Naar inhoud springen

Staatsregeling van de Nederlandse Antillen/Negende hoofdstuk

Uit Wikisource
< Staatsregeling van de Nederlandse Antillen/Achtste hoofdstuk Staatsregeling van de Nederlandse Antillen/Negende hoofdstuk Staatsregeling van de Nederlandse Antillen/Tiende hoofdstuk >


NEGENDE HOOFDSTUK

De financiën

Art. 128. Het muntstelsel wordt bij de landsverordening geregeld.

Art. 129. Belastingen worden geheven uit kracht en volgens de voorschriften van een landsverordening, van een eilandsverordening of van een keur of reglement als bedoeld in artikel 2, onder 6.

Art. 130. Geen privilegie in het stuk van belasting mag worden verleend.

Art. 131. De baken-, loods-, haven- en andere soortgelijke scheepsongelden en de bepalingen omtrent de grote scheepvaart zijn dezelfde voor alle vlaggen.

Art. 132. 1. Geldleningen ten name en ten laste van de Nederlandse Antillen kunnen niet worden aangegaan dan krachtens landsverordening.

2. Het aangaan of garanderen van een geldlening buiten het Koninkrijk ten name of ten laste van de Nederlandse Antillen geschiedt in overeenstemming met de Regering van het Koninkrijk.

3. De Raad van Ministers van het Koninkrijk verenigt zich met het aangaan of garanderen van zodanige geldlening, tenzij de belangen van het Koninkrijk zich daartegen verzetten.

Art. 133. 1. De regeling van de uitgifte in eigendom of pacht en van het beheer der domaniale gronden, zomede die van de uitoefening van andere domaniale rechten, geschieden bij landsverordening.

2. Bij de Eilandenregeling worden regelen gesteld omtrent overdracht van domeingronden aan de eilandgebieden.

Art. 134. 1. Het toezicht op de besteding der geldmiddelen overeenkomstig de begroting, alsmede de goedkeuring der rekening van ontvangsten en uitgaven worden zowel voor de Nederlandse Antillen als voor de eilandgebieden door de landsverordening opgedragen aan een onafhankelijk orgaan. Het toezicht wordt uitgeoefend overeenkomstig de door de landsverordening te stellen regelen.

2. Het in het vorige lid bedoelde orgaan brengt jaarlijks verslag uit over het door hem uitgeoefende toezicht, voor zoveel betreft de Nederlandse Antillen aan de Regering en de Staten en voor zoveel betreft een eilandgebied aan de gezaghebber en het vertegenwoordigende lichaam.