Vragen van den dag/Jaargang 14/Landloopers

Uit Wikisource
Landloopers
Auteur(s) K. H. de Quéker
Datum 1899
Titel Landloopers
Tijdschrift Vragen van den dag
Opmerkingen Karel Victor Hippoliet de Quéker (geboren in 1857 in Beveren aan de IJzer), was een Vlaamse onderwijzer, schrijver en later in Brussel directeur van een liefdadigheidsinstelling
Brontaal Nederlands
Bron Koninklijke Bibliotheek - Tijdschriften 1850 - 1940
Auteursrecht Publiek domein
LANDLOOPERS.

_________

door

K.H. de Quéker.

Op de vraag: wat eigenlijk een vagebond of landlooper is, wordt gewoonlijk zeer verschillend geantwoord, al naar gelang de opvatting, welke de antwoordgever heeft van de sociale verhoudingen onder de menschen.

Voor een sociaal-democraat is een landlooper niets anders dan een slachtoffer van de afschuwelijke samenleving dezer dagen, een man, zooals ik en gij, behept met evenveel gaven en gebreken, maar vooral met evenveel behoeften als de eerste waardigheidsbekleeder des lands, doch die door het helsche privaatbezit gedoemd is als outlaw en desperado zijn leven lang te dolen zonder have of dak.

Sommige conservatieven daarentegen zien den landlooper aan als een misdadiger, of op zijn minst genomen als een kwaaddoener der ergste soort, tegenover wien de wetten niet te streng kunnen wezen, en die door alle mogelijke middelen uit den omloop, uit de circulatie der eerlijke staatsburgers moet gehouden worden. Daarom bepaalt het strafwetboek — in België — dat de landlooperij een vergrijp is, dat kan gestraft worden met 3 maanden tot 7 jaren opsluiting.

Liberalen van den ouden en zelfs van den nieuwen stempel zullen zeggen, dat de landlooper een man is, die òf de noodige wilskracht niet bezit om den stoffelijken strijd des levens mee te maken, òf wel die in dezen strijd zich overwonnen gaf. Met zulke individuen heeft noch de Staat, noch de burgerschap rekening te houden. Hoe eerder zij uit het bestaan verdwijnen des te beter. Landloopers zijn het schuim van den socialen ketel, en het schuim werpt men op den mesthoop.

Sommige onzer geleerde doctoren hebben over de psychologie van den landlooper zeer ingewikkelde verhandelingen geschreven, opgevuld met diepzinnige bespiegelingen en afleidingen aangaande den eigenlijken zieletoestand van het onderwerp hunner studie. Men kan zelfs vaststellen, dat de geleerde opsteller van eene der hier te lande laatst verschenen studies over dit onderwerp ten minste een honderdtal nieuwe fransch-latijnsche termen heeft uitgedacht, met het doel om zijne meening beter uit te drukken, iets, waarin hij niet schijnt gelukt te zijn. Dit is trouwens ook niet te verwonderen, indien het waar is wat men van dien geleerde zegt: namelijk, dat heel die vracht physische evenals psychische waarnemingen gemaakt werden op een enkel individu.

Voor onze gendarmes is de landlooper een kerel die men in "den bak" moet "gooien" op water en brood. Deze kort en kernachtig uitgedrukte overtuiging mag aangezien worden als die van alle kleine overheidspersonen, om 't even van welken rang, hier te lande.

Het is mij dan ook sedert verscheidene jaren eene kwelling van den geest geweest om nader te onderzoeken, welke de eigenlijke zieletoestand is van de zoo talrijke individuen, welke men met den naam van landloopers of vagebonden brandmerkt.

Toen mij voor eenige jaren door het Brusselsch stadsbestuur werd opgedragen de Arbeiter-Kolonien in Duitschland ter plaatse te gaan bestudeeren, beschouwde ik het als een voornaam gedeelte mijner zending om den duitschen zwerver (Wanderer) niet alleen te leeren kennen in de toevluchtsoorden, in welke men hem opneemt, maar ook langs 's heeren straten. Onmiddellijk viel het mij op, welk een overgroot getal zoogenaamde werkzoekenden aldus van oost naar west over het duitsche grondgebied heen en weer trekken. In geen enkel land van Noordelijk Europa schijnt de landlooperij zoo diep in de volksgebruiken te zitten als in Duitschland.

Ook wordt er de vagabondage met veel zachtere bewoordingen benoemd dan in de Nederlanden of in Frankrijk en in Engeland. Een landlooper is er over het algemeen een Wanderer; hij moet al een heel erg verloopen kerel zijn, om als Bummler door te gaan. Officieel merkt de landpolitie hem aan als een Landstreicher of een Arbeitschen-man, doch zoo spreekt het volk niet. Een Wanderer is niet a priori een te versmaden persoon voor het volk. Meestal wordt hij aangezien als iemand, die, zooals men vroeger in 't Zuiden zei, zijn tour de France maakt, om zich in zijn handwerk te volmaken, en die door de fortuin maar karig werd bedeeld. Vandaar ook dat het Wanderer-bargoensch, waarvan wij in een volgend opstel eenige staaltjes geven zullen, niet wordt aangemerkt in Duitschland als eene dieventaal, maar eerder als de woordenschat eener bijzondere vrijmetselarij.

Is het niet in Germanië vooral, dat de zwervende ridders gedurende de middeleeuwen hunne bloeiperiode vonden, evenals de zwervende narren, Schalksnarren, ook Vaganten of Goliarden genoemd?

Of het nu een karaktertrek is, den afstammelingen der Teuten bijgebleven van hunne pastorale voorouders, of wel eene noodzakelijkheid van het bestaan in de duitsche gouwen, wil ik hier niet trachten uit te maken, maar zooveel is zeker, dat die volkseigenaardigheid sedert eeuwen in de Nederlanden is bekend. Een zwervend ambachtsman noemt men in Limburg nog heden ten dage een Teut, en in Westvlaanderen bestaat de zegswijze "rondzwerven 'lijk 'nen dolenden Teut."

In Frankrijk had de vagabondage ook langen tijd het kleed van den werkzoekenden ambachtsman aangetrokken. De tour de France was, lang nog na de eerste Revolutie, in alle departementen van Midden-Frankrijk in gebruik. Nog geen dertig jaren geleden, vond men in alle kleine steden der Noorder-, Somme- en Pas-de-Calais departementen een "logisthuis", dat met den patriarchalen titel "Chez la Mère" werd bestempeld. Dergelijke huizen bestonden ook in alle steden en groote dorpen van het Belgisch Walenland, maar werden reeds vóór 1830 door de Hollandsch-Belgische Regeering hevig tegengewerkt, daar veel dier "logisthuizen" in dieven-academies of in baanstroopers toevluchtsoorden ontaard waren, en de politie er de grootste moeilijkheden ondervond om sommige misdadigers, die door de houders van die huizen in bescherming genomen werden, in handen te krijgen.

Oorspronkelijk werden dergelijke huizen beheerd door kloekgespierde viragos, (manachtig vrouwspersoon), die er niet tegen opzagen om den compagnon, die het wat te bont maakte of zich aan den drank te veel te goed had gedaan, met gevoelige en klinkende argumenten buiten te werpen. Doch later stond enkel nog op het uithangbord chez la Mère; de gezette mère van vroegere jaren was verdwenen, en had plaats gemaakt voor een kroeghouder, die gewoonlijk ook reeds minder eerbiedwaardige stieltjes (bedrijven) had uitgeoefend. Trouwens aan compagnons van den ouden stempel, handwerkslieden die eenig geld op zak hadden, en werkelijk reisden om hun ambacht te leeren, en die dan ook gaarne werken wilden, daaraan was er voortdurend meer en meer gebrek. Daarom werkte het beheer der departementen, de prefecten en andere overheidspersonen, die eigenaardige logisthuizen met recht tegen, zoodat zij op dit oogenblik bijna alle verdwenen zijn.

In Frankrijk wordt overigens niet veel meer te voet gereisd door geringe lieden. De werklieden reizen gewoonlijk per spoor, zelfs de armste, zooals de aardwerkers of terrassiers, en leggen aldus groote afstanden af om zich naar bepaalde werken te begeven. Alleen sommige vreemdelingen reizen te voet, zooals de Italiaansche werkliede in het zuiden, en de Belgische, meestal Vlamingen, in het noorden, tot aan Parijs en soms verder. Doch deze gaan van dorp tot dorp in den oogsttijd, en blijven werken waar er te pikken of te maaien valt, zoodat hun reis eigenlijk zeer langzaam gaat. In eigenlijke logisthuizen gaan zij niet, maar blijven, zooals zij dat heeten "bij den boer" alwaar zij over 't algemeen bereidwillig onthaald en gespijsd worden, zelfs als er geen oogstwerk voorhanden is. De Fransche pachter heeft voortdurend gebrek aan werkkrachten en blijft dus gaarne met de petits Belges op goeden voet.

Een ander soort van landloopers, van eene gansch karakteristieke natuur zijn de chemineaux. Het zijn eigenlijk rondzwervende bedelaars: zij komen talrijker voor in het zuiden dan in het noorden, vooral daar waar de bevolking dun gezaaid is en de departementale politie niet sterk is vertegenwoordigd, dat wil zeggen, in bijna alle landbouw-departementen. Meest al die bedelaars weten den bedelstaf te verbloemen door het uitoefenen van een of ander bedrijf. Schijnbaar zijn ze "gagne petits" "scharenslijpers" doch velen onder hen zijn ook kwaaddoeners van de ergste soort. Het zal hier volstaan de afschuwelijke Vacher, de moordenaar der jonge herdertjes, als prototype van dat soort aan te geven. Anderen zijn vedel-, lier- of luitspelers, men vindt er zelfs nog die den doedelzak "blazen" doch het meerendeel beoefent de edele toonkunst op meer moderne speeltuigen.

De Prophètes zijn weervoorspellers, die almanakken verkoopen, de toekomt voorzeggen, kwade geesten wegbidden, en drankjes bereiden tegen de ziekte van het vee. Sommigen onder hen worden zelfs hoog vereerd in zekere departementen. Geen landman zou het wagen om hen kwaad te doen, en zij vinden overal, waar zij zich aanbieden, kost en nachtverblijf. Veel van die landloopers zijn ook rebouteurs, dat wil zeggen: dat zij er op roemen ontwrichte ledematen met een paar duwen in 't lid te kunnen krijgen, hetgeen gewoonlijk met erge inwendige verwondingen eindigt. Anderen nog zijn zangers of chanteurs, en tevens de dichters der door hen uitgegalmde strofen. Deze echte opmerkelijke chemineaux zijn vooral in 't zuiden, in Provence en in Bourgogne, zeer volksgeliefd. Over het algemeen hebben zij een lustig gemoed, doen niemand leed, en sommigen zijn niet zonder natuurlijk talent, zooals de man, die ik eens de gelegenheid had niet verre van Amiens langs de groote baan te ontmoeten, en die in waarheid blijk gaf van veel meer natuurlijke inspiratie dan het grootste getal der verzen-voeten-meters onder onze vochtige hemelstreken. Die chanteurs hebben allen eene te groote voorliefde voor de chopine, (een half pintje) en vaak kan men ze langs den heirweg vinden liggen, uitgestrekt in de heete zon, alwaar zij hun roes uitslapen en in dien langdurigen zwijmel naar alle waarschijnlijkheid nieuwen gloed tot zingen weten te putten.

In de groote Engelsche steden, en vooral in Londen zijn de straatloopers (street Arabs) uitermate menigvuldig, doch buiten die steden zijn de landloopers tamelijk dun gezaaid. Een landlooper is voor den echten Engelschman een voorwerp van afschuw; hij gaat voor zulk een man op zijde en gluurt hem ter sluiks achterna, zooals men 't een in 't veld warenden ruigen doghond doet. In Schotland is het nog erger, en de Schotsche herbergzaamheid zal voorzeker steeds den Schotschen landlooper een dwaze legende toeschijnen. In zekere streken van het noorden van Schotland heeft ieder belastingbetaler, die kan bewijzen dat hij den poor tax (armenbelasting) betaald heeft, het recht den eersten den besten landlooper, dien hij ontmoet, zonder anderen vorm van rechtsgeding af te ranselen. Dit oude burgerrecht werd door geen enkele wet van het Vereenigd Koningrijk afgeschaft. Dat het soms uitgeoefend wordt, beweerde mijn schotsche correspondent, die mij deze inlichtingen gaf, volmondig, doch hij voegde er tevens bij: dat het oude recht zoowel bekend is door den Tramp (vagebond) als lijdenden persoon, als door hem die de afranseling mag toedienen, tengevolge van welke bekendheid de Tramp dan ook vaak eene offensieve houding aanneemt, zoodat Tramp en Highwayman (baanstrooper) in Schotland dikwijls synoniemen zijn.

In Ierland vindt men een oneindig groot getal heele, halve en kwart landloopers, die eigenlijk eerder als bedelaars moeten aangeschreven worden, daar zij over 't algemeen zoo weinig mogelijk over de streken trekken en enkel als zij volstrekt niet anders doen kunnen, iets wat de landlooper uit instinct zeer natuurlijk doet. Hier is het de plaats niet om de oorzaak van dien toestand te onderzoeken, en hoewel een mijner engelsche vrienden beweert, dat Paddy (Ier, voor Patrick) uit zijn natuur een landlooper is, zal er op die partijdige beschuldiging wel veel af te dingen zijn.

Hoe onwaarschijnlijk het ook moge lijken, met den nationaal-hollandschen landlooper had ik nooit de gelegenheid nader kennis te maken. Of dit individu aan gene zijde van den Moerdijk niet bestaat? Niemand zal dat wel beweren, doch enkele reizen door Nederland deden mij tot het besluit komen, dat het soort er toch niet zeer talrijk moet vertegenwoordigd zijn. Of de hollandsche maréchaussées de landloopers oppakt en naar Veenhuizen zendt, alvorens zij op de groote baan verre kunnen loopen is mij onbekend. Enkel kan ik vaststellen, dat de hollandsche maréchaussées oneindig minder geneigd zijn iets door de vingeren te zien dan onze Belgische gendamerie. Ook kan in aanmerking genomen worden, dat in weinig landen zulk eene noeste en werkzame bevolking leeft als in Holland. Wij, Belgen, zijn door onze werkzaamheid bekend, doch het slag van personen, die uit alles iets weten te trekken als er een cent te verdienen valt, de hier zoogenoemde werkezels, zijn zonder twijfel in Holland talrijker vertegenwoordigd dan te onzent, vooral in de steden in welke Israël in ballingschap leeft. Men lette enkel op de honderden scharenslijpers, die in Amsterdam rondzwerven, terwijl wij in Brussel en in Antwerpen veelal moeite hebben er een te vinden op 't gepaste oogenblik.

Ik kom eindelijk tot onze eigen landloopers. Sedert ik in 1891 de gelegenheid had om het eerste Belgische Arbeidshuis op te richten, dat later in een Vrije arbeids-kolonie, naar het model der Duitsche Arbeiter-Kolonien gewijzigd werd, zochten er aldaar ongeveer 1650 landloopers hun toevluchtsoord, onder welke meer dan 1000 Belgen. Ik had dus de gelegenheid die interessante "eenstemmige kiezers voor de Kamer" aldaar naar het leven te bestudeeren en ik stel mij voor om in een volgende aflevering van dit tijdschrift eenige waarnemingen op dit gebied gemaakt, neer te schrijven.

Brussel.