Staatsregeling van de Nederlandse Antillen/Zevende hoofdstuk

Uit Wikisource
< Staatsregeling van de Nederlandse Antillen/Zesde hoofdstuk Staatsregeling van de Nederlandse Antillen/Zevende hoofdstuk Staatsregeling van de Nederlandse Antillen/Achtste hoofdstuk >


ZEVENDE HOOFDSTUK

Het rechtswezen

EERSTE AFDELING[bewerken]

Algemene voorschriften

Art. 97. Er wordt in de Nederlandse Antillen recht gesproken in naam des Konings.

Art. 98. 1. Het burgerlijk en handelsrecht, de burgerlijke rechtsvordering, het strafrecht, de strafvordering, het auteursrecht, de industriële eigendom, het notarisambt, zomede bepalingen omtrent maten en gewichten worden bij landsverordening zoveel mogelijk overeenkomstig de in Nederland bestaande regelingen geregeld.

2. Een voorstel tot ingrijpende wijziging van de wetgeving op dit stuk wordt niet aan de Staten gezonden, dan wel, voor zover het een voorstel betreft ingediend ingevolge artikel 77 dezer Staatsregeling, door de Staten in behandeling genomen, alvorens de Regering in Nederland in de gelegenheid is gesteld van haar zienswijze hieromtrent te doen blijken.

Art. 99. 1. Niemand kan van zijn eigendom ontzet worden, dan nadat bij landsverordening verklaard is, dat het algemeen nut de onteigening vordert, en tegen vooraf genoten of vooraf verzekerde schadeloosstelling.

2. Behoudens het bepaalde krachtens artikel 33 van het Statuut, worden op dit beginsel geen uitzonderingen toegelaten dan krachtens algemene regelen, bij landsverordening te stellen, en zonder dat ooit het recht op volledige schadeloosstelling de onteigende kan worden ontnomen.

Art. 100. Aan de rechterlijke macht behoort bij uitsluiting de kennisneming van alle geschillen van burgerrechtelijke aard.

Art. 101. Geen vervolging tot straf kan plaats hebben dan voor de rechter, bij landsverordening aangewezen, en op de wijze, bij landsverordening bepaald.

Art. 102. De burgerlijke dood of de verbeurdverklaring van al de goederen des veroordeelden kan niet als straf of als gevolg van straf worden bedreigd.

Art. 103. Geschillen over kiesrecht en andere burgerrechten staan ter kennisneming van de rechterlijke macht, wanneer geen andere rechter bij landsverordening aangewezen is.

Art. 104. 1. Alle vonnissen behelzen de gronden, waarop zij zijn gewezen, en in strafzaken de aanwijzing der artikelen van de wettelijke regelingen, waarop de veroordeling rust.

2. Zij worden met open deuren uitgesproken.

3. De terechtzittingen zijn openbaar, behoudens de uitzonderingen, in het belang der openbare orde en zedelijkheid bij landsverordening vast te stellen.

Art. 105. 1. Niemand kan tegen zijn wil worden afgetrokken van zijn wettelijke rechter.

2. Bij landsverordening wordt geregeld de wijze, waarop geschillen over bevoegdheid tussen de rechterlijke en andere machten beslist worden.

Art. 106. 1. Behalve in de gevallen, bij landsverordening voorzien, mag niemand in hechtenis genomen worden dan op rechterlijk bevel, houdende de redenen der inhechtenisneming.

2. Zodanig bevel moet aan degene, tegen wie het gericht is, bij of zo spoedig mogelijk na zijn aanhouding worden betekend.

3. De vorm van het bevel en de tijd, binnen welke alle in hechtenis genomen personen moeten worden gehoord, worden bij landsverordening bepaald.

Art. 107. In niemands woning mag tegen zijn wil worden binnengetreden dan op last ener macht, tot het geven van zodanige last bij landsverordening bevoegd verklaard, en met inachtne¬ming der vormen bij landsverordening voorgeschreven.

Art. 108. Het geheim der aan de post of andere openbare instelling van vervoer toevertrouwde brieven is onschendbaar, behalve op last van de rechter, in de gevallen, bij landsverordening voorzien.

Art. 109. De bepalingen van dit hoofdstuk hebben geen betrekking op regelingen betreffende het militaire straf- en tuchtrecht, alsmede op de rechtspleging in militaire zaken.

TWEEDE AFDELING[bewerken]

De samenstelling der rechterlijke macht

Art. 110. 1. De rechtsmacht van de Hoge Raad der Nederlanden ten aanzien van rechtszaken in de Nederlandse Antillen wordt geregeld bij Rijkswet.

2. Indien de Regering van de Nederlandse Antillen dit verzoekt, wordt bij deze Rijkswet de mogelijkheid geopend, dat aan de Raad een lid, een buitengewoon of een adviserend lid wordt toegevoegd.

Art. 111. 1. Er is, onder de benaming van Hof van Justitie, een opperste gerechtshof voor geheel de Nederlandse Antillen.

2. Het houdt toezicht op de geregelde afdoening van alle rechtsgedingen en de behoorlijke vervolging van alle misdrijven.

3. De president en de leden van het Hof van Justitie worden door de Koning, na overleg met de Gouverneur, voor het leven benoemd, behoudens het bepaalde in artikel 116, eerste lid.

4. Hun bezoldigingen worden door de Gouverneur vastgesteld onder goedkeuring van de Koning.

Art. 112. 1. Het openbaar ministerie bij het Hof van Justitie wordt uitgeoefend door of namens de procureur-gene¬raal.

2. De procureur-generaal wordt door de Koning, na overleg met de Gouverneur, benoemd en ontslagen.

3. Zijn bezoldiging wordt door de Gouverneur vastgesteld onder goedkeuring des Konings.

4. Ingeval van belet of ontstentenis van de procureur-generaal voor langere duur wordt door of vanwege de Koning in de vervanging voorzien.

Art. 113. 1. De procureur-generaal is het hoofd van het openbaar ministerie en is belast met de zorg voor de justitiële politie in geheel de Nederlandse Antillen. Hij is bevoegd aan de ambtenaren, die met de politie belast zijn, zodanige instructies te geven tot voorkoming, opsporing en nasporing van misdrijven of overtredingen als hij in het belang ener goede justitie nodig oordeelt.

2. De procureur-generaal waakt voor de richtige uitoefening van de taak der politie. Hij is bevoegd te dien aanzien de voorstellen te doen, die hem dienstig voorkomen.

Art. 114. 1. Behalve in het geval van verklaarde staat van oorlog of beleg, wordt geen doodvonnis ten uitvoer gelegd dan op last of met voorkennis van de procureur-generaal en na verkregen machtiging van de Gouverneur.

2. De Gouverneur verleent die machtiging niet dan na de hoogste burgerlijke rechter in de Nederlandse Antillen te hebben gehoord.

Art. 115. De president en de leden van het Hof van Justitie, de procureur-generaal en de advocaat-generaal moeten bij de benoeming de volle ouderdom van dertig jaren hebben bereikt en aan de Universiteit van de Nederlandse Antillen of aan een Nederlandse universiteit of hogeschool in de zin van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs hebben verkregen, hetzij de graad van doctor in de rechtsgeleerdheid, hetzij de hoedanigheid van meester in de rechten, mits deze graad of deze hoedanigheid verkregen is op grond van het afleggen van een examen in het burgerlijk- en handelsrecht en strafrecht van de Nederlandse Antillen of van Nederland, alsmede in een van de drie volgende vakken: het staatsrecht, administratief recht of belastingrecht van de Nederlandse Antillen of van Nederland.

Art. 116. 1. De president en de leden van het Hof van Justitie worden door de Koning ontslagen:

a. wanneer zij de leeftijd van zestig jaren hebben bereikt;
b. bij gebleken ongeschiktheid wegens aanhoudende ziels- of lichaamsziekte of wegens ouderdomsgebreken;
c. wanneer zij onder curatele zijn gesteld.

2. In de gevallen bedoeld in het eerste lid wordt het ontslag eervol verleend.

3. In het geval bedoeld in het eerste lid onder b wordt voor aanspraak op pensioen geen nader bewijs van de oorzaak der ongeschiktheid gevorderd.

Art. 117. 1. Wanneer de Gouverneur oordeelt, dat een der redenen van ontslag als in het eerste lid onder b van het vorig artikel genoemd, aanwezig is, draagt hij, na de Raad van Advies te hebben gehoord en met toezending van al de stukken op de zaak betrekkelijk, het ontslag van de betrokken ambtenaar aan de Koning voor.

2. Hij stelt de betrokken ambtenaar, door mededeling zijner voordracht, in de gelegenheid om zijn verweerschrift bij de stukken te voegen.

3. Hij is bevoegd de betrokken ambtenaar, in afwachting van 's Konings beslissing, te schorsen en in de waarneming van het ambt tijdelijk te voorzien.

4. De betrokken ambtenaar geniet gedurende de schorsing zijn volle bezoldiging.

5. Hij kan, op verzoek, in de gelegenheid om zich in Nederland te gaan verantwoorden gesteld worden door toekenning van verloftraktement en vrije overtocht.

6. De Koning beslist over het ontslag.

Art. 118. 1. De president en de leden van het Hof van Justitie kunnen door de Hoge Raad der Nederlanden, in raadkamer, bij een met redenen omkleed arrest, uit hun ambt worden ontzet:

1. wanneer zij wegens misdrijf zijn veroordeeld;
2. wanneer zij in staat van faillissement zijn verklaard, surséance van betaling hebben verkregen of wegens schulden zijn gegijzeld;
3. wegens wangedrag of onzedelijkheid of bij gebleken voortdurende achteloosheid in de waarneming van hun ambt.

2. De procureur-generaal zendt de stukken, op de zaak betrekkelijk, ter vervolging aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden.

3. Hij geeft hiervan aan de betrokken ambtenaar onmiddellijk kennis en stelt deze in staat een verweerschrift bij de Hoge Raad in te dienen.

4. Wanneer de Gouverneur oordeelt, dat een der redenen van ontzetting in het eerste lid genoemd, aanwezig is, is hij bevoegd, de Raad van Advies gehoord, de betrokken ambtenaar, in afwachting van de beslissing van de Hoge Raad, te schorsen en in de waarneming van diens ambt te voorzien.

5. De betrokken ambtenaar geniet gedurende de schorsing zijn volle bezoldiging.

6. In het vonnis, waarbij een rechterlijk ambtenaar, niet vallende in de bovenstaande bepalingen, wegens misdrijf veroordeeld wordt, wordt tevens zijn afzetting uitgesproken.

Art. 119. 1. Elk lid der rechterlijke macht, tegen wie, hetzij rechtsingang, hetzij machtiging tot opneming in een huis van bewaring of geneeskundig gesticht voor krankzinnigen, is verleend, of op wie lijfsdwang is ten uitvoer gelegd, wordt daardoor in zijn bediening geschorst.

2. Schorsing in de bediening brengt geen schorsing mede in het genot der bezoldiging.

Art. 120. De verdere bepalingen nopens de inrichting en de samenstelling der rechterlijke macht worden vastgesteld bij landsverordening.

Art. 121. 1. De rechterlijke macht wordt alleen uitgeoefend door de rechters, die bij landsverordening zijn aangewezen.

2. Elke tussenkomst in rechtszaken is verboden.


Art. 122. 1. Vonnissen door de rechter in Aruba of in Nederland gewezen, en bevelen door hem uitgevaardigd, mitsgaders grossen van authentieke akten aldaar verleden, kunnen in de Nederlandse Antillen ten uitvoer worden gelegd, met inachtneming van de wettelijke bepalingen van de Nederlandse Antillen.

2. Vonnissen en bevelen, door de rechter in de Nederlandse Antillen gewezen of uitgevaardigd, mitsgaders grossen van authentieke akten aldaar verleden, kunnen in Aruba of in Nederland worden ten uitvoer gelegd, met inachtneming van de aldaar geldende wettelijke bepalingen.