Van zon en zomer/De wijde wereld
Uiterlijk
← De Moedelooze en zijn Schaduw | Van zon en zomer (1918) door Adama van Scheltema | Zomer → |
[ 18 ]
DE WIJDE WERELD
De wijde wereld lag te grijp,
Een vogeltje speelde er wat, -
Ik droomde en rookte een zomerpijp,
En dacht zoo - en streelde maar wat.
De wijde wereld lag te kijk,
Een beestje werd ergens geboren, —
In 't mooie malsche zomerrijk
Ging een ander weer ergens verloren.
Ik keek de wijde wereld in,
En dacht, zoo'n beetje zelfzuchtig: -
Wees jij weer kind, als in 't begin!
Wat wijzer! - wat minder luidruchtig!