Naar inhoud springen

Staatsregeling van de Nederlandse Antillen/Achtste hoofdstuk

Uit Wikisource
< Staatsregeling van de Nederlandse Antillen/Zevende hoofdstuk Staatsregeling van de Nederlandse Antillen/Achtste hoofdstuk Staatsregeling van de Nederlandse Antillen/Negende hoofdstuk >


ACHTSTE HOOFDSTUK

De godsdienst

Art. 123. 1. Het recht van een ieder op vrijheid van godsdienst wordt erkend behoudens de bescherming van de maatsschappij en van haar leden tegen de overtreding der strafwet en wordt gevrijwaard van wettelijke bepalingen en administratieve regelingen, welke in staatkundig economisch of sociaal opzicht beperkingen van rechten zouden opleggen uit hoofde van godsdienstige belijdenis.

2. Vrijheid van godsdienst wordt begrepen als omvattende:

a. vrijheid van een ieder voor het verrichten van eredienst overeenkomstig zijn geweten en tot het opvoeden van kinderen in het geloof, dat de ouders verkiezen;
b. vrijheid van een ieder om van godsdienstige belijdenis te veranderen;
c. vrijheid om te prediken, te onderrichten, te publiceren, onderwijs te geven en sociale en charitatieve werkzaamheden te verrichten en vrijheid om organisaties te stichten en bezittingen te verwerven en te hebben voor deze doeleinden.

Art. 124. 1. Aan alle kerkgenootschappen en godsdienstige gemeenschappen wordt gelijke bescherming verleend.

2. Bijdragen uit enige openbare kas aan kerkgenootschappen en godsdienstige gemeenschappen, met inbegrip van derzelver bedienaren en leraren, worden verleend op grondslag van gelijkgerechtigdheid en volgens regels bij landsverordening te stellen.

Art. 125. De Gouverneur waakt dat alle kerkgenootschappen en godsdienstige gemeenschappen zich houden binnen de palen van de gehoorzaamheid aan de wettelijke regelingen en de gestelde machten.

Art. 126. De belijders der onderscheidene godsdienstige meningen genieten allen dezelfde burgerlijke en burgerrechten en hebben gelijke aanspraak op het bekleden van waardigheden, ambten en bedieningen.

Art. 127. De openbare eredienst en de godsdienstoefening is aan geen andere beperkingen onderworpen dan die, welke in het belang der openbare orde, rust en zedelijkheid bij landsverordening worden bevolen.