam daar in zoo gelukkig toe,
dat hy te Koppenhagen, aan 't Hof van Denemarken door zyn Konst heel bemind
wierd. Dit was die, welke aan onzen Verkolje (ziende in hem een yver om alles wat
de Konst betrof na te speuren) de Boeken van de Deurzigtkunde (waar van wy
gemelt hebben) leende, waar in hy zoo vorderde dat hy Koning in korten tyd overtrof.
By dit naaverhaal schiet ons ook in 't geheugen (dat wy anders ligt zouden vergeten
hebben) hoe, en door wien hy eyndelyk van het gebrek aan zyn been genezen
wierd.
Zyne Ouders kregen kennis aan zyn Excellentie Burry. Deze was een berugt
Chymicus, en bedreveling in de Geneeskunde, die om den geessel der kerkelyken
t'ontwyken een wyl tyds zig in de Nederlanden onthield. Hy werd van sommigen

287
als een andere Esculapius aangezien, van anderen voor een tweeden Parazelsus,
en wederom van anderen voor een Toovenaar gehouden; niet zulk een Toovenaar,
als voorheen de betooverde waereld gelooft heeft dat 'er waren: die zig in katten,
honden, weerwolven enz. veranderen konden en allerhande spokeryen aanregten;
maar die een geneeswyze boven de gemeene wyze der Geneeskundigen oeffende,
die de menschen (ziende de goede gevolgen) verbaast dede staan. Gelyk hy dan
ook onzen Verkolje, vele jaren te vergeefs gesmeert en gelapzalft, volkomen genezen
heeft, door het gebruiken van 99 poeders. Deze waren gemerkt 1. 2. 3. 4. en zoo
voort, en bestipt hoe veel hy daar van yder dag moest innemen, gelyk hy stiptelyk
opvolgde en bespeurde geene veranderingen in zyn lichaams gesteltheid, als met
het ingeven van het laatste poeder, wanneer hy zig zoodanig onder en boven van
slym en vuyligheid ontlaste, dat 'er naau potten genoeg in huis waren, om die te
vangen, waar na men niet anders tot het been dede als het zelve dagelyks met
schoon lywaat verschoonen.
't Is bedenkelyk dat gemelde Burry zal hebben bespeurt, dat bedorve sappen, die
zig door de opening van dit gebrek ontlastten, de genezing beletten, en de wond
Fistuleus maakten, en dus op de inwendige kwade gesteltheid eerst voornamentlyk
heeft gewerkt door middel van zyn poeders, op dat de genezing van de wond des
te zekerder van gevolg zoude wezen.
Wat nu zyn schadelyk gevoelen, en begryp van zaken den Godsdienst betreffende,
aanbelangt, (om welke rede hy Neêrland ten Vryburg verkoos) daar van weet ik
geene byzonderheden, als dat hy een Viereenigheid dreef, en tot de drie personen
de

288
Maagt Maria voegde, en aanhang maakte. Hoe het zy, dit weet ik, dat hy om een
gebrek of toeval 't geen den Rooms Keizer overviel, naar Weenen vertrok, maar na
dat hy eenigen tyd zyn verblyf aldaar gehouden had, opgevat, naar Rome verzonden,
en in 't slot St. Angelo gezet werd, daar hy opgesloten, zonder ymant te mogen
spreken, eyndelyk ook gestorven is.
DROOGSLOOT willen sommigen dat Gornichem, anderen dat Dordrecht voor
zyn geboorteplaats zal toegewezen worden.
Hy heeft wel den meesten tyd van zyn leven (dat is bekent) te Dordrecht gewoont,
en ook zyn meeste Konst daar verspreit, onder de Borgers. Meest al dat hy gemaakt
heeft verbeeld Boerekerkmissen, waar men koekkramen ziet, weerzyts de huizen
van de Dorpbuurt, en de keuken in het verschiet. En wat de beeltjes aanbelangt,
daar van kan men zeggen:
Datze alle schynen als in eene vorm gegoten.
[Johannes vander Bent]
J O H A N N E S V A N D E R B E N T is geboren te Amsterdam, maar in wat jaar weet
ik niet regt, maar was zoo by en omtrent de 40 jaren als hy stierf, des wy hem
plaatsen op 't jaar 1650. Hy was een Leerling van Wouwerman en Adr. vanden
Velde, naar wien zyn penceelwerk wel meest zweemde, zoo in verkiezing als
behandeling van schilderen. Hy bleef ongetrouwt, en woonde by vreemde menschen
in, daar hy een vrye kamer had. 'T gebeurde dat hy een goede somme geld,
(sommige zeggen 4000 gulden) by een had, door erffenis of hoe bekomen weet ik
niet. Deze buit werd hem geligt, wanneer hy eens was uit gegaan, 't geen hem niet
weinig verzette. Hy had wel geen bewys, maar hield altyd vermoeden

289
op zyn Huiswaart. De Goutvink was hem ontvlogen, en 't was niet te denken dat die
weder tot haar kou zou keeren. Hy zette van mistroostigheid de Tering, en zyne
levensgeesten smolten weg tot dat hy eindelyk stierf in den jare 1690.
Die by de krepelen woont, leert mank gaan zonder kruk.
Zeker schilder die de Waereld verstont, wanneer hem iet dier gelyks gebeurde,
had 'er een konstgreep op, om weder agter zyn gestolen geld te komen. Zyn Leerling
die alleen wist waar zyn meester het geld ('t geen hy in zyn kas niet vertrouwen
dorst, uit vreeze dat het gestoolen mogt worden) begraven hadde, werd door
begeerte bekoort om het weg te dieven. De Schilderbaas die somwylen wel eens
in 't geheim, en by donkere avonden, onderzoek deed of 'er de buit nog school,
(want
Daar de schat is,
Is het hart wis.)
vond eindelyk de plaats ledig. 't Stoorde dien volgenden nagt zyn rust wel; maar hy
wilde zig met overleg bedenken. Uitstel van tyd doet de besluiten ryp worden; daar
en tegen brengt de verhaasting altyd misgeboorten voort. En Gratiaan zeit: Op een
zaak die men te doen heeft te slapen, is beter dan wakker te blyven op een zaak
die gedaan is.
Den volgenden dag hield hy zig nog als nergens van te weten, en ging spanseren;
maar met den avond t'huis gekomen zynde, zeide hy (zonder eenige veranderinge
aan zig te doen blyken) tegen zyn Leerling, dat hy honderd ducaten ont-

290
fangen had, en dat hy den aanstaanden morgen vroeg met hem moest opstaan,
om dit goud by de rest in den Hof te begraven. De Knaap eensdeels deducht dat
de diefstal zou uitleken, en op hem gehouden worden, anderdeels door den blink
van 't goud bekoort, en verheugt dat den buit, dus vermeerdert zynde, hy t'effens
daar na alles opligten konde, besluit in der stilte by nagt op te staan, en het geroofde
geld weder ter zelver plaats te brengen, gelyk geschiede. Maar hy vond zig in zyn
toeleg byster bedrogen; want de meester met hem dien morgen vroeg opgestaan
vond het geld, nam (in steê van het gemelde goud daar by te brengen) den geborgen
buit weg, en gaf naderhand geen berigt aan zyn Leerling waar hy het geleid had,
hebbende hier door geleert
Dat die geheimen melt,
Steets gaat met zorg verzelt.
[Pieter Reuven]
P I E T E R R E U V E N is geboren in dit zelve jaar 1650. Zyn Konst verdient dat
men van hem gewage. Hy was een Leerling van Jaques Jordaans, en door
naarstigheid zeer verre gekomen. Hy hielt zig bezig omtrent groot werk, als zolders
en zalen. In 's Gravenhage schilderde hy de Praalbogen, toen Willem de derde,
Koning van Engeland, daar in gehaalt wierd. Men bespeurde daar veel Konst en
schoonheid in, die de oogen van verscheide konstenaren naar zig trok. Op het Loo
in het Koninglyk lusthuis heeft hy het fraaiste dat daar is ook gemaakt. Zyn stukken
verdienen te grooter verwondering, om dat hy zoo vaardig ter hant was. Zoo dat
naaulks te begrypen is hoe zulke uitsteekende konstwerken in zoo

291
korten tyd hebben kunnen volvoert worden. Hy stierf in het einde van het jaar 1718.
[Matheus Wytman]
M A T H E U S W Y T M A N , geboren te Gorkom in 't jaar 1650. schilderde heel
uitvoerig en konstig in 't kleen. De verkiezingen zyner voorwerpen waren
gezelschapjes, gelyk die van Netscher, uitgezondert dat hy de gezigten van
landschappen die hy in zyne achterwerken maakte, of te pas bragt, by uitnementheid
uitvoerig en natuurlyk schilderde. Dog in Bloemen en Fruit, daar hy zig in 't laatst
toe begaf, zou hy wel 't meest uitgemunt hebben. Hy had tot leermeester eerst
Hendrik Verschuuring, naderhand Joh. Bylaart tot Utrecht, die zig verheugde dat
hy hem dus veer in de Konst gevordert zag. Maar zyn sterflot gehengde niet dat hy
hooger top beklom, en deed hem ten grave dalen in den jare 1689.
[Marienhof]
Zyn tyd- stat- en Konstgenoot MARIENHOF, volgde de handeling van Rubbens in
't kleen zoo konstig na, dat hy van de Konstkenners geroemt werd. Hy ging van
Utrecht te Brussel wonen. Hy trouwde vroeg, en sterf vroeg.
[Johan vander Meer]
Onder de Utrechtse schilders word ook getelt J O H A N V A N D E R M E E R , (schoon
hy tot Schoonhoven geboren is) om dat hy wel den meesten tyd van zyn leven daar
gewoont heeft. Waar, of by wien hy de Konst geleert heeft, weet ik niet: maar wel
dat hy in gezelschap van Lieve Verschuur naar Rome reisde en daar verscheiden
jaren in 't oeffenen der Konst doorgebragt heeft. Hy schilderde beelden en tronien
levensgroot, op de grootse manier, alzoo hy te Rome omgang had met Drost en
Karel Lot, daar hy byzonder toenam. Daar by had hy het geluk dat hy niet voor de
keelbeulen behoefde te schilderen, maar

292
onbelemmert zyn Konst mogt oeffenen en voortzetten, zonder op winst te doelen:
want hy had een Grootvader die veel geld bezat en met onzen vander Meer veel
op had, zeggende tegen den Jongeling: Jantje zoo 'er een Heertje onder ons geslagt
moet wezen, zo zyt gy'er zoo na toe als een ander. Hy maakte tot dien einde altyd
dat hy te Rome een volle beurs had.
Vander Meer van Rome weder tot Utrecht gekomen kreeg gelegenheid van een
ryke Weduw, die een Lootwitmakery had, te trouwen. Deze vrouw werd ten eersten
zwanger, dat een groot geluk voor hem was, alzoo zy by haar eersten man geen
kinders kreeg, waar door zy hem te meer lief had, en een rypaard voor hem op stal
hielt, om dat hy zig by wylen wat mogt verlustigen. Maar die kermis duurde niet lang:
want zyn vrouw kwam te sterven, en de soldaten verbranden zyn Huis,
Lootwitmakery, en alles wat hy bezat. By welke gelegenheid iets opmerkelyks
voorviel, 't geen wy in 't leven van Jan de Heem hebben gemelt, ten staal hoe de
waereldse zaken verkeeren kunnen.
En 't is om te verwonderen, daar hy zoo laat aan de Konst kwam (want zyn ouders
hadden hem tot de taalgeleertheid opgewiegt) dat hy in de deelen der zelve zoo
veer gekomen was.
Barent van Kalraat
B A R E N T V A N K A L R A A T geboren te Dordrecht in den jare 1650. den 28
Augustus, heeft tot onderwyzer in de teekenkonst van zyn 12 jaar tot zyn 15 jaar
zyn Broeder Abraham gehad. Daar na bestelde hem zyn Vader by Albert Kuip, zoon
van Jakob Gerritsz. Kuip, waar van wy hier boven gemelt hebben. Albert Kuip die
zig wel 't best op 't schilderen van paarden in

293
't kleen verstont, heeft hy nagebootst, maar gelyk de menschen (als het spreekwoort
zeit) by verandering leven, zoo heeft hy zig naderhand gezet op 't schilderen van
Rhyngezigten, op de wys van Herman Zachtleven, dien hy al vry na op 't spoor wist
te volgen. Hy oeffent zig nog dagelyks in de Konst, schoon hy (onder 't zeiltje is 't
goed roeyen, zeit het spreekwoort) een andere kostwinning aan de hand heeft.
[Johanna Koerten]
Hier nevens doen wy ten Toneel verschynen J O H A N N A K O E R T E N , Huisvrouw
van den Heer Adriaan Blok, geboren tot Amsterdam in 't jaar 1650, op den 17 van
Slachtmaant. Deze Juffrouw was van haar jeugt as aan zeer geneegen om konsten
en wetenschappen te leeren, als blykt aan haar treffelyk borduuren, deftig kant- en
akernaayen, heerlyk speldewerken, aardig was gieten, mannelyk schryven, konstig
muzyk zingen, fraay met een diamant op drinkglazen spreuken, vogels, of bloemen
te grieven, verwonderlyk fraay in 't vercieren van bloemen en cieraaden,
voornamentlyk van zyde gevlogten en doorwerkt, en 't schilderen met waterverwen,
waar van nog het een en 't ander by den Heer Blok te zien is.
Indien zy zig geheel tot schilderen had overgegeven, zy zou ongetwyselt ver in
die Konst gevordert hebben. Buiten dit geleit door den rykdom van verstant, zette
zy zig tot het snyden van velerhande voorwerpen met de schaar van papier. En dit
lukte haar zoodanig dat zy daar door een eeuwigen naam gemaakt heeft.
Zo vind ik reden genoeg om onze Johanna Koerten onder de Konstenaars en
Konstenaressen te gedenken; gelyk ik den braaven teekenaar Jan de Bisschop en
anderen, die nooit penceel met verwen heb-