Naar inhoud springen

Schouburg/Deel III/Naamrol 64-95

Uit Wikisource
< Schouburg/Deel III/Naamrol 40-63 Schouburg/Deel III/Naamrol 64-95 Schouburg/Deel III/Naamrol 96-109 >


Plaat C p64 7-Jan Asselyn 8-Heyman Dullaart 9-Jan van Pée 10-Melch. de Hondekoeter.

64
geweest is, uit de vaerzen welke J. Blasius, op twee verscheiden Venus Beelden
door hem geschildert, gemaakt heeft. In 't eerste doet hy de Zeegodin spreken:
Wie zeit, myn naakte lyf, door BUNS gemaakt, te schoon is,
Dus was ik, toen ik was by Paris en Adonis,
en in 't tweede spreekt hy den maker dus aan:
Hoe BUNS! al weer aan 't Venus schild'ren?
Laat Venus niet uw hoofd verwild ren.
Schoon Mars heeft Venus nooit bezint,
Het schynt dat gy vrouw Venus mint.
[Jan Asselyn]
Dus vind ik ook Sonnettenop zynen tyd- en Konstgenoot N. SANDERS gemaakt,
waar aan ik zien kan dat hy een pourtretschilder geweest is, maar dit is 't ook al wat
ik 'er van weet. Volgt J A N A S S E L Y N , anders Krabbetje. Hy kreeg dezen bynaam
in de Roomsche Bent, om dat hy een geschroeide hand, en gekromde vingers had,
zoodanig dat hy ter naauwer nood zyn palet daar meê konde vast houden. Daar by
was hy kleen van persoon, waarom Flor. le Comte, hem petit Jean Hollandois,
noemt: dog hy was een groot meester in de Konst, als zyn penceelwerken in
Nederland bekent klaar doen blyken. Hy is meê een van d'eerste geweest: welke
de zuivere en heldere wyze van Landschapschilderen, als Glands Lorain, in Holland
bragt.
Hy trouwde omtrent den jare 1645 te Lionsmet de Jongste Dochter van Houwaart
Koorman van Antwerpen, en Nic. de Helt Stokade

t.o. 64

65
met de oudste, welke zy beide mede in Holland bragten. Dit heeft my A. Genoels,
gebynaamt Archimedes, verhaald uit de mont van de Konstschilder Laurens Frank,
welke op dien tyd te Lions, en by gemelde Houward in huis woonde, met Arnoldus
Quelinus, die 't konstig marmer beeldwerk gemaakt heeft, op het Amsterdamsche
Raadhuis. Zyn Beeltenis gevolgt na 't geen door Rembrant geëst in print uitgaat,
kan men zien in de Plaat C. 7.
Daar is ook nog een ander Konstschilder geweest, met de naam van Petiet Joan
de Hollandois, in Vrankryk bekent. Deze schilderde Landschapjes met kleine beekjes
heel uitvoerig en net. Zyn bentnaam was Ballon. Wat dit in 't Nederduits te zeggen
is, zullen wy elders verklaren. Deze was al overleden, als A. Genoels te Rome kwam
in 't jaar 1651.
[Jakob Ruisdaal]
JAKOB RUISDAAL, een groot vrient van N. Berchem, was een Haarlemmer van
geboorte, maar heeft de meeste van zyne levensjaren in Amsterdam doorgebragt.
Zyn vader die een Ebbenhoute Lystemaker was, had hem in zyn jeugt de Latynsche
taal laten leeren, en verders in de wetenschap der Medicynen doen oeffenen, daar
in hy zoo ver gekomen was, dat hy verscheiden manuale operatienin Amsterdam,
met veel roem gedaan heeft. Dog is tot Haarlem gestorven in 't jaar 1681. en
begraven op den 16 van Slachtmaant, als my aan een der begravenis briefjes
gebleken is.
Hy schilderde inlandsche en buitenlandsche landgezigten, maar inzonderheid
zulke, daar men 't water van d'een op de andere Rots, ziet neder storten, eindelyk
met geruis (waar op zyn naam

66
schynt te zinspeelen) in en door de dalen, of laagtens zig verspreid: en wist de
sprenkelingen, of het schuimende water door het geweldig geklets op de rotsen,
zoo natuurlyk dun en klaardoorschynende te verbeelden, dat het niet anders dan
natuurlyk water scheen te wezen. Dus heeft hy ook het zeewater weten te
verbeelden, wanneer 't hem luste eene onstuime zee, die met geweld van ryzende
golven, tegens klip en duin aanbruisd, op het paneel te brengen. Zoo dat hy in die
wyse van schilderen al van de beste is geweest. Egter heb ik niet konnen bemerken
dat hy 't geluk tot zyn vriendin gehad heeft.
Hy bleef tot het einde van zyn leven ongetrouwt; men zeit: om zoo veel meer
dienst, aan zyn ouden vader te konnen doen.
Zyn Broeder SALOMON RUISDAAL, voor hem al in 't jaar 1670 gestorven, was mede
een braaf landschapschilder. Deze had boven dien een uitvinding om allerhande
soort van marmer zoodanig na te bootsen, dat men niet anders gelooft zou hebben,
dan dat het waarlyk marmersteen was. Ik heb twee rond gedraayde Bollen, konstig
geadert, koud, hard, en zwaar als steen, dienende tot cieraade op een Kabinet
gezien. Deze stof kon hy terwyl ze week was, vormen en kneden na zyn welgevallen.
Elk had agting voor zulk gepolyst steenwerk, tot dat het bekent wert of uitlekte dat
het nagebootst was.
[Ludowyk Smits]
't Beurt dikwils dat de braafste Schilders de gelukkigste niet zyn, daar en tegen heeft
de ondervindinge ons doen zien, dat anderen van min bekwaamheid groote winsten
hebben gemaakt, om

67
dat zy hun penccel wisten te vlyen na de geaardheid of zinlykheid der menschen
van die eeuw, waar in zy leefden. In myn jeugt gedenkt my, dat de geneigtheid der
menschen inzonderheid op bloemen en fruit gezet was. Maar 't mogt yder niet
gebeuren een Fruitstuk van de Heemtot huisraad te hebben, of een bloemstuk of
stilleven van van Aalft, die toen vry wat geldig waren. Dit werd in agt genomen van
LUDOWYK SMITS. anders Hartkamp, die zig in den jare 1675, toen omtrent de 40
jaren oud, te Dordrecht had neêr gezet. Waar hy gebooren is, weet ik niet, maar
zoo my bericht is, was zyn vader een krygs officier, en woonde in dien tyd te
Swartewaal, boven Zutfen, in Overyssel.
Deze LUDOWYK SMITS te Dordrecht gekomen zynde, ging inwoonen by eene Joan
Kools, Orgelist, wiens Vrouw handel dreef met Schilderyen. Het eerste konststuk
dat hy daar maakte, was een Magdalena hare zonden beweenende; het bywerk
verbeelde een rots, welke hy met zwart en wit geschildert, daar na met bruine
scheitgeel, en spaans groen geschommelt had, dat het heel natuurlyk en kragtig
zig vertoonde; en die zelve wyze van behandelinge hield hy ook omtrent zyne
fruitstukjes, waar van hy 'er meenigte maakten, die willig aan de man raakten, of
verkogt wierden, zulks hy een styve beurs daar meê over gegaart zoude hebben,
zoo zulken wyze van doen lang stant gehouden had: Maar zulks niet zynde, was
dit van geen langen duur, wyl de gekleurde schilderyen weder in graauwe
veranderde, en hy overzulks voor een bedrieger werd gehouden. Onze
Amstelstroomschryver, zegt van den

68
bedrieglyken schyn, even als of hy hier het oog op had, aldus:
De schyn, die met een volle kragt,
Is in de waereld ingesloopen,
Daar elk zig aan vergaapt, en agt
Iets groots, iets wezentlyks te koopen;
De gansche waereld is een schyn,
Zy doet te laat den menschen blyken,
Hoe veele dingen anders zyn,
Als zy te voor en wel gelyken.
Wanneer het gebeurde dat hy hier over werd aangesproken, zoo gaf hy tot antwoord:
dat de kleuren zig nog langer hadden gehouden, dan het geld dat hy daar voor
genoten had; want dat het al eerder uit zyn zak was vervlogen. Egter hield hy zig
nog al een lange wyl te Dordrecht, en maakte de minnery by een Herbergierster,
die hem met geld ondersteunde, tot dat zyne vrouw, hem op 't spoor gevolgt, te
Dordrecht kwam vinden, waar door het zelve gestuit werd, en hy daar van daan
raakte; zonder dat ik weet waar hy vervaren is.
[Melchior de Hondekoeter]
Thans komt ten Toneel den braven MELCHIOR DE HONDEKOETER, geboren te
Utrecht, in 't jaar 1636. Zyn overgrootvader (dus zeggen zyne Vrienden) was de
regte Marquiesvan* Westerloo. Deze om de geweldenary der Spaan-

  • Een oude en voorname Heerlykheid met een groot Slot, gelegen in de Meyery van Ghelen,

tusschen Herentals en Diest, in Brabant: tot een Markgraafschap gemaakt van Filips de IV.
Koning van Spanje, volgens de brief daar van gegeven tot Madrid in 't jaar 1626. ten gevalle
van Filip, Baron van Merode. Brab. Illust.

69
sche Inquisitie, wyl hy de Gereformeerde Godsdienst toegedaan was, te ontwyken,
verliet zyn staat, en vlugte met zyn huisgezin naar Holland, daar hy zig tot Amsterdam
neerzette. Zyn zoon GILLIS DE HONDEKOETER, die in zyn jeugt, tot vermaak (gelyk
dit toen in gebruik was) de schilderkonst geleerd had, zette zig tot het schilderen
van pourtretten, om geld daar meê te winnen, alzoo zyn vader, en hy zig berooft
vonden van hunne goederen; want wat moeiten zy naderhand aanwende, om weder
in 't bezit der zelve te komen, schoon zy overvloedige bewyzen daar toe hadden,
heeft dit niet konnen helpen: maar in tegendeel werd den ouden man, die oprecht
en goed van geloof was ( de oprechte lieden, zegt Gratiaan, werden licht bedrogen)
schandig misleid en uitgestreken; want eenen Joan Verwers genaamt, een zeer
snooden gast, gaf voor hun dienst te willen en konnen doen, zoo zy hem de brieven
en bewyzen ter hand stelden, en toevertrouwde, gelyk geschiede, waar meê hy
naar Braband vertrok: maar als hem eenigen tyd geleden, en hy weder gekeert was,
gevraagd werd: hoe het met die zaak stond, gaf den bedrieger tot antwoord, dat
hem de Brieven door onvoorzigtigheid waren afhandig gemaakt, en betoonde
hunnenthalve daar veel leedwezen over te hebben, dog dat hy daar veel geld voor
getrokken heeft, werd niet aan getwyfelt; want hy die te voren niet veel schatten
bezat, speelde naderhand de rol van een groot Heerschap.
GILLIS DE HONDEKOETER, de grootvader van onze MELCHIOR, begaf zig ook
naderhand tot het Landschapschilderen, en bootste daar in de handeling van R.
Savry, en Dav. Vinkeboons na. Hy was een schoon en welgemaakt man, en die

70
zig byzonder wel wist voor te doen, zelf toen hy al bejaard, weduwenaar, en
verscheiden huwbare dochters had, onder deze was Josina, die naderhand trouwde
met de konstschilder Jan Batist Weeninx, en een zoon G Y S B E R T genaamt, de
vader van onze MIILCHIOR, die ook een braaf schilder werd.
Hier moet ik een zeltsaam geval verhalen. GILLIS DE HONDEKOETER, als gezegt
is, was een welgemaakt em welsprekent man. Deze zyn zoon GYSBERT, even te
voren gemeld, verliefde op een Juffrouw tot Amsterdam, gaf dit aan zyn vader te
kennen, met verzoek van dit de Juffrouw voor te dragen, en vrye toegang en
verkeering te verzoeken, om eindelyk tot een huwelyk te komen. De vader bewilligde
dit, en ging ten eersten de Juffrouw, die geen ouders had, spreken, die hy zyne
boodschap zoo smakelyk in voordeel van zynen zoon voorstelde, als hem immers
doenlyk was: maar wat weg hy insloeg om haar die keur aangenaam te maken, en
tot toestemming over te halen, 't was spit af; en zy verklaarde rond geen gevallen
te hebben in zyn zoon, en overzulks alle aanhoudingen daar omtrent te vergeefs.
Vervolgde voort: Indien zoo een persoon als gy bent my voor gedragen weird, ik
zou weten wat daar omtrent te doen. Gillis de Hondekoeter door dit zeggen wat
verzet, zeide: Juffrouw het voorwerp dat ik u voordraag, komt met uw jeugt over
een, en 't is voeglyker als een van die jaren als ik ben, en nam afscheid van haar:
Dog dit voordeelig antwoord, zweefde hem altyd in de gedagten, tot dat de liefdedrift
van zynen zoon, door de tyd, en de bespiegeling van een ander voorwerp
verdweenen was, wanneer hy weder trouwens gezint, by gemelde Juffrouw ging,
en bragt onder een zoete aanleiding te pas, of zy

71
nog wel geheugen had, van 't geen zy voorheen had gezegt? zy zeide ja, en dat zy
ook haar woord daar ontrent zou stand doen: waar op hy zig dan aan haar
presenteerden, en 't werd een huwlyk. Dog zyn zoon trok met 'er woon na Utrecht,
waar hy geboren was in 't jaar 1613, niet willende het voorwerp van zyn eerste min
voor oogen hebben.
Deze schilderde allerhande soort van levendig gevogelte, inzonderheid Hanen
en Hennen Was daar benevens een Godvruchtig en deugtsaam man en Armbezorger
van de Geresormeerde Kerk, tot Utrecht, dog stierf op zyn veertigste jaar 1653, zoo
dat onze MELCHIOR tot zyn zeventiende jaar zig van zyn onderwys heeft konnen
bedienen.
Deze streefde zyn vader in de Konst voorby, welke hy geoeffent heeft tot zyn
zestigste jaar, en deswegen veel roem behaald door zyn penceel.
De brave Dichter Wilhem vander Hoeven, laat zig in zyne treurgedagten over het
overlyden van hem op den 3den van Grasmaand 1695. dus hooren:
OMELCHIOR, die uw penceel van zuivre vonken,
Geboren uit myn oog zoo vieriglyk ontstak,
Waar meê gy alles wat zig onder 't starrendak
Op vleugelen verheft, na 't leven wist te maalen,
Ik zal uwe yver met myn lof voor 't laatst betaalen.
Roemde ooit Arabiër op zyn Kaneelen nest,
Waar in de Phenix, als zyn leven loopt op 't lest,
Zig zelf verbrand, en zag Vorst Claudius te Romen
Die zonnevogel. 't Word doorgaans voor ydle droomen
En beuzelen, verdicht door 't geestig brein, geagt:
Ik heb een Phenix aan den Amstel voortgebragt,
Daar d' Ethiopische voor vlieden moet en zwigten,

72
Gelyk het zonnelicht verdooft alle and're lichten.
Hoe schoon men hem verciert van vlerken, lyf en staart,
Dees Phenix heeft 'er veele en schooner nog gebaart.
Maar ach! dit helder licht is al te vroeg verdwenen,
Het heeft veel jaren, maar nog veel te kort geschenen.
En wat lager worden zyne lievelingen dus aangespoort:
Bouw hem in d'open lucht een Grafsteê, onder 't lommer
Van Eike en Linde: op dat de vogels zonder kommer
Die rustplaats naken, met een liefselyk geluit,
Zyn lof vereeuwigen, met zingen en gefluit:
Maar 't is onnoodig; want zyn naam zal nimmer sterven,
Hy heeft die zelf al lang vereeuwigt, door zyn verven.
Gelyk als men van den Konstschilder Otto Marceus zeit: Dat hy slangen tot zyn
gebruik opvoede, en de zelve gewende in zoodanigen gedaanten stil te blyven
leggen, tot hy zyn volkomen gebruik daar van gehad had; zoo word ook van
HONDEKOETER verteld, dat hy een Haan inzonderheid daar toe gewend had: Dat hy
den zelve maar zette by zyn Ezel, en dan door zyn schilderstokje het hoofd opwaards,
of neerwaards, het lyf lings of rechts gedraait, of met wapperende wieken, of als
voortgaande schikte, die dan in zulken gedaante stokstil bleef staan, tot dat het
opstaan van zyn meester te kenne gaf, dat hy voor dien tyd met dus te staan
uitgediend had.
Gio Baptista Weenings was de Oom van onze HONDEKOETER van zyn Moeders
kaqt, welkers konstfakkel hem na zyn vaders dood ten leidstar verstrekt heeft, in
welken tyd hy alle hoedanigheden bezat, die lof verdienen. Hy was beleeft,

73
bescheiden, een hater van lossebollen en kroeggangers, yverig en naarstig in het
behartigen van de konstoeffening, inzonderheid ook geneigt tot kennis en
wetenschappen, de Bybel en Godsdienst betreffende; daar hy zoo ver in gevorderd
was, dat hy tot een proef daar van, voor zyne bekende en vrienden, zig in de St.
Jans Kerk, tot Utrecht van den preekstoel liet hooren, die hy zulk genoegen gaf, dat
het in overweging genomen wierd, of men hem in die oeffening, dan die der
Schilderkonst zoude opvoeren. Daarenboven was hy van een Godsdienstigen aart,
storte dikwils des avonds in zyn slaapvertrek gebeden, met zulken ernst, zoo
opgetogen, en vermengt met hemelsche bespiegelingen, dat zyn Oom en Moei, by
welke hy toen woonde, en verder huisgezin (dus heeft my de Konstschilder Jan
Weeninx, zyn neef, met eigen mond verhaald) dikwils in der stilte op de trappen
daar na stonden te luisteren. Ja men houd het voor zeker, dat de veranderinge van
zyne levenswyze, uit de bedilagtigen aart van zyne huisvrouw, en hare zusters, die
by hem in huis woonden, is veroorzaakt, en haar beginzel genomen heeft, uit
dagelykze talmeryen; want die ook niet dulden (als knorrende) dat hy zyne goede
vrienden, eenig bewys van vriendschap aan zyn huis deed; hierom is het wel meer
als eens gebeurt, dat hy de zelve buitens huis in een Herberg onthaalde, en zyne
vrouw, op dat zy niet agterdenkende zou wezen, van anderen daar by liet nodigen,
die dan voor die tyd wel te vreden was. En hy had wyslyk gedaan, zoo hy altyd naar
het voorbeeld van Socrates, geduldig in zyn lot had geweest, in plaats van zyn smart
door wyn te verdryven. Want deze gevraagt, hoe hy het stadig

74
bedillen van zyn wyf konde verdragen? gaf tot antwoord: Kunt gy het gekakel van
de hoenderenwel beletten? En aan een ander, die tot hem zeide: waarom hy het
ongelyk van zyn wyf verdroeg? Ik oeffen myn gedult daar door binnens huis, op dat
ik in diergelyken geval buitens huis my wysselyk gedrage. Maar, het is een groote
zaak; zeit een ander spreuk, altyd meester van zig zelven te wezen. Vele hebben
daar na getragt, dog de minste zyn tot die volmaaktheid gekomen, dat zy zig in alle
voorvallen zoo gedragen, dat zy in die juist gepaste maat blyven. Onze HONDEKOETER
heeft zig daar ook dikwils in vergist, nog had inzonderheid tot zyn jaren gekomen,
dat vermogen op zig zelf niet, 't geen de volmaaktheid bedingt, maar die zwakheid,
dat wanneer hy in gezelschap kwam, of gelegentheid aantrof tot drinken, dat hy,
zoo haast 'er een weinig wyn over zyn tong gevloeit was, hy dan de volgende roomers
niet telde. Dus ging het met hem in dit opzigt, als het spreekwoord zeit: Als 'er een
schaap over de brug is, zoo volgt de rest gemakkelyk van zelf. Zoo dat het ook wel
gebeurt is, als Cajus Cesar van Kato schryft. Dat de gene welke Markus Kato des
morgens vroeg van een gastmaal komende, dronken ontmoette, zoo beschaamt
wierden, als of Kato haar, en niet zylieden Kato hadden dronken gevonden. Dog hy
had (dit getuigt Willem van Royen, die de Konst by hem geleerd heeft) des anderen
daags, als hy des avonds te voren boven zyn peil geraakte, of veel geld verdaan
had, altyd groot leetwezen, daar van: dog dit duurde maar zo lang als hy in huis en
aan zyn konstoeffening bleef. Maar niet zo ras begaf hy zig weder by 't gezelschap,
of dat berouw was met

75
het drinken van 't eerste glas wyn al vergeten. Dit doet my denken aan de spreuk
van Achilles Tatius, die zeit: Al is 't dat zig een mensch nog zoo ernstig d onthouding
voorsteld, nogtans word hy door kwade voorbeelden lichtelyk tot navolgen verlokt.
Maar buiten dit, om een einde te maken, was hy een fraai, goedaardig,
vriendhouwend, verstandig man, en de Fenix in zyn Konst.
Men ziet zyn beeltenis in de Plaat C 10. en die van zyn grootvader Gillis
Hondekoeter in de Plaat B. 6.
[Mathys Harings]
Dit jaar 1636 was ook in bloei de Konstschilder MATHYS HARINGS van
Leeuwaarden. Deze schilderde zyne beeltenissen zagt en vloejent, en wist de
gelykenis der wezens wel te treffen. En naar hem volgt
[Johan van Neck]
JOHAN VAN NECK, geboren tot Naarden, daar zyn vader een Geneesmeester was.
Hy geneigt vander jeugt af aan, om de Konst te leeren werd besteld by Jakob Bakker,
wiens stoute penceelbehandeling en kragtige wyze van schilderen, hy wel afgezien,
heeft weten na te bootsen, en zig eigen te maken. Behalven zyne gekleede
historiestukken, heeft hy ook fraaje naakten, en badende Vrouwtjes geschildert.
Onder alle zyne Konststukken word inzonderheid geroemt een Altaarstuk,
verbeeldende Simeon die het kindeke Jesus omarmt in den Tempel, en is geplaatst
in de Fransche Katholyke Kerk, op de Bloemmarkt, te Amsterdam. Daar benevens
was hy een man die onberispelyk in zyn wandel was, en naarstig te Kerk ging. Was
ook byzonder vriendhouwende en zyn bywezen wel waard; om zyn zoete vertellingen,
en was my toen deze onderneming in 't hooft gekomen, ik zou groote dienst daar
in van hem gehad hebben, inzonder-

76
heid toen hy bedlegerig was, en graag zag dat ik hem kwam bezoeken.
Hy was een groot vriend van den Konstschilder Diderik Freres, van welkers
papierkonst en teekeningen hy voor een groot deel na zyn overlyden erfgenaam
was; en stierf in het jaar 1714. oud 79 jaren, tot Amsterdam.
[Johan Visscher]
Hier nevens verschynt
JOHAN VISSCHER, niet om dat hy een Konstig Plaatëtzer was, en veel beroemde
Printen, na schilderyen en teekeningen van Philip Wouwerman en Nicolaas Berchem
gemaakt, ten dienst van de printliefdigen heeft in plaat gebragt: maar om dat zyn
Konstlust hem in den ouderdom van 56 jaren dreef tot het penceel, en zig begaf
onder opzigt van den Konstschilder Michiel Carée (geneigt tot het verbeelden van
Osjes, Koetjes, Schaapjes, enz.) de Schilderkonst te leeren, met wel zoo veel yver
als men van ymant die in 't prilste van zyn lentejeugt is, zou wagten; want gemelde
Carée heeft my betuigt, dat hy hem dikwils 's morgens ten vyf uuren opklopte; en
niet van zyn Ezel opstont, voor dat hem den avondstont het zien belette, en dan
zyn lust, en yver tot de penceeloeffening nog onverzadigt bleef. Waar door hy ook
in korten tyd zyn meesters handeling wist na te bootsen.
Hy was een Amsterdammer van geboorte, maar 't jaar van zyn geboorte (om hem
behoorlyk te plaatsen) heb ik niet konnen te weten komen, als uit zeker geval, ter
tyd dat de Aardbeving in den jare 1692 op den 18 van Herfstmaand, naarmiddags
ten drie uuren, geheel Nederland deed schudden. Nu was VISSCHER, als ik even
gezegt heb 56 jaren oud als hy aan de penceelkonst kwam, en had niet lang 'er

77
aan geweest, wanneer zulks voorviel. Waar uit licht te rekenen is, dat hy, om en
omtrent den jare 1636 moet geboren wezen.
Carée zat op de benedekamer, VISSCHER boven zyn hoofd yverig te schilderen,
wanneer het een en ander huisraad dat op den zolder stond zig begon van d' een
tot d' ander plaats te bewegen, en zoo groot gestommel te maken, dat Carée met
een luide stem riep, Visscher! Visscher! wat maakje voor gestommel boven myn
hoofd? die tot antwoord kreeg: ik maak geen gestommel; maar de Bierstelling(dit
was een schraag op rollen) rolt, zonder dat ymant die aanroerd, van d'een tot d'
ander kant over de zolder.
Op deze passen wy de spreuk van Antisthenes ' t Is beter dat men tot het leeren
spade komt, dan nimmermeer.
Onze JOHAN VISSCHER heeft twee Broeders gehad. K O R N E L I S en L A M B E R T ,
die ouder waren als hy, en beide groote Konstenaars in 't plaatsnyden, waar van
de laatste in Italien, daar hy ook gestorven is, verwonderlyke proefstukken heeft
doen zien, gelyk de eerste in Nederland, daar benevens had KORNELIS een wyze
van teekenen met swart kryt, naar 't leven, die onverbeterlyk is, zodanig dat zoo ik
een wyze van teekenen onder alle uitkeuren moest ten voorbeeld van de
schilderjeugt, ik zoude geen bekwamer konnen bedenken, om de vlakke dagingen,
breede klare schaduwen, en vaste toetsen, met groot vestand en gemakkelyk
behandeld, daar uit af te zien. Wel 't meeste gedeelte van gemelde Teekenkonst
berust in 't Kabinet van den Konstlievenden Heere Jero. Tonneman, tot Amsterdam.

78
Volgt zyn Stad en Konstgenoot J A K O B V A N D E N B O S C H , geboren 1636.
deze schilderde heel natuurlyk allerhande soort van smakelyk zomerooft, dat de
snoeplustige doet watertanden. Stierf 1676.
[Heiman Dullaart]
De Schilderkonst en Dichtkonst zyn twee gezusters, die zig gemeenlyk t'zamenvlyen,
aangezien zy eenerley grondwetten en toeleg hebben: de eene doet door de pen,
de andere door 't penceel de gebeurde zaken, en die door de schimmel der oudheid
verduistert zyn ophelderen, en op nieuws te voorschyn komen, waarom het ook niet
zelden gebeurt, dat die twee gaven van 't vernuft in een persoon t' samenloopen.
Octavio van Veen, van Mander, vander Venne, waren Schilders en Dichters, dus
ook de Haarlemmer Kornelis Ketel, die vele fraaije zinnebeelden op tafereelen
gemaalt heeft, die hy, door zyne Referynen deed spreken, en toonde in beide zyn
vernuft. Kristoffol Pierson was beter Schilder als Dichter. Over Samuel van
Hoogstraten werd getwist, of hy de Schilderkonst, of de Dichtkonst best verstond.
Dog Kamphuizen was beter Digter als Schilder, en dus moeten wy ook van onzen
HEIMAN DULLAART zeggen, die egter in de Schilderkonst (als my gebleken is)
zo ver gevordert is geweest, dat ik reden vind om hem onder zyne brave tydgenooten,
als Schilder ten Toneel te voeren.
Hy is geboren te Rotterdam, op den 6 van Sprokkelmaand 1636. Zyn vader
Kornelis Michielze Dullaart, was een Koornhandelaar, wonende op de Botersloot.
De Heer Abram Dullaart, in 't jaar 1628 Hooftschout der Stad Rotterdam was van
zyn geslacht.

79
Hy was vander jeugt aan vlytig in 't oeffenen van talen en wetenschappen, wanneer
ook de zugt tot de Schilderkonst, hem na een bekwaam meester tot zyn onderwyzer
deed omzien. Dit was Rembrand van Ryn, by dewelke hy in korte jaren door zyn
vernuft, zoo ver vorderde, dat hy voorts zig naar 't leven wist te behelpen, houdende
naderhand nog omgang, met de zelve en zyne brave Leerlingen, inzonderheid Filips
de Koning die ook t' zyner gedagtenis zyn pourtret schilderde, waar van wy ons (wyl
geen van later jaren voor handen was) bediend hebben. 't Is te zien in de Plaat C
8.
Te Rotterdam zyn verscheiden pourtretten levensgroot kragtig geschildert thans
nog van hem te zien, ook een keukenstuk, waar in komen twee beeltjes, het eene
verbeeldende een vrouwtje dat een kopere ketel schuurt, waar by komt een deel
ander tin en koper huisraad, met meer ander keukengereedschap, dit is alles
natuurlyk, kragtig, en met een goede houding geschildert. In 't jaar 1696 zyn tot
Leyden verscheiden van zyne penceelwerken, op het Boelhuis van Doctr. Douw
(welke een zuster van hem, genaamt Agneta Dullaart, ten huisvrouw gehad heeft)
verkogt; waar onder vyf stukken waren, welke andere vrienden graag tot zyner
gedachtenis wilden hebben. Dog gemelde Doctor eiste daar voor 400 gulden, dog
alzoo zy by briefwisseling dien koop niet eens konden worden, nog op de verkoopdag
tegenwoordig wezen, zyn de zelve verkogt, maar aan wie weet ik niet. De
Konstschilder Velthuizen, van Gouda, die ten huisvrouw zyn Broeders dochter heeft,
heeft my verhaald, dat hy zyn meesters werk zoo eveneens met zyn pen-

80
ceel wist na te bootsen, dat de verbeelding van den krygsgod Mars in 't blinkent
harnas door hem geschildert, voor een echt stuk van Rembrant, tot Amsterdam,
verkogt werd. Meer weten wy van zyne Schilderkonst aan gaande niet te zeggen:
maar wel dat hy daar benevens van alle kenners der Dichtkonst, voor een van de
eerste puikdichters van Nederland gehouden word.
Vorders was hy een man wiens vernuft zig tot bespiegelinge van velerhande
zaken zette, waar door vele zig van zyn oordeel en raad bedienden in duistere or
verwarde zaken. In den jare 1672 werd hy aangezogt om in de Vroedschap tot
Rotterdam te komen, maar hy wars van de driften dier tyd, heeft zulks geweigert,
alleenlyk heeft hy vele jaren den kerkendienst der Fransche Gemeenten te Rotterdam
waargenomen, en was inzonderheid een beminnaar van de Zangkonst, daar toe hy
een schoone voordeelige stem had, en dus somwyl zyn geest door zyne hemelsche
gezangen verlustigde, tot dat hy door een kwynende ziekte afgemat, den geest gaf,
op den 6den van Bloeimaand 1684. Joachim Oudaan, die toen te Rotterdam onder
al wat gedichten maakte de eerste plaats bezat, vereerde zyne gedachtenisse met
een Lykgedicht, dat in yders handen is.
[Joan vander Heyden]
J O A N V A N D E R H E Y D E N , die nu zyn beurt krygt, is geboren te Gorkom, in 't
jaar 1637. Deze heeft de beginzelen van de Konst geleert by een Glasschryver,
maar zyn vernuft, zugt en uitstekende vlyt, hebben hem tot een groot meester
gemaakt. Zyne genegenheid strekte tot het Schilderen van oude- en nieuwtydze
gebouwen, gezichten van oude Kasteelen, Kerken, Tempels met de bystaande
gebouwen, ook dorp-

81
buurten met hunne boomgaarden en dreven, ook Heerenhuizen, enz. zoo als dezelve
zig in 't leven vertoonen; want hy gewoon was, alles naar 't leven af te teekenen,
om het naderhand op paneel te brengen, 't welk hy dan zoodanig uitvoerig bewerkte,
dat zyns gelyk in uitvoerig schilderen, maar zelden gezien is: want hy schilderde
ider steentje in de gebouwen, zoo wel die op den voorgrond stonden, als die hy in
afstand vertoonde, zelf zoo, datmen de kalk tusschen de groeven der zelve duidelyk
kon zien; en wel zoo dat het geen hinder aan het werk deed, of eenige hardigheid
veroorzaakte, wanneer men de stukken met een generaal oog in wat afstant
beschoude. Daar by nam hy ook de vermindering der steenen, naar mate van de
verkleining der gebouwen in agt. Waar omtrent men nu nog gelooft, dat hy een
byzondere konstgreep, of middel heeft uitgevonden gehad, om dat het aan allen
die het gebruik van 't penceel kennen, onmogelyk schynt dat het op de gewone
wyze van schilderen geschieden kan. Dog het zy daar meê zoo 't wil, 't is pryslyk
en verwonderlyk.
Verscheiden afteekeningen heeft hy gemaakt van het Amsterdamse Raadhuis,
die hy naderhand heeft geschildert, sommige van het Water aan te zien, andere
weêr van de Kalverstraat, te gelyk met de Waag, en de Nieuwe Kerk: voorts het
gewoel der menschen op den Dam, zoo als die gewoonlyk t'samen rotten, om handel
te dryven. Dog daar toe heeft hy den dienst van Adriaan van den Veldegebruikt,
gelyk ook in de meeste van zyne andere stukken tot den jare 1671 wanneer gemelde
vanden Velde stierf. Dog 't was of 't wezen wilde; want hy den zelven na dien tyd

82
zoo veel niet noodig had: wyl zyne uitvindinge van de Slangbrandspuyten dienstig
geoordeelt zynde, hy van dien tyd af in dienst van de Stad wierd aangenomen; 't
geen hem egter zoo naauw niet bezet hield, of hy konde somwyle nog al een
Konststukje tot zyn vermaak schilderen. Overzulks zyn zyne meeste en voorname
werken gemaakt, tusschen de jaren 1660 en 70. binnen welken tyd ook van hem
geschildert zyn de Beurs van Amsterdam, en van Londen, met het Monument; als
ook zeker gezigt te Keulen, genaamt de Berg Kalvaria, nevens het Klooster, en de
daar bystaande gebouwen en huizen. Gelyk ook andere meer, te veel om te noemen.
Daar benevens heeft hy ook verscheiden stukken met stilstaande levens (gelyk
men dat noemt) geschildert, onder andere een, (om zyne verwonderlyke uitvoerigheid
aan te wyzen) waar in een opgeslagen Bybel lag, de groote als de palm van een
hand; waar in egter 't schrift duidelyk kon gelezen worden.
Eindelyk is hy (naar hy de Konstlievenden voldoeningen gegeven, en de Stad
veel dienst met de uitvindinge der Slangbrandspuiten, gedaan had, van zyn arbeid
gaan rusten, op den 28 van Herfstmaand 1712, in den ouderdom van 75 jaren.
[Abraham Minjon]
De milde Natuur, dit jaar de Konst gunstig, heeft te Frankfort doen ontspruiten den
Konstigen Bloemschilder
ABRAHAM MINJON, die in zyn jeugt de Konst geleert heeft by Jakob Murel,
Bloemschilder, te Frankfort, die hem van zyn 7de jaar af, had in zyn huis genomen,
daar hy bleef, zoo om de Konst te oeffenen, als tot andere bezigheden,

83
de hand te leenen, tweemaal zeven jaren, te weten, tot zyn vierentwintigste jaar;
wanneer hy met gemelden Murelnaar Holland, om Konsthandel te dryven, reisde,
die hem om de geneigtheid, en liefde, die hy tot den jongen had, bestelde by den
berugten Joan de Heem, te Utrecht. Zyn vader had te Frankfort een braaf Koopman
geweest, maar de fortuin had hem den rug toegekeert, zoo dat zyn moeder weduw
zynde, gedrongen was te Wedzlar (daar het goedkoop te leven was) te gaan wonen;
daar onze M I N J O N haar onderstand deed. Hy was inzonderheid naarstig, en
gedroeg zig als een Man betaamt. Hy liet twee Dochters na wanneer hy stierf, 1679.
Zyne Konsttafereelen met allerhande Bloemen en Fruit naar 't leven afgemaalt,
waren by zyn leven, en nog meer na zyn dood by alle Konstlievenden in groote
agting, en zouden meer en meer in prys gesteigert hebben, zoo niet het overheerlyk
konstpenceel van Juffr. R. Ruisch en J. van Huisum de natuur veel nader gekomen,
en dusdanige voorwerpen meer luister had bygezet.
[Isak Ducart]
Nu volgt zyn tyd en Konstgenoot ISAK DUCART geboren tot Amsterdam. Dees
gebruikte zyn Konstpenceel meest tot het schilderen van allerhande Bloemen met
hun loof, op Satyn, dog zoo natuurlyk dat het levendige Bloemen schenen te wezen,
immers beter dan ooit voor heen op die wyze gedaan was. Hy had lang in Engeland
verkeert, van waar hy de Konst meê Bragt in Holland, nevens een Vrouw die hy
daar getrouwt had, die ook de Konst verstond, en hem hielp het Satyn met Bloemen
beschilderen. Die hen kwamen bezoeken, vonden

84
hun beide in 't gemeen met een pypje in den mond voor hun Ezel, smookende.
Die my dit verhaald heeft, voegde daar by, dat het in 't huis 'er zoo morzig uitzag,
dat Kat en Hond alzins vulnis vonden om met hun drekje te mesten. De Vrouw was
niet naauw ziende (trouwens al te groote puntigheid is geen heiligheid) en de Man
was onverschillig in die dingen.
'T gebeurde dat een van hun Patroonen, na dat 'er acht dagen tusschen beide
verloopen waren, hen kwam bezoeken, en het alles, zeer vermeerderd op de zelve
plaats vonden. D U C A R T die wat potsig van aart was, bemerkende dat hy zulks
van ter zyde met een viezen bek beschoude, en voelende dat hy door hem in 't een
of ander bedilt was, daar op hy gezwegen had, nam een dubbelen slag daar toe
waar. Hy trad, wanneer de zelve op stond om uit te gaan, hem voor, zeggende: ' T
zyn kleinigheden daar men ligt over heen stappen kan, en wees hem den wech.
[Justus van Pee]
De Waereld bestaat in een gestadige veranderinge, en de Menschen, die een deel
der zelve zyn, worden in die beweging dan hoog dan laag mede omgevoert.
JUSTUS VAN PEE, geboren te Brussel, was geheimschryver van de Hertogin van
Parma. Zyn Zoon EMANUEL, dien wel de Tytel van Edel, maar geen groote schatten
waren nagebleven, werd tot de Schilderkonst opgevoed, dog byzonder byziende
zynde, strekte dit hem tot hindernis in den voortgang der Konst: dog is te
verwonderen dat hy in den donker een Brief, hoe klein gesehreven lezen konde,
daar hy dikwils in gezel-

85
schap zynde, proeve van deed zien. Ja het is dikwerf gebeurt, dat zulke die 't niet
wilden gelooven een wedding daar om aanrechten, en hem (de lichten van de Kamer
uitgeblazen zynde) een brief in de vuist staken, die hy zoo wel, als anderen op klaren
dag, wist te lezen. Hy vertrok met 'er woon naar Amsterdam, daar hy winkel van
Schilderyen opzette, tot welke soort van winkel Schilderyen, anders dozynwerk te
maken hy zyn Zoon JAN (die inzonderheid het voorwerp van onze pen is) van jongs
af hield, tot dat hem door de Konstlievenden Jan Beuns dit wierd afgeraden en hy
aangemoedigt om op een andere wys zig te oeffenen.
Hy was inzonderheid potsig in alle zyne bedryven, 'tgeen aan dit eene staal
genoegzaam te bespeuren is: Wanneer onze VAN PEE getrouwt was en kinderen
had, werd hy belust om Antwerpen, de kweekschool van zoo vele brave Konstenaren,
en hunne Konstwerken te zien. Dikwils klampte hy zyne Huisvrouw daar om met
Fluweele woortjes aan boort; maar dit was (als het spreekwoord zeit) voor een
doofmans deur geklopt, en nimmer wilde zy daar toe bewilligen. Hy opgezet door
de NysLeerling van E. van Aalst, die mede derwaards heen wilde, besloot stil,
ongevraagt ongeweigert, daar na toe te gaan, en zyn geneigtheid te voldoen, met
voornemen egter, van maar drie of vier weken uit te blyven. Dog hier toe werd geld
vereischt en verschooning van linnen, waar toe hem de gelegentheid niet gunstig
was, als op zekeren tyd, wanneer hy geneigt was tot het eeten van Both, en zyn
Vrouw hem den sleutel van de kas gaf, om geld daar toe te krygen. Toen stak hy
tien ducatons, twee hemden, en eenige

86
dassen by zig, en daar mede ten huis uitgaande, zeide hy dat hy naar de Vismarkt
zoude gaan, en zyn Vrouw vast het water in den ketel over 't vuur zou hangen, en
maken dat het kookte, tegens dat hy met den Visch t'huis zoude komen. Straks ging
hy naar zyn makker, dien hy gereed vond om met hem de reis naar Antwerpen te
ondernemen.
Zy tegen met hun beide voort, wanneer onze VAN PEE gevallig een van zyne
goede bekenden ontmoette, den welken hy verzogt den sleutel van de kas, door
haastigheid verzuimt t'huis te laten, by zyn Vrouw te brengen, en vorders te zeggen:
dat hem een Heer ontmoet was, die hem mede genomen had naar Haarlem, om
hem eenig schilderwerk aan te besteden, en dat hy dien nacht zou moeten uitblyven.
Van Haarlem voeren zy op Leyden en voort op Rotterdam, daar zy gelegentheid
vonden om naar Antwerpen te schepen. Dog eer hy t' scheep ging schreef hy een
brief aan zyn Vrouw van dusdanigen inhout: dat die Heer het werk, dat hy voor hem
schilderen zoude, wilde op de wyze van P.P. Rubbens gemaakt hebben, en hem
uit dien hoofde verzogt had met hem naar Antwerpen te varen: dat zy niet ongerust
moest wezen, dat hy zoo spoedig weerkomen zoude als 't hem doenlyk was. Dit
voorgeven was by zyn Vrouw (aangezien hy zoo dikwils daar na toe gewilt had)
verdagt, in welk gevoelen zy te meer verzekert werd, wanneer zy in de kas kwam,
en 't geld merkelyk gemindert vond, ook hemden vermiste, en dus vast by zig zelven
besloot dat zulks met voordagt aangeleid was.
Onderweeg op de reis waren zy lustig en vrolyk. Tot Antwerpen gekomen ging
hy 't eerst

87
om de klucht naar de Vismarkt, en vraagde naar Both, dien men hem voorts
beschikte. Dog by den uitslag (wanneer hy aan de Vischverkoopster vraagde hoe
lang de zelve wel levendig konde gehouden worden, en of de zelve wel tot
Amsterdam gezonden kon worden aan zyn Vrouw, die vast het water daar toe over
gehangen had) bleek ligt dat zulks maar enkele spotterny was, zoo dat de
Vischwyven daar om welhartelyk lachten, en elkander toeriepen: Ziet hier een zotten
Hollander, die hier een zoô Both koopen wil om tot Amsterdam te zenden.
Deze reisbroeders gingen dan dagelyks in de Kerken en Kloosters om de beruchte
penceelkonst van Rubbens, van van Dyk, Jordaans en anderen te beschouwen,
verzuimende ondertusschen ook niet, onderzoek te doen, en de proef te nemen
van den besten drank, die in de Drinkwinkels te bekomen was, 't welk eindelyk hun
geld deed minderen. Naar Amsterdam om een Wissel te schryven scheen hun wel
't gereedste middel; maar zy bedagten met een, dat zy daar niet breed by staan
zouden, en dat het ligt op een schraal reisgeld, en om de vragten in 't wederkeeren
naar huis daar mede te betalen, zoude uitdrajen. Goede raad was dier. Zy hadden
inmiddels gezien, dat die op de Vrydaagse Markt wat te koop bragt straks gereed
geld daar voor kreeg. Dus namen zy besluit van 't Penceel tot hun hulp te nemen,
kogten verf, penceelen, en elk een doekje, en voor het klein overschot huurde VAN
PEE een Beedelaar om voor hem te sitten, DE NYS ook eenige doode Vogeltjes op
de Markt om die naar 't leven af te schilderen. Dit voornemen ging met iever aan.
VAN PEE kreeg zyn

88
stukje, 't welk een Petrus half lyfs verbeelde, en d'ander een tafeltje met verscheiden
vogeltjes dien zelven dach afgemaakt. Dit was op een Donderdag. Vrydaags daar
by tyds meê op de Markt gekomen, kreeg VAN PEE 16 en DE NYS 18 gulden voor 't
zyne. Hier mede was(gelyk men voor een spreekwoord heeft) Leyden ontzeten
de ledige beurzen kregen weêr klank. Toen weer van voren af aan den luyaart
gespeelt, en vermaak gezogt, tot hun de noodwendigheid prangde, weder een
Borretje te maken, daar zy voor de tweedemaal weer zoo gelukkig af kwamen, dat
geen Zee(als het spreekwoord zeit) hun te hoog kon gaan, in 't verteeren by 't
gezelschap, nu zy zoo gereed een Zilvermyn door 't Penceel ontdekt hadden.
Inmiddels raakten zy by ieder bekent, waar door hun veel werk werd aanbestelt
op goede winst. Zoo dat VAN PEE een brief aan zyn Vrouw deed afgaan, waar by
bleek hoe wel het hem tot Antwerpen naar den vleesche ging, nevens een verzoek
aan zyn Vrouw; datze maar spoedig met 'er woon van Amsterdam wilde opbreken,
om naar Antwerpen te komen. Maar die had daar toe geen ooren; aangezien zy,
buiten haar Man, van haren winkel met haar kinderen heel wel bestaan konde.
Eindelyk na 't verloop van acht maanden, kwam hy weder tot Amsterdam. Strak
ging hy naarde Vismarkt, kogt een zoô Both, liet die schoonmaken, en kwam daar
meê aan de hand t' huis, zeggende tot zyn Huisvrouw, zoo als hy de deur in quam,
kookt het water al tot den Visch?wat antwoord daar op kwam, mag de Lezer denken.
Hy maakte inzonderheid zyn werk van beroem-

89
de Italiaansche en andere Konststukken na te schilderen; welke hy zoo wonder
even gelyk wist na te bootsen, datmen de zelve bezwaarlyk van den anderen konde
onderkennen, en de Konstverkoopers, voor welke hy veel schilderde, dikwils een
Boefje daar meê gespeelt hebben.
Hy heeft een Zoon naar gelaten, welke thans nog leeft, en zig mede tot de
Penceeloeffening begeven heeft, aan welken genaamt Theodorus van Peéwy op
't jaar 1669 zullen gedenken.
De Beeltenis van Jan van Peé staat in de Plaat C. 9.
[Kornelis Kornelisz.]
Op 't einde van dit jaar 1638 den 11 van Slachtmaant stierf de brave Konstschilder
KORNELIS KORNELISZ. van Haarlem oud zynde 76 jaren, welkers levensbedryf,
en voorname konstwerken K. van Manderbeschryft in zyn Boek op pag. 106.
Waarom wy hem maar alleen op zyn sterfjaar gedenken met dit Grafschrift:
Hier leitKORNELIS, door een grafzerk overdekt,
Wiens Konstwerk aan elk een ten wonder strekt,
Dies leeft zyn roem schoon 't lichaam rust in 't duister.
Daalt hy, zy ryst, en bloost met schooner luister.
[Adriaan vanden Velde]
De gryze bevinding heeft ons doen zien, dat de genen die de schikgodes wilde dat
boven anderen in konstgeleertheid en macht zouden uitsteken, preuve daar van
hebben doen doorstralen in hunne Lentejeugt, 't welk de Fabeldichters door het
voorbeeld van Herkules, die een Slang welke hem bekroop, toen hy nog in de wieg
lag, de keel toewrong, hebben willen aanduiden. Wy behoeven door akelige
omwegen geen voorbeelden uit de oudheid op te sporen, het tegenwoordige
voorwerp onzer bespiegelinge zal zulks bevestigen.

90
ADRIAAN VANDEN VELDE geboren tot Amsterdam in den jare 1639. vond zig van
der jeugt af aan door een overgeërfde natuurdrift tot de Teeken- en Schilderkonst
gedreven, en nog in 't Kinderschool zynde, wist zig steelswys van zyn Broeder
Willems teekenpennen, penceelen en verwen te bedienen, beteekende en bekladde
met verf al wat hy vinden konde, tot de bedplank van zyn slaapsteê, waar op hy
(toen hy nog in 't lang pak liep) een Melkboertje met koleuren geschilderd had, zoo
verwonderlyk naar die jaren, en buiten onderwys, dat het nog lang na dien tyd
daarom bewaard wierd. Dit heeft my zyn Dochter de Huisvrouw van den Makelaar
Sodynt'Amsterdam zelf verhaald. Het een en ander van deze Lentevruchten deden
genoegzaam zien dat hy tot een Schilder geboren was; waarom zyn Vader hem
ook in die geneigtheid niet wilde stuiten. Maar alzoo hy zig niet geneigt vond het
Konstspoor van zyn Vader of Broeder, te weten het Scheepschilderen in te slaan,
vond men goed hem te bestellen by Jan Wynants. En het is opmerkelyk; dat wanneer
aan Wynantsvertoont wierd 't geen hy by zig zelven al geteekent en geschilderd
had, deszelfs Vrouw dit meê beziende, tot haar Man, hem kloppende op zyn schouder
zeide: Wynants uw Meester is geboren, gelyk ook de tyd deze voorzegging
bewaarheid heeft.
Hy oeffende zig eenige jaren by den zelven in de Konst, na welken tyd hy zig
yverig hield aan het teekenen en schilderen van Koetjes, Osjes, Schaapjes, en
Landschappen, torschende dagelyks met zyn gereedschapjes naar buiten in 't velt,
't welk hy tot het einde van zyn leven eens ter weeke onderhouden heeft. De menigte
zyner Konst-

91
tafereelen, die de voornaamste Kabinetten der Konstminnaars in Nederland en
elders vercieren, toonen duidelyk genoeg dat hun maker een groot meester in de
Konst was. Immers nu nog is 'er niemant opgestaan, die hem in lieffelykheid,
helderheid, en aangename verkiezingen van dusdanige voorwerpen te boven gegaan
is. En wat zyn penceel buiten het Koetjes, Osjes, Schaapjes en Landschapschilderen
vermocht, toonen de verscheiden Passystukken in de Roomsche Kerk tot Amsterdam
in de Spinhuissteeg, en in de Kerk over de Appelmarkt, waar een afneming van 't
Kruis half leven, groot te zien is. Hy was een Man die geregelt en geschikt leefde,
en naarstig de Konst beyverde, en daar nevens ook byzonder vaardig was; want
het anders onmogelyk was datmen zoo vele van zyne Konstwerken zien zouw, te
meer nog daar hy zoo weinig jaren levens bereikt heeft; want hy is begraven den
21 van Loumaand 1672, in den ouderdom van 33 jaren, tot groot verlies der Konst
in 't algemeen en verscheide Konstoeffenaars in 't byzonder, wier werken hy door
behulp van zyn konstpenceel grooten luister heeft by gezet, als aan de stukken van
J. vander Heiden, Fred. de Moucheron, en anderen te zien is. Zyn Beeltenis vint
men in de Plaat D. 12.
[Dirk van Bergen]
Onder zyne brave Leerlingen, die hy door zyne Konstlessen geteelt, naagelaten
heeft, verschynt DIRK VAN BERGEN. Deze schilderde Osjes, Koetjes, Schaapjes,
Beeltjes, en Landschappen, gloeyend en helder gekoleurd als zyn meester, maar
zoo uitvoerig niet, ook de Boomen en 't Landschap wat zwaarmoediger getrost;
maar buiten dat

92
heb ik 'er Beesjes van gezien die fraai en natuurlyk geteekent waren.
Hy was een Haarlemmer, en heeft zig meest in die Stad onthouden. Hy verplaatste
zig naderhand wel naar Engeland, maar de fortuin was hem daar niet geheel gunstig.
Dus kwam hy weder naar zyne geboortestad afzakken, daar hy redelyk wel voor
zyn Konst betaald werd. Hy was een wel gemaakt man, en van wezen een tweede
Adonis, wel bespraakt, en altyd lustig en vrolyk, waar door hy by elk een bemint, en
in alle gezelschappen welkom was. Hy zelf was daar toe geneigt, zoo dat, als hy
geld ontfangen had van een stukje Schildery, hy het zelve geruster harte, op eene
reis konde verteren: zeggende, men moet niet zorgen voor den morgen. Waarom
ook zyne goede vrienden (wanneer hy gestorven was) genootdrukt waren, in alle
Herbergen, daar hy gewoon was te verkeren, opzamelingen van penningen te doen,
om hem ter aarde te brengen.
[Gasper Netscher]
GASPER (anders Casparus) NETSCHER, wiens waarde Beeltenis zig in de Plaat
P. 31. doet zien, is geboren te Heydelberg, in 't jaar 1639. Zyn vader Johannes
Netscher, oorspronkelyk uit de Stad Stuetgaert (van waar de zelve door de zware
oorlogen en hongersnood, genootzaakt is geweest de vlugt te nemen tot Heydelberg)
was een Steene beeldhouder. Hy trouwde met Elizabet Vetter, Dochter van een
Borgermeester te Heydelberg, tegens den zin van haar vader en grootvader, waar
door zy in ongunst van de zelve geraakte. De moeder, de vader gestorven zynde,
belast met vier kinderen, dry zonen (waar van CASPER de jongste was) en een
dochter, werd daarenboven gedrongen door den overlast der krygslieden, ne-

93
vens meer anderen, Heydelberg in aller yl te verlaten, en de vlugt te nemen tot een
Landkasteel, waar in zy door de vervolgers belegert werden. Wel zeit het
spreekwoord, de ongelukken slachten de Monniken: zy gaan zelden alleen.
Wanneer zy nu deze Vesting op gena, of ongena, niet wilden opgeven, werd ze
door de belegeraars zoo naau bezet, en besloten gehouden, dat zy geen invoer
van montkost daar binnen konden krygen, zulks dat zy daar door in den uitersten
hongersnood vervielen, ook twee van hunne zonen door gebrek van voedzel stierven;
en met den jongsten omtrent twee jaren oud, en het dochtertje, ontvlugten zy
(gelegentheid daar toe ziende) in den nacht.
In deze gesteltheid ontbrak hun alles, uitgezondert de moed. Zy torsten hetjongste
op den arm het dochtertje kon naloopen, en begaven zig zonder lang beraad op de
reys, steunende op de voorzorg van den Almachtigen, die altyd weduwen en weezen
ten hulpe verstrekt. Dus kwamen zy tot Aarnhem, daar sommigen tot medelyden
verwekt, hun middelen aan de hand gaven, waar door zy zig eerlyk konden generen.
Doctor Tullekens, een godsdienstig, deugtsaam en ryk man, nam CASPER, die
een schoone jonge was, en daar een groote geest in doorstraalde, naderhand tot
zig, met voornemen van hem de Latynsche taal te laten leeren, en tot Doctor in de
Medicynen op te kweken. Dit stuk ging aan, en was van goed gevolg, tot dat hy
kwam in het derde school, wanneer de genegentheid tot de Teekenkonst in hem
sterk doorbrak, en hy al het papier dat hy konde bekomen, met mannetjes en beesjes
beschreef, tot zyn Themaas incluis, daar hy

94
dikwyls van zyn meester plakken om kreeg.
Gemelde Tullekens, ziende dat deze Konstdrift op geenderhande wyze was te
stuiten, volgde die geneigtheid in hem op, en deed hem by den Konstschilder Koster,
die allerhande doode vogelen, en wat meer tot een Keukenstuk behoort, schilderde,
om in de Konst onderwezen te worden. Naderhand by Gerard Terburgh,
Konstschilder en Borgermeester te Deventer, door toedoen van den Heer Wynant
Everwyn, die een neef van Terburgwas, daar hy alles naar 't leven leerde schilderen,
en in korten tyd veer in de Konst vorderde. Inzonderheid had hy de handeling van
het wit Satyn dun en helder te schilderen zyn meester afgezien; 't geen hy ook
naderhand dikwils in zyn penceelwerk te pas bragt.
Eindelyk zoo veer gekomen, dat hy op eigen wieken (als men gemeenlyk zeit)
konde dryven, begaf hy zig naar Holland, en schilderde in 't eerst voor de keelbeulen,
Konstwinkeliers wil ik zeggen, die hem klein loon gaven voor zyn werk, als gewoon
zynde 't zelve voor een geringen prys in te koopen, en tot een hoogen prys weder
uit te venten: welke onredelyke behandeling hem niet aanstond, als een middel
zynde om den geest en lust der Konstenaren uit te dooven, in steê van de zelve op
te wakkeren. Dus nam hy voor (nu een en twintig jaren oud zynde) een reis naar
Rome te doen, en ging de eerste gelegentheid de beste, op een schip dat naar
Bordeauxbevragt was, mede hebbende een brief van Doctor Tullekens, aan zyn
Neef Neny, koopman aldaar, om dus over Vrankryk zyn reis naar Italie voort te
zetten. Daar gekomen, kreeg hy kennis aan eenen Godyn, een Ma-

95
thematicusen Fonteinmaker van Luik, die naderhand in dienst van den Koning van
Polen gestorven is. Deze had een dochter daar zyn oog op viel, met welke hy trouwde
op den 25 van Slachtmaand 1659, waar door zyn voorgenomen reis naar Rome
gestuit werd, en hy zig daar neer zette, met voornemen van aldaar te blyven wonen;
maar ziende dat die, welke van den Gereformeerden Godsdienst waren, van tyd tot
tyd, meer gedrukt wierden, en bedugt voor een algemeene vervolging, gelyk
naderhand gebeurde, nam voor deze gemoedsdwingelandy (nu hy nog maar een
zoon had, en eer hy meer kinderen aanwon) t'ontvlugten. Waarom hy toen naar
Holland trok, en zig in den Haag neerzette, daar hy verscheidene uitstekende
Konststukjes maakte: maar ziende dat zyn disch meer en meer in broodeetende
olyfspruiten aangroeide, en het pourtretschilderen het gereedste middel was, om
aan geldte geraken, als ook meerder voordeel aanbragt, ley hy daar op toe, en zyn
toeleg gelukte: want hy in zyn tyd niet alleen een menigte pourtretten, maar ook de
voornaamste luiden in den Haag en elders, daar by meest alle de Potentaten, die
in den Haag, kwamen, schilderde, 't welk hem de beurs deed zwellen, en zyn roem
aanwassen, zoo dat Karel de tweede, Koning van Engeland, die op zyn Konst belust
was, door den Ambassadeur Templehem verscheide malen liet verzoeken aan zyn
hofte komen, 't welk hy beleeft weigerde; zoo, om dat hy rust beminnende, geen zin
in de hoven had, als om dat hy schrikte tegen de ongemakken van de zee, want hy
al van zyn twintig jaren af geplaagt was geweest met Graveel, en in zyn laatste jaren
daar en boven nog deerlyk met het