Schouburg/Deel III/Naamrol 40-63

Uit Wikisource
< Schouburg/Deel III/Naamrol 1-39 Schouburg/Deel III/Naamrol 40-63 Schouburg/Deel III/Naamrol 64-95 >


Plaat B p40 3-Gerard ter Burg 4-Gabriel Mitzu 5-Karel de Jardyn 6-Gillis de Hondekoeter.

40
Dus toontT E R B U R G de schets van 't puikstaal derK O R N E L I E N .
Haar aanzicht is geciert met Bloetkraal, Rooz', en Lelien.
Zoo blinkt zy in haar jeugt, door zyn bezielde streeken.
Wie dat haar oud wil zien, die moet haar hooren spreeken.
Dog onder alle zyne beruchte penceelwerken munt uit het Konststuk van de
Munstersche Vredehandelinge, waar in alle de Beeltenissen der Edelen en Heeren
die by 't sluiten van den Vrede tegenwoordig waren, naar 't leven staan afgebeelt.
Voor dit Konststuk eiste hy 6000 gulden, maar alzoo hem daar minder voor geboden
wierd heeft hy 't behouden, en het berust thans nog te Deventer by de Heer
Rentmeester Terburg. Hy heeft zig zelven daar in onder de toekykers afgemaalt, 't
geen hem byzonder wel gelykt; en van gemelde stuk gaat een konstig gesneden
print uit, die by de beminnaars van papierkonst in waarde gehouden word, gelyk
zyn penceelkonst, die men in de braafste Kabinetten in Holland vind.
Zyn Beeltenis konstig door hem zelf naar 't leven geschildert my toegezonden
van Zwol, vertoonen wy door 't graveerstaal gevolgt in de Plaat B. 3.
[Gabriel Metzu]
Nevens hem verschynt ten Toneel de vermaarde Moderne gezelschapschilder
GABRIEL METZU. Het is ons leet dat wy zoo weinig in opzigt van zyne levenswyze
weten te zeggen. Want al wat wy daar van weten, is dat hy tot

t.o. 40

41
Leiden is geboren in 't jaar 1615. Meer hebben wy niet konnen opspeuren, waarom
wy hem by zyn tydgenoot hebben geplaatst: daar zyne Beeltenis zig in de Plaat B
4. nevens G. Terburg doet zien.
De Konstlievende Heer Jan de Wolf heeft een Konststuk van M E T Z U gehad, en
wel het grootste en woeligste dat ik ooit van hem gezien heb, verbeeldende een
Kraambezoek van Juffrouwen en Heeren. Dit stuk was zoo fraai van schikking, zoo
geestig los en konstig geteekent, 't naakt zoo zagt smeltende, kragtig en helder, en
de verscheiden stoffen en satynen, zoo dun geschildert, en natuurlyk geplooit, dat
het een lust was om aan te schouwen. Daar benevens was aan de byzondere wyze
van staan en buiging der beelden, zoo als zy malkander bejegenen klaar te zien,
wat elk zeggen wilde. Over zulks heb ik my altyd verwondert, dat gemelde Heer zig
daar van kon ontdoen.
Thans is 'er in den Haag, in 't Kabinet van den Konstlievenden Heer Joh. van
Schuilenburg, een Konststuk, meê in zyn besten tyd geschildert, verbeeldende een
Juffrouw, die haar handen wastboven een zilvere lampetschotel, welke van een
Dienstmeid word opgehouden, terwyl een Heer ter kamerdeur inkomende, zig voor
haar buigt.
De Konstminnende Heer Hieron. Tonneman heeft een kleen stukje, maar op 't
allerkonstigst geschildert en geteekent, verbeeldende een Vrouwtje dat de luit stelt.
Het Vrouwe troonetje, behalve dat het een schoon leven is, is ook schoon, dun,
uitvoerig en kragtig geschildert: dus ook de hantjes, die, al hadze van Dykgeschildert,
niet konstiger konden wezen. Het Fluweele jak-

42
je gevoerd met wit bont, 't satyne rokje, het mans beeld, de hond, en verder stilleven
dat zig daar by vertoont, is elk naar zyn aart trots de natuur uitgewerkt.
Veeltyds heeft hy ook geschildert een Vrouwtje dat uitstalt, met Groente, Fruit,
Vis, Vogels, of viervoetig wilt, en een Dienstmaagt die te markt komt. Onder deze
soort van stukjes, welke doorgaans niet groot zyn, vint men 'er die zoo natuurlyk
uitvoerig en konstig naar 't leven gevolgt zyn, dat het een lust is om te zien: of ook
wel een ingezigt tot eenig schildervertrek of teekenschool, voor aan met
pleisterbeeltjes, schildergereedschappen, losse printen, konstboeken, en wat verder
onder het stilleven getelt word by een geschikt, 't geen hy alles naar 't leven
schilderde.
Hy was een Man van prysselyk gedrag, en stierf tot Amsterdam daer hy wel den
meesten tyd van zyn leven gewoont heeft. Hy werd van den steen gesneden, op
de middag van zyn leven 1658 oud 43Jaar.
[Johannes Spilberg]
JOHANNES SPILBERG is geboren te Dusseldorp in 't jaar 1619, op den 30sten
van Grasmaand.
Zyn Vader was een konstig schilder in Olyverf en op Glas, en is vele jaren in
dienst geweest van zyn Doorluchtigheid Hertog Jan Vorst van Gulik en Berg.
Naderhand by den Hertog Wolfgang Wilhem, en Raadsverwanter der Stad
Dusseldorp. Zyn Oom Grabriel Spilberg was schilder van den Koning van Spanjen.
Na dat hy zig in de Latynsche en andere talen had geoeffent, begaf hy zig tot de
penceelkonst, waar in hy door zyn vernuft en vlyt zoodanig vorderde, dat de Hertog
Wolfgang Wilhem

43
daar groot behagen in nam; en willende hem dienst bewyzen, een brief schreef met
eigen hand aan Rubbens (voor wiens konst hy groote agting had) waar in hy hem
de zorg over den Jongeling aan beval. En hy zont hem met den zelven naar
Antwerpen: maar hy hoorde, op weg zynde, dat Rubbens overleden was. Des wende
hy zyn reis naar Amsterdam, en tot den berugten Govert Flink, onder wien hy zeven
jaren agter èen de Konst geoeffent heeft, makende onder opzigt van zyn meester
verscheiden brave stukken zoo Historien als Pourtretten, waar door hy naam kreeg
en reden vond om daar te blyven wonen, daar hy zig ook in Huwlyk begaf met Maria
Fis, in 't jaar 1694 op den 20 van Hooimaand, by welke hy 2 Zoons en 3 Dochters
gehad heeft.
In dien tyd werden de Borgermeesters van Amsterdam voornemens een groot
stuk, en daar in een bende Schutters, waar van de Borgermeester vander Pol
hopman was, te laten schilderen. Hier toe werden verscheiden meesters uitgekeurt
om een model daar van te maken. Onze schilder was ook een van hun, dog zyn
model beviel hun zoo wel, dat zy hem dit werk aan bestelden, 't welk hy met roem
volbragt, waar om hy ook boven zyn bedongen loon, nog een present kreeg. Dit
stuk is thans nog te zien tot Amsterdam in den Doele, op de Singel.
Zoo haast zyn roem zig verspreide werd hy van Hertog Wolfgang Wilhem tot
Hofschilder beroepen. Daar gekomen, schilderde hy het pourtret van den Vorst, zyn
gemalin Katarina Charlotte Hartogin van Zweybruggen de Paltsgraaf Filip Wilhem,
zyn gemalin, de Dochter des Konings van Polen en, andere groote van 't Hof, met

44
veel genoegen; zulks hem ook van de Vorsten goude Medaljes, en andere
geschenken, als ook hun genegentheid geoffert wierden.
Ter zelver tyd werd hy van den Vorst, met den Veltmarschalk naar Keulen
gezonden, om de beeltenis der Freelevan Furstenberg te malen, daar hy een groot
geschenk voor kreeg.
Na de dood van den Vorst trok hy met 'er woon naar Amsterdam. Maar 't leed
niet lang of de Paltsgraaf Filip Wilhem kwam in des overledens plaats, en beriep
hem tot zyn Hofschilder.
Daar gekomen heeft hy den Vorst en zyn Gemalin, andermaal ook de Princen en
Princessen verscheiden malen geschildert, inzonderheid de oudste Dochter voor
den Keizer, die ook met de zelve trouwde. Ook schilderde hy in dien tyd den
Keurvorst van Brandenburg, die zulk bevallen daar in had, dat hy hem verzogt aan
zyn Hof te komen, maar hy weigerde zulks.
Hy heeft ook in dienst zynde van den Vorst verscheiden Altaarstukken geschildert,
te Dusseldorp te zien by de Kruisbroeders, en te Benraet, op 't slot te Amsfort.
Toen de Keurvorst uit zyn land naar Polen vertrok, maakte onze schilder zyn
begonnen stukken af, en vertrok weder met Vrouw en Kinderen naar Amsterdam.
Eenige jaren daar na werd de Keurprins van de Palts Johan Wilhem in bestuur
gezet. Deze ontboot straks onzen S P I L B E R G , voor wien hy van jongs af veel
genegenheid had. Voor deze heeft hy verscheiden Historystukken, als ook een groot
Altaarstuk geschildert, 't geen te Roermont in de Kerk geplaatst is. Ook heeft hy het
gansche levensbedryf van Hercules ruim levensgrootte

45
konstig geschildert, te zien op 't slot te Dusseldorp.
Dit Konstwerk voltooit, gelaste hem de Vorst het leven van Christus in 't groot te
schilderen: maar de nydige dood zyn roem niet langer konnende dulden, sleepte
hem (verscheiden stukken al voltooit zynde) in zyn twee- en- zeventigste jaar in 't
graf, op den 10 van Oegstmaand, in 't jaar 1690.
Hy had een Dochter Adriana genaamt, geboren tot Amsterdam op den 5den van
Wintermaand 1650. Deze heeft hy, ziende dat zy van natuur tot de Konst genegen
was, van jongs af aan in de teeken- en schilderkonst onderwezen. Zy teekende
konstig in Postil, of met Krionnaar 't leven, ook uitvoerig in Olyverf, en heeft veel
roem daar door verkregen. Deze liet hy tot Amsterdam by zyn Vrouw, als hy de
laatstemaal naar 't Paltsisch Hof vertrok, daar hy zyn huishouwen wilde houden, en
af en aan reizende zyn zaken voor den Vorst verrigten.
De Keurvorstin, als zy met roem van zyn Dochters Konst hoorde spreken, vergde
hem die te ontbieden; dog alzoo die niet van haar Moeder wilde gaan, die zy
byzonder lief had, gelaste de Vorst hem naar Amsterdam te gaan, zyn huishouwen
daar op te breken, en met Vrouw en Kinderen aan 't Hof te komen wonen,
aanbiedende niet alleen de reiskosten te vergoeden, maar gaf hem ook een goude
Medalje meê, ten present voor zyn Dochter; om haar aan te lokken, en van zyn
gunst te verzekeren. Dit was in 't jaar 1681.
[Wilhelm Breekvelt]
Zy aan 't Hof zynde had veel aanzoek tot trouwen: dog haar Vader bedugt dat al de

46
voortgang in de Konst, die zy door haar vlyt gemaakt had, door huisselyke bezigheid,
wanneer zy kwam te trouwen, zou verydelt werden, nam vast voor, haar aan niemant
dan een schilder te geven, gelyk zy ook naderhand te Dusseldorp getrouwt is met
den braven Konstschilder W I L H E L M B R E E K V E L T , in 't jaar 1684. dog deze
kwam naa 't verloop van 3 jaren, na dat zy 3 Zonen by hem gewonnen had, in 't jaar
1687 oud 29 jaren, te sterven; en na dat zy 11 jaren Weduw geweest was, te
Dusseldorp in Wintermaand van 't jaar 1697. weder te trouwen met den braven
Konstschilder Eglon vander Neer, Raad en Kabinetschilder des Keurvorsts van de
Palts Johan Wilhem.
Eindelyk moet ik nog tot roem van Spilberg zeggen: dat ik een stuk met
levensgroote beelden van hem heb gezien, verbeeldende de Zang- en Speelkonst,
't welk kragtig, stout, braaf geteekent, en natuurlyk geschildert was, zwemende in
penceelbehandeling naar H. Terbrugge.
[Jan Hakkert]
Nu brengen wy eenige Konstschilders ten Toneel, wier geboortetyd wy niet recht
weten, maar die naar gissing tot dezen tyd behoren, als J A N H A K K E R T , wiens
geboorteplaats ik ook niet weet. Dan naar sommig er zeggen zou hy een
Amsterdammer wezen.
Van hem ziet men veel fraaije geschilderde Landschappen, inzonderheid vremde
gezigten van Bergspelonken, en geestige grotten, die hy meest alle in Zwitserland
naar 't leven heeft afgeteekent. 'T gebeurde at hy van sommige Bergwerkers in
zulke eenzame en afgescheiden hoeken en spelonken gevonden wierd, bezig met
iets af te schetzen. Deze onbewust wat die krabbelingen en

47
schetsingen op het papier te beduiden hadden, zagen het aan voor tooverteekens,
en hem voor een Toovenaar, en dreven hem van daar weg. Maar terstond werd hy
van hun weer om een anderen hoek gezien en weg gejaagt. Dit geschiede op
verscheiden tyden. Onderentusschen werd dit onder dien onwetenden hoop verspreit:
waar van de een zeide: hy had hem hier, een ander daar gezien, verbeeldende zig
vast dat het een *Toovenaar was, (aangezien die landaard nog heden met dit bygeloof
besmet is) die daar omstreeks kwam waren. Des besloten zy te samen hem, als zy
hem weer vonden, op te vangen, en in de naaste Stad voor den Rechter te stellen,
gelyk geschiede. 'T geval wilde nu, als zy hem ter Stad inbragten, dat de Hoofdschout
(by wien H A K K E R T wel bekent was) hun op straat ontmoette. Deze hem dus met
touwen geknevelt zien-

  • Toovery. Dat dit bygeloof, daar men al voor vele jaren in Nederland, inzonderheid door Balth.

Bekkersschryven van ontheft is, nog in dien oord stant grypt, blykt hier uit: dat naau twintig
jaren geleden nog twee Vrouwspersoonen, die van tooveryen beschuldigt werden, uit Duitsland
hier te land, en tot Oudewater (welk van oude tyden af met dat voorrecht begunstigt is)
kwamen, om zig te laten wegen, gelyk geschiede, en gingen met een vrykeurbrief, van den
Waagmeester, daar toe gestelt, met eigen hand onderteekent, weer te rug naar haar land.
De wyze hoe dit geschiet is dus. De beschuldigde gaat in een vertrek, daar toe afgezondert,
daar een schaal, een stuk gewigt ter zwaarte van 10 ponden, en een lang wit hemd is. Hier
ontkleeden zy zig moeder naakt, en stolpen dit hemd of witte stolp, over 't hoofd aan, en
treden dus op bloote voeten in de schaal, daar de tegenwigt tegens over gestelt word. Ik
geloof dat dit gewigt nooit een beschuldigde op gehaald heeft; maar dat de oudtydze
bestierders van deze landen (wanneer zy beter wisten) hier door alleen dit bygeloof hebben
getragt te verydelen.

48
de, en goed duits spreken konnende, vraagde hem naar de oorzaak, die hy zeide
niet te weten. Waar op hy die genen vraagde die hem gevangen leyden, welke aan
hem tot antwoord gaven: Dat zy vermoeden hadden dat hy een Toovenaar was,
om zulke en zulke reden; waar uit bleek dat hun vermoeden buiten grond was, en
zy hem buiten schult gevat hadden, 't geen hy hun beduide, zulks hy van zyn banden
ontslaakt wierd, en de Hoofdschout naderhand zig niet konde onthouden van lachen,
als hy hem maar ontmoette of aanzag, herdenkende dit geestige voorval.
H A K K E R T weder in Holland gekomen heeft het dikwils in gezelschap zynde uit
klugt vertelt. Hy hield veel vrientschap en kennis met Adr. van den Velde, die vele
van zyne beste geschilderde landschappen en teekeningen met Beeldjes en Beesjes
gestoffeert heeft.
Diergelyk een geval, als even verhaald is, gebeurde den Konstschilders
T H E O D O O R W I L K E N S van Amsterdam, en H E N D R I K V A N L I N T ,
Landschapschilder van Antwerpen in 't jaar 1711. Deze meer gewoon op sommige
tyden des jaars eenige weken zig buiten Rome met teekenen naar bouwvallige
Paleizen, Rotsen, Bergen en geestige Landgezigten bezig te houden; om zig door
deze uitspanningen te verlustigen: hadden zig begeven tot Ronsieglone42.
Italiaansche mylen buiten Rome 't geen zy ten voorwerp verkozen om af te teekenen
aan dien kant van de oude Stad, die bouwvallig en op een Rots gelegen hun
teekenagtig voorkwam.
De tekenaars zetten zig op een bekwamen afstant neer, met hunne Portefolien,
en Kapersolboven hun hoofd voor 't steken van de Zon. Zy waren

49
vast bezig om de voorwerpen met toetsen in hun ruim beslag af te schetsen als zy
van de genen begluurt werden, die kort by hen aan de wasbakken, die onder aan
den Berg by 't water stonden, af en aan naar de Stad gingen, en daar het kwaad
vermoede dat zy hadden verspreiden; waar op straks een menigte van menschen
zig op de oude en nieuwe vestingen deed zien, die in grooter getal aangroeiden,
zonder dat onze Teekenaars weeten of ramen konden wat zulx te beduiden had,
als dat het uit nieuwsgierigheid (wyl zelden ymant van de Roomers zoo veer af ging
teekenen) geschiede. Wat gebeurt 'er? Een Huis dat dicht aan den wal stond stort
in, en kuitelt van de rots met groot gedruis naar beneden, waar door nog een mulders
huisje dat aan den gemeenen weg stond beschadigt werd. Dit versterkte te meer
hun dwaze verbeelding, hun door gemelde aanbrengers ingeboezemt dat zy
Toovenaars waren die door de kragt der tooverletteren en bezweringen hun Stad
tragten te verdelgen, waar op al het Volk als in eenen oploop uit de Stad naar hen
toe zette, scheldende en razende op hen, als wilden zy hunne Stad door tooverkonst
en bezweringen omwerpen en de Inwoonders verwoesten, nemende dit onverwagte
instorten van gemelde Huis tot hun voordeel zeggende: Dat het geen wonder was
dat het zelve neerstortte; aangezien die oude muragien de kragt der Duiveltjes
indringende tusschen de voegen der steenen niet wederstaan konden. En 't was
hun behout dat W I L K E N S , V A N L I N T , die het op een loopen wilde stellen, zulks
afried, en hun geluk dat de Gerechts-Dienaars meê onder den drom des Volks ter
Stad uitgeloopen de handen aan hun

50
sloegen, en dus de woede des Volks beletten. Deze bragten hen gevangen ter Stad
in over het marktplein, 't welk grimmelde van Volk dat hun naschreeude, Toovenaars
Toovenaars, tot het huis van den Gouverneurdier plaats; voor wien zy haast hun
onschult deden blyken, en zien dat het bygeloof de grond tot dusdanigen oproer
geleit had; Waar op zy werden vry verklaart, en de oproerigen gestilt, dog niet zoo
of hun wierd (wanneer zy den volgenden dag met een post Chaiseuit hun Herberg
vertrokken) van velen Toovenaars, Toovenaars, nageroepen.
[Pieter van Anraat]
Hier aan volgt de brave pourtret en gezelschapschilder P I E T E R V A N A N R A A T .
Deze was een Nederlander van geboorte, maar van wat Stad weet ik niet, nog ook
in wat jaar hy geboren is. Hy was een potsige knaap, en beminde inzonderheid de
Rymoeffening van Jan vander Veen, om welke reden hy veel omgang met hem
hield, gelyk hy ook (om den bant van vrientschap des te rasser te vinden) naderhand
deszelfs Dochter getrouwt heeft, met welke hy, nevens verscheiden Kinderen in 't
jaar 1672 tot Amsterdam kwam wonen, daar hy de Regenten van 't Huiszittenhuis
op de Breestraat in een stuk geschildert heeft, 't geen byzonder word geprezen,
maar waar hy 't sedert vervaren is weet ik niet.
D E B A K K E R ('t is onbedenkelyk dat des mans Konstwerken niet bekent zyn,
of hy moet zig buitens lands onthouden hebben om dat hy in zyn Vaderland geen
begunstigers vont) is een groot meester geweest: van dezen heb ik een Konststuk
gezien, verbeeldende het laatste Oordeel daar veele naakte Vrouwen en Mannen
beelden in kwamen, de voorste een en een

51
halve span groot, waren zoo Konstig geteekent en kragtig geschildert als K O R N .
K O R N E L I S Z V A N H A E R L E M ooit gemaakt heeft, en die kleinder waren hoefden
voor R O T T E N H A M E R in Konst niet te wyken.
My is ook in handen gekomen een stukje van V. G E E L , waar in verbeeld was
een minne met een kindje op den schoot, waar nevens aan stond de Moeder met
een rood fulp jakje met wit bont geestig om 't lyf geslingert, en een geel satyn rokje
dan geschildert en natuurlyk geplooit, speelende met het kindje, even als wilde zy
het door een kol suiker aflokken van de minne. Of deze een Leerling van M E T Z U
geweest zal hebben, weet ik niet maar het was zoo konstig naar die wyze geschildert
dat men het voor penceelwerk van M E T Z U zoude hebben aangezien. Meer is my
van hem niet voor gekomen, en niemant van alle, welke ik naar hem gevraagd heb,
kennen den Man nog zyn Konst, 't geen my doet besluiten dat dikwils brave geesten
door gebrek van gunstelingen in den dop smoren; waar om meergemelde Spaansche
Schryver niet buiten reden zeit: Luiden van uitstekende verdiensten hebben niet
altyd den tyd tot hun voordeel gehad. De zaken der waereld hebben hare getyden,
en 't geen allermeest uitstekent is, is nog daar en boven onderworpen aan de
wisselvalligheden, en veranderlykheid van 't Geluk.
Opsnyers en zwetsers hebben zig al dikwils voor anderen in de gunst der
menschen weten in te dringen, en schoonpraters wyl anderen zugten, weten hun
buikkelder, als Pater Abraham zeit, zoodanig op te vullen, dat men den selven wel
met stutten diende te schoren.

52
[J. Weyerman]
J. WEYERMAN gebentnaamt Compaviva, was een knaap(gelyk het spreekwoord
zeit) van alle markten weergekomen. Hy wist zig dan in de gonst van deze dan van
genen te vleyen. Hy sprak zevenderhande talen, verstond zig op het bloem en
fruitschilderen wonder wel, maar wist egter zyn tong beter dan zyn penceel te
bestieren.
Sommige menschen, zeit Gratiaan, worden geboren met een vermogen om met
alles wat zy zeggen en doen, de gunst van een yder een te trekken, en hun
genegenheid in te nemen, zoo dat zy over de zelve heerschen.
Verscheyde agtereenvolgende jaren heeft hy zig weten op te houden by V A N
B E E K E , Schout te Bodegrave, die tot de oeffening der Konst geneigt zynde, die
gelegentheid waarnam om van hem de behandeling van 't penceel en vermenging
der verwen te leeren, gelyk men dan ook van hem somwyle een fruitstukje, of doode
Vogels hangende aan een spyker, of in een nissing verbeeld ziet.
Zeker het onderwys, en schoon praten, heeft hem duur gestaan, aangezien hy
hem langen tyd aankleefde, en 'er zoo gemakkelyk niet af kwam, als de Koning
Dionyzius van zyn Zangmeester. Als deze klaagde dat hy geen vergelding voor zyn
zingen ontfangen had, zei de Koning tot hem: zyn wy niet samen effen? gy hebt my
vermaak aangedaan met zingen, en iku met hoop te voeden.
O U D E N D Y K en D R O S S A A R T schilderden Landschappen, en daar in verbeeld
Hartejachten en diergelyke Jachteryen, R U I S S C H E R Noortsche gezigten: hier
een lage va-

53
ley, daar steile klippen, tusschen beide beplant met lynrechte mastboomen, en
geciert met huppelende steenbokjes by het ruisschen van een neerstortende
waterbeek. A K E R B O O M gesigten van Steedjes Dorpen Buurten enz. Ik heb de
Stad Doornik in 't kleen door hem verheelt gezien, 't welk verwonderlyk uitvoerig
geschildert was. P I E T E R G Y Z E N Leerling van Jan Breugel kleene uitvoerig
geschilderde Landschapjes met beeltjes. 'k Heb ook gesigten van den Rynstroom,
op de wyze van H. Sachtleven van hem gezien, die Konstig behandelt waren.
[Rombout van Trojen]
R o m b o u t V A N T r o j e n schilderde velerhande vermakelyke Italiaansche
Landgezigten, en eigen verzonnen bouwvallige Paleizen, en geestige doorgezigten
van onderaartsche spelonken schoon hy nooit Rome gezien had. Hy stierf tot
Amsterdam daar hy altyd gewoont heeft in den jare 1650.
D'eerstgemelde E V E R T O U D E N D Y K van Haarlem had een zoon A D R I A A N
genaamt die meê de Konst oeffende; maar of hy niet vernuftig was, en egter daar
voor aangezien wilde wezen, weet ik niet: maar my is verhaald, dat hy het
Landschapschilderen van zyn Vader geleert had, en dat hy de Beesjes om de selve
aangenaam te maken, uit de stukjes van Adriaan van den Velde, en de Beeltjes, of
boertjes, bot uit Tafereeltjes van Tom. Wyk en anderen wist te rapen en daar meê
zyn penceel werk op te cieren; waarom hy ook Rapianusin de wandeling genoemt
werd.
Nog minpryslyk deed V A N H A R P . Deze had een bevallig penceel, schilderde
naakte beeltjes en kindertjes, ook Ceres, en Bachus feesten:

54
maar men vinter onder zyne werken die geheel naar prenten gevolgt zyn. Wierd
zulks hem tegengesproken, hy beriep zig op de spreuk van Horatius die zeit:
De Schilder en Poëet ontfingen beide een magt
Van alles te bestaan, wat elk zig dienstig acht.
Dit doet my denken aan den Bloemschilder SIMP, daar Lud. Smits, in de voorreden
van zyn Galery ofte proef van zyne Dichtoeffeningen, dit volgende vaersje op
gemaakt heeft:
B O L A N U S zag datS I M P , gemaakt had een copy
Na Segers schilderkonst. Ho! sprak hy, staat dat vry
An Schilders, waarom ook zoo wel niet aan Poetén?
.......
Zeker deze Schilderbazen trokken de vryheid al wat ruim naar zig. Ja denk ook niet
dat van Manderzulk doen den naam van wel gestoofde rapen zou gegeven hebben,
als blyken zal.
Het snoer der vryheid de Schilders van oude Tyden af vergunt, word thans van
velen zoo lang gerekt; en de spreuk van van Mander, Rapen zyn goed als zy wel
gestooft zyn, zoo uit haar rechte meening gewrongen, dat het wel dienstig zou zyn
dat 'er een Interpretatie, of nader verklaring van wierd gegeven.
't Is heel wat anders dat een Schilder, Beelden uit Schilderyen, Teekeningen, en
printen van andere Meesters geraapt, in zyn werk plaatst, en voor eigen vinding
vent: Wat anders zig van den zwier der Beelden, Bekleedingen, en byvoegzelen
van anderen te bedienen, zoo dat het

55
niemant ziet of ontdekt. Zulks is steelen, en elk het zyne laten houden. Maar heele
Beelden kenbaar uit andere Meesters te rapen, en die voor eigen uit te venten, zulks
kan men den naam van wel gestoofde Rapen niet geven. Dat het zeggen van van
Manderin zyn konstlessen Kap: I vers 46.
Steelt armen, beenen, lyven, handen, voeten,
't Is hier niet verboden, die willen, moeten
Wel spelen Rapianus persoonage,
Welgekookte Rapen is goe pottage;
Niet wil te kennen geven dat het een Schilder vry staat van deze een Beeld, van
genen een been, of arm enz. te mogen stelen, en dus een samenstelsel van het by
een geschraapte op te maken: maar in tegendeel dat het gestolen moet versmeed,
verkneed, in het verstand als in een pot geslooft, en met de saus van 't vernuft
toebereid, en opgedist worden, zal het smakelyk wezen, zulks word bestempelt door
dit voorbeeld.
Den grooten Mich. Angelo, werd een Tafereel daar in elk deel en het geheel
gedieft was, voorgesteld om zyn oordeel daar over te stryken. maar de Schilderbaas
die roem verwachte, werd dus afgezet: Zoo ik yder Schilder het zyne wedergaf, zoo
zou 'er niet dan een ledige paneel overig blyven, waarom Phil. Angels, de zulke in
zyn Lof der Schilderkonstvergelykt by de Raven van Ezopus, die zig had opgepronkt
met de vederen van andere Vogelen, en dus uitgedost in 't midden der zelve praalde,
tot elk de zyne weder uitplukte, en hem om zyn geleende schoonheid bespotte.

56
Zeker de Fabelen zyn niet buiten nutbaarheid bedacht, en strekken de menschelyke
gebreken ten spiegel.
[Karel de Jardyn]
Velen zouden Fenixen in hun bedryf hebben geweest(zeit Gratiaan) indien anderen
hun niet voorgegaan hadden.
K A R E L D E J A R D Y N gebynaamt Bokkebaart, was een groot Meester in zyn
Konst, maar N. Berchem, by wien hy de Konst geleert heeft, was hem daar in voor
uit. Andersins word 'er onder de Konstkenders getwist, welks penceelkonst meest
te agten is.
Hy heeft alzins getoont dat hy een groot Meester in de Konst was; 't zy hy
verbeelde Osjes, Schaapjes, Geitjes en Roomsche Markten, of eenige potsige
vertooning in 't byzonder, gelyk de Konstlievende Jan de Vogel Tomasz. tot
Amsterdam, thans nog bezitter is van een puikstukje, verbeeldende een Kwakzalver,
staande onder een deel toekykers, in aardige gekskleederen en gemaskert te
zwetsen. Dit stukje is konstig geteekent, geestig t'samen gekoppelt en helder
geschildert. Ik heb ook verscheiden verbeeldingen van Christus aan 't kruis van hem
gezien, die konstig geteekent, natuurlyk gekoleurt, kragtig geschildert zyn en waarin
het bruin en licht byzonder tot welstant in agt was genomen. De Schilders malen
schaduwen, op dat zy, 't geene ze voornamentlyk verbeelden willen, met te sterker
licht zouden doen afsteken; heeft de Professor Francius heel wel gezecht; want een
Konstschilder doet hier door zyn vernuft blyken.
Onder alle zyne konstige penceelwerken word geroemt een kabinet stuk,
verbeeldende de kruis-

57
singe van Christus, met het aankleven van dien. Naar verdiensten is dit door den
Prins der Nederduitse Dichteren geprezen, en in vollen zwier, door konstkundige
uitdrukkingen beschreven, in dit volgende puikdicht, aldus:
Dus lang heb ik gelooft, naar 't woort van 's Hemels tolken,
Dat Christus was gekruist; nu is 't geloof gedaan.
Ik zie den Heilant zelf, door 't woên der Joodsche volken;
O wreed en noodig kwaadt! aan 't heiloos kruishout slaan.
'T gelooven, dit staat vast, moet voor het wetten wyken.
Het brein word min verlicht door d'ooren dan door 't oog,
De waarheid krygt haar kragt door levendige blyken.
Dit is Kalvariën. O schrikkelyk vertoog!
De Zoon van Godt is hier by Moorders opgehangen.
De boosheid weegt de Deugt en Ondeugt met een wicht.
Nog doet de zondt de Ziel naar Christus dood verlangen.
Ik zie de zaligheidt in 't heilig aangezigt.
De liefde tot den Mensch doet hem in lyden blaken.
Wie heil by and'ren zoekt heeft een vervloekten waan.
Hier komt men hem, ô schrik! met bitt're gal genaken.
De Tempelyver vreest geen gruw'len te bestaan.
De vrees voor amptverlies durft zig met bloedt besmetten.
Staa booswicht, die den mond van Christus laagen leit.
't Ontveinsde kwaadt is voor geen wakker oog t' ontzetten.

58
De Lucht, ô wonderdaadt! word met een wolk bespreit.
De Zon bezwymt van angst, nu dat de Zon der zielen,
Die haar met glans verciert, afgrys'lyk word bestreên.
Ik zie een zwerm van Beuls om 't bloedig Kruis heen krielen.
Hier werpt men, om zyn kleedt te winnen, met den steen:
Maar die zyn kleed'ren windt, zal 't eeuwig heil verliezen.
Gins heft Joannes zyn gezigt en hart om hoog.
Maria schynt het bloedt in d'ad'ren te bevriezen.
De doodtsmart van haar Zoon benevelt haar het oog.
Wie dat zyn zaadt verliest, verliest een Deel van 't leeven.
De waare Heilant sterft: ik zie niet dat hy rept.
Die and'ren geest gaf schynt zyn geest nu zelf te geven.
Die alles schept word door zyn schepzels handt ontschept.
Ik mis, helaas! ik mis: ik zie slechts verf vertoogen.
De wolk die 't licht bedekt, brengt my aan 't doolen; neen:
Z J E R D Y N heeft my, door konst van zyn penceel, bedroogen.
Maar deugdelyk bedrog heeft nimmer straf geleên.
Hier blaast hy leeven, door zyn geest, in doode verven.
Myn ziel heeft lust om staâg in deze Kerk te gaan.
Hier preektmen, door 't penceel, hoe Christus voor zyn sterven,
Zyn Vader bidt, dat hy, die hem naar 't leeven staan,
Van hunne schuldt ontslaa. Zoo leert hy 't kwaadt vergeven.

59
De preekstoel van 't Penceel heeft dikwils deugt bedre ven,
Dit Konststuk heeft vele jaren geweest, en is nog onder het geslacht van den Heere
Kromhout tot Amsterdam.
Hy schilderde by wylen ook een pourtret, als aan dit volgende vaers van den
Dichter Jan Vos op zyn afbeeltsel gemaakt, te zien is:
De Dapperheid zoekt roem door 't scherpe staal te haalen.
De Dichter weet het graf t' ontworst'len door zyn schacht.
Elk poogt het woeden van de doodschigt te bepaalen.
Wie lang wil leven eist of schranderheid, of kragt.
Ik zoek geen eeuwigheid door vorstelyke tooneelen;
Nog staatcywagens; nog door zegeboogen; neen:
ZJERDYN beschermt my voor de Dood door zyn penceelen.
De kunsten van Apel verduuren marmersteen.
Natuur heeft my geschept: maar zwakker dan zyn verven.
Wie door de maalkunst leeft, behoed zy ook voor sterven.
Hy was naar het ons toeschynt een losse bol. De Heer Joan Renst, zyn goede
kennis, nabuur en Huisheer was voornemens een reiste doen naar Italie, vooral om
Rome te zien, en KAREL zou hem (was het voorgeven) verzellen tot Tessel, daar
het Zeeschip, zeilree om naar Livorne te stevenen op anker lag; men zegt dat hy,
op zyn muilen was als hy meê ging. Maar KAREL schreef den volgenden dag om
verschooning

60
van linnen aan zyn Vrouw en voer meê. Hy woonde toen (gelyk ik al eenigzints te
kennen gegeven heb) t' Amsterdam op de Heere-graft by de Spiegelstraat, had een
oude Vrouw met welke hy voorhenen te Lionsgetrouwt was, die veel geld by een
geschraapt had, met het houden van een Gaarkeuken, en t' Herbergen van
Vremdelingen, by welke hy ook langen tyd had t'huis gelegen; en men zegt dat zy
hem voor betaling van zyn schult had aangenomen.
Te Rome gekomen liet Renst hem daar, en vervorderde zyn reis door de Italiaanse
Steden, tot hy alles bezigtigt hebbende weder te Rome kwam, en aan hem vraagde
of hy nu weer meê wilde naar 't Vaderland. Maar wat haast had hy? ik blyf(antwoorde
hy) daar ik ben; want ik ben daar ik wezen wilde, en liet het gezelschap vertrekken,
met een mondelinge boodschap aan zyn oude Vrouw dat hy volgen zoude, die hem
te vergeefs wachte; want hy stierf (of zyn voornemen eindelyk was naar huis te
vertrekken weet ik niet) te Venetie, in dien tyd als Gabriel vander Leen, anders de
Lione, daar was, die hem heeft helpen ter aarde dragen, in Slachtmaant 1678. Zoo
ook Johannis Glouber, welke my ook verhaald heeft, dat Karelte Venetien by een
Hollands Koopman schilderde, ziek wierd, dog na korten tyd weder hersteld, eindelyk
door zyn maag t'overladen met te veel spys, weer instorte en stierf. Hy wierd (schoon
Geresormeerd) op de Roomsche wyze begraven, in een Kapusyne gewaad. 'T is
opmerkelyk dat 'er op eenen tyd drie groote Meesters in de Konst zyn geweest, die
Karel gedoopt waren, als Karlo Marat te

61
Rome, Karel Lot te Venetien, en onze Karel de Jardyn van Amsterdam.
Zyn Beeltenis staat in de Plaat B 5. met een hoed op 't hoofd.
[Drost, van Terlee en Poorter]
Nu volgen DROST, VAN TERLEE en POORTER. Deze schilderden Historien. Van
den eersten die een Leerling van Rembrant was, heb ik een Johannes Predicatie
gezien, die braaf geschildert en geteekent was. Hy heeft lang te Rome geweest
daar hy omgang hielt met Karel Lot, en Joan vander Meer, waar van wy een
opmerkelyke Historie verhaald hebben, in de levensbeschryving van J.D. de Heem.
Van de tweede de schaking van Europa met hare by-, en omzwevende Maagden.
En van de derde de verbeelding der Koningin van Chebaenz. Dog hy beholp zig
wel meest met stilleven te schilderen.
[Jakob Gellig]
Hier aan volgt JAKOB GELLIG een Uitregts kint, getrouwt met de Dochter van Adam
Willarts. Hy was eerst een Koopman, maar begaf zig naderhand tot het schilderen
van allerhanden Visch, inzonderheid Rivier-visch, die men t'Utrecht meest heeft,
dien hy al heel natuurlyk en geestig wist te schilderen. Hy was potsig in zyn omgang,
dog dit bragt hem weinig voordeel aan. Als nu de Fransen in 't jaar 1672 Utrecht in
bezetting hadden, kon hy weinig van zyn schilderyen aan den man krygen: en dit
was allen(als het spreekwoord zeit) zyn Paard en Ploeg. Dus ondernam hy het
pourtretschilderen. Maar alzoo niemant de eerste wilde wezen sleurde dit zoo wat
eer hy werk daar meê kreeg.
Eindelyk kreeg hy een Vrouw te schilderen, dog die zei, (na dat het stuk afgemaakt
was) dat het

62
haar niet geleek, maar dat het haar Nicht zoo volkomen geleek, dat het haar (al
hadze daar zelf voor gezeeten) niet beter zou hebben konnen gelyken. Wel! zeide
Gellig daar op; is dat niet goed? hou het voor uw Nichts pourtret. 'T is my evenveel
op wat naam dat het betaalt word, als ik maar geld kryg.
't Ging dan met hem als Jan Vos, zeit van Mathysde Schilder, die niet wel deed
gelyken.
Aan 't schildren schynt Mathys een fyne Geus, zeit Toon:
Want als hy schild'ren zal volgt hy de tien geboôn.
Vraagt gy hoe dat hy volgt om 't Wetboek wel te raaken?
Men ziet hem nooit door Verf gelykenissen maken.
GELLIG was in 't eerst vry wat verwaant op zyn Konst, en had voor manier, anderen
over begane misslagen te strepen, maar die hoogmoed daalde naderhand wel.
De verwaande(zeit Gratiaan) tragten zig te verheffen tot boven de hoornen van
de Maan: maar de zelve zyn gevaarlyker dan die van een Stier; want die buiten zyn
middelpunt helt, is wel haast gedrongen te vallen, en een ander ten spot.
Jan Vos zeit geestig in zyn puntdichten van verwaanden Flip:
FLIP heeft een gaaf(zeit hy) verkregen van hier booven;
Maar 't Volk heeft weêr een gaaf vanFLIP niette gelooven.

63
[Spalthof en Broers]
Ook komt SPALTHOF onder de rey der genen wier geboortetyd ik niet heb konnen
opspeuren. Deze schilderde Historien en Beesten, maar wel meest Italiaansche
Groenmarkten. Hy heeft driemaal op zyn voeten naar Rome gewandelt. En BROERS
schilderde Brabantse Boeremarkten. Deze was beter als de voorgemelde in de
Konst bedreven. Ik heb een redelyk groot stuk van hem gezien, vol gewoel van
Beeltjes, die heel natuurlyk naar der Boeren aard geschikt, en gekleed, ook geestig
in groepen verdeelt, en luchtig en los gepenceelt waren: ook het agterwerk, en het
geboomte zoodanig dat het een weinig uit de hant gezet, zig welstandig en in een
goede houding vertoonde.
[Martinus Zaagmolen]
Hier aan volgt M A R T I N U S Z A A G M O L E N . Van dezen heb ik een groot stuk
verbeeldende het laatste Oordeel gezien, waar in zig een byna ontelbaar getal van
beelden zoo groot als kleen, ook jonge en volwasse Engelen deden zien. De meeste
van die waren wel natuurlyk verbeeld; aangezien de zelve zoo bleek geschildert
waren, dat het schimmen of geesten geleken. Men zeit dat Jan Luiken in zyn jeugt
by hem de Teeken- en Schilderkonst geleerd heeft. 'K wil 't ook gelooven; aangezien
men dikwerf even dusdanige betrokken wezens in zyne Beeltjes, en slegtharige
Engelen, door zyn etsnaalt verbeeld ziet.
Johannes Buns
JOHANNES BUNS, word inde mengelrymen van P. Rixtel genoemt de doorluchtige
Pourtretschilder. Maar my is van zyne konstige Penceelwerken nooit iet
voorgekomen. Des ik'er ook niet van kan oordeelen.
'T schynt my toe dat hy ook een Beeldschilder