Verdrag van Lissabon/Deel III/1
← Inhoud | DEEL III - PROTOCOLLEN van Europese Unie
Protocol (nr. 1) betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie |
Protocol (nr. 2) betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid → |
PROTOCOL (Nr. 1) BETREFFENDE DE ROL VAN DE NATIONALE PARLEMENTEN IN DE EUROPESE UNIE DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,[bewerken]
ERAAN HERINNEREND dat de wijze waarop de nationale parlementen de controle uitoefenen op hun regering met betrekking tot de activiteiten van de Europese Unie, onder de eigen constitutionele inrichting en praktijk van de lidstaten valt;
GELEID DOOR DE WENS om een grotere betrokkenheid van de nationale parlementen bij de activiteiten van de Europese Unie te stimuleren en hun betere mogelijkheden te bieden om uiting te geven aan hun zienswijze op de ontwerpen van wetgevingshandelingen van de Europese Unie en andere aangelegenheden die voor hen van bijzonder belang kunnen zijn,
HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT omtrent de volgende bepalingen welke aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie worden gehecht:
TITEL I INFORMATIE VOOR DE NATIONALE PARLEMENTEN[bewerken]
Artikel 1
Discussiedocumenten van de Commissie (groenboeken, witboeken en mededelingen) worden bij
publicatie door de Commissie rechtstreeks aan de nationale parlementen toegezonden. De Commissie
zendt de nationale parlementen ook het jaarlijkse wetgevingsprogramma en alle andere instrumenten
voor wetgevingsprogrammering en beleidsstrategie, op hetzelfde tijdstip als aan het Europees
Parlement en de Raad.
Artikel 2
De tot het Europees Parlement en de Raad gerichte ontwerpen van wetgevingshandelingen worden aan
de nationale parlementen toegezonden.
Voor de toepassing van dit protocol worden onder „ontwerp van een wetgevingshandeling” verstaan,
de voorstellen van de Commissie, de initiatieven van een groep lidstaten, de initiatieven van het
Europees Parlement, de verzoeken van het Hof van Justitie, de aanbevelingen van de Europese Centrale
Bank en de verzoeken van de Europese Investeringsbank met het oog op de vaststelling van een
wetgevingshandeling.
De Commissie zendt haar ontwerpen van wetgevingshandelingen rechtstreeks toe aan de nationale
parlementen op hetzelfde tijdstip als aan het Europees Parlement en de Raad.
Het Europees Parlement zendt zijn ontwerpen van wetgevingshandelingen rechtstreeks toe aan de
nationale parlementen.
De ontwerpen van wetgevingshandelingen die uitgaan van een groep lidstaten, het Hof van Justitie, de
Europese Centrale Bank of de Europese Investeringsbank worden door de Raad aan de nationale
parlementen toegezonden.
Artikel 3
De nationale parlementen kunnen de voorzitter van het Europees Parlement, van de Raad en van de
Commissie een met redenen omkleed advies toezenden betreffende de overeenstemming van een
ontwerp van een wetgevingshandeling met het subsidiariteitsbeginsel, volgens de procedure van het
protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid.
Indien het ontwerp van een wetgevingshandeling uitgaat van een groep lidstaten, zendt de voorzitter
van de Raad het/de met redenen omklede advies/adviezen toe aan de regeringen van deze lidstaten.
Indien het ontwerp van een wetgevingshandeling uitgaat van het Hof van Justitie, de Europese Centrale
Bank of de Europese Investeringsbank, zendt de voorzitter van de Raad het/de met redenen omklede
advies/adviezen toe aan de/het betrokken instelling of orgaan.
Artikel 4
Er dient een periode van acht weken te verstrijken tussen het tijdstip waarop een ontwerp van een
wetgevingshandeling aan de nationale parlementen in de officiële talen van de Unie beschikbaar wordt
gesteld, en de datum waarop het met het oog op de vaststelling ervan of op de vaststelling van een
standpunt in het kader van een wetgevingsprocedure op de voorlopige agenda van de Raad wordt
geplaatst. Uitzonderingen zijn mogelijk in spoedeisende gevallen, waarvoor de redenen in de handeling
of het standpunt van de Raad worden aangegeven. Behalve in naar behoren gemotiveerde dringende
gevallen kan tijdens deze acht weken niet worden geconstateerd dat er over een ontwerp van een
wetgevingshandeling een akkoord bestaat. Behalve in naar behoren gemotiveerde dringende gevallen
moeten tussen de plaatsing van een ontwerp van een wetgevingshandeling op de voorlopige agenda
van de Raad en de vaststelling van een standpunt tien dagen verstrijken.
Artikel 5
De agenda's en de resultaten van de Raadszittingen, waaronder begrepen de notulen van de
Raadszittingen waarin over ontwerpen van wetgevingshandelingen is beraadslaagd, worden
rechtstreeks naar de nationale parlementen gezonden, op hetzelfde tijdstip als aan de regeringen
van de lidstaten.
Artikel 6
Indien de Europese Raad artikel 48, lid 7, eerste of tweede alinea, van het Verdrag betreffende de
Europese Unie wil toepassen, worden de nationale parlementen tenminste zes maanden voordat een
besluit wordt vastgesteld op de hoogte gebracht van het initiatief van de Europese Raad.
Artikel 7
De Rekenkamer zendt haar jaarverslag ter informatie toe aan de nationale parlementen, op hetzelfde
tijdstip als aan het Europees Parlement en de Raad.
Artikel 8
Wanneer het nationale parlementaire stelsel geen eenkamerstelsel is, gelden de artikelen 1 tot en met 7
voor de kamers waaruit het bestaat.
TITEL II SAMENWERKING TUSSEN DE PARLEMENTEN[bewerken]
Artikel 9
Het Europees Parlement en de nationale parlementen bepalen samen hoe binnen de Unie een efficiënte
en regelmatige samenwerking tussen de verschillende parlementen kan worden georganiseerd en
gestimuleerd.
Artikel 10
Een conferentie van de organen van de parlementen die gespecialiseerd zijn in de aangelegenheden van
de Unie kan iedere door haar passend geachte bijdrage ter attentie van het Europees Parlement, de Raad
en de Commissie leveren. Deze conferentie bevordert voorts de uitwisseling van informatie en beste
praktijken tussen de nationale parlementen en het Europees Parlement, alsook tussen hun respectieve
gespecialiseerde commissies. Zij kan ook interparlementaire conferenties over specifieke onderwerpen
organiseren, met name om vraagstukken op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en
veiligheidsbeleid, waaronder het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, te bespreken. De
bijdragen van de conferentie binden de nationale parlementen niet en laten hun standpunt onverlet.