Van zon en zomer/Zomer
Uiterlijk
← De wijde Wereld | Van zon en zomer (1918) door Adama van Scheltema | Melancholische Monoloog → |
[ 19 ]
ZOMER
De groote zomerdag staat open
En bouwt zijn weelde over de aarde.
Het malsche moes lacht in de gaarde
Bij 't sappig groen, met dauw bedropen;
Het ruischelt in de weeke hagen.
Het gonzelt in de bloesemstruiken,
Het tintelt in de groene pruiken
Der berken bij de zoete vlagen;
De kool brandt op de peerse kluiten,
De blonde brem bloeit welig tegen
De mulle hel-beschenen wegen
Met volle gele honigtuiten, —
Hef over de aarde uw aangezicht,
Over uw oogen valt het licht,
Over uw lippen stort een lied —
Levend mooi mensch geniet!