Vragen van den dag/Jaargang 14/Vrijheid

Uit Wikisource
Vrijheid
Auteur(s) J. Kuyper
Datum 1899
Titel Vrijheid
Tijdschrift Vragen van den dag
Brontaal Nederlands
Bron Koninklijke Bibliotheek - Tijdschriften 1850 - 1940
Auteursrecht Publiek domein
VRIJHEID.

_________

door

J. KUYPER.

_________

VRIJHEID?

Een kostelijk woord, een heerlijk denkbeeld vertegenwoordigend. Om het naar zijn waren zin te omschrijven, zou men echter een geheel boekdeel kunnen vullen, want al toovert het een glans van genoegen op ons gelaat, al blinkt het oog helderder wanneer wij het woord uitspreken, toch weten wij dat onze vrijheid van handelen, van spreken zelfs, gebonden is aan de knellende voorwaarde dat onze vrijheid geen nadeel toebrengt aan die van anderen.

Wij begrijpen reeds vroegtijdig dat wij geene vrijheid hebben om de hand in buurmans zak te steken en ons het gevondene toe te eigenen, maar er behoort misschien een geheel menschenleven toe om juist te onderkennen wat wij op het maatschappelijk of zedelijk gebied mogen doen en laten, zonder te kort te doen aan het vrijheidsgevoel van anderen.

Al dadelijk blijkt het derhalve, dat ware vrijheid eigenlijk slechts in betrekkelijken zin bestaat; wie is vrij in zijne bewegingen als eene drukke menschenmenigte hem omringt, en zoo is het in de maatschappij werkelijk gesteld, allerwege een massa buren en allerwege een massa maatschappelijke eischen, waardoor men in zijne bewegingen eenigermate belemmerd wordt.

Intusschen is de roep: Nederland is een vrij land! geen ijdele klank, die kreet kunnen wij luidkeels herhalen, kunnen wij juichend en jubelend als volkomen op de waarheid gegrond de lucht in sturen, geen individu, geen natie kan ons van die overtuiging beroven; wellicht alleen de Zwitsers kunnen met even ruimen borst met ons een duet zingen, want de overigens vrije Belg voelt den druk van den klerikalen duim te zeer, de vrije Brit zou stellig zuchten onder tal van verouderde instellingen en gebruiken, indien hij niet te fier was om dit te erkennen, de Franschman is te veel militarist om werkelijke vrijheid te begrijpen, de Duitscher schijnt van nature bestemd "gemaszregeld" te worden, en aldus gaat het voort, wanneer de blik naar buiten wordt geslagen. En toch... toch had een ernstig ofschoon wat radicaal spreker geen ongelijk, toen hij onlangs de leer verkondigde, dat onze maatschappij een totale omkeering moest ondergaan wilde men in waarheid van vrijheid, volle vrijheid spreken. Werkelijk is ons zoo schuldeloos onderling gezellig verkeer reeds vol haken en oogen; wij kunnen er ons niet in bewegen of de vrijheid stoot zich aan allerlei geijkte vormen en gewoonten; eene enkele vrije handeling, hoewel ter goeder trouw gepleegd, kan ons een langjarigen vriend doen verliezen, ja zooals de wereld tegenwoordig reilt en zeilt kan de vrijheid dringen tot jokken en bedrog. Dat dit allesbehalve eene nieuwe uitvinding is, blijkt uit Plato's ontboezeming, dat de waarheid, zulk eene waardige vriendin der vrijheid, een zoo zeldzaam produkt is, dat de aanstaande landsverdedigers in het waarheid spreken moesten worden gedresseerd.

Dat men in dien ouden tijd ook reeds aan het sukkelen was met het ware vrijheidsbegrip, komt dikwerf aan den dag; zoo was men toen bevrijd van examens, maar de keuze van staatsambtenaren berustte op voorafgaande spionage; toch nog beter dan de tijdstippen, waarin die beambten ter eere der vrijheid door het lot werden aangewezen. Juist geheel anders dan nu werden de krijgslieden toen niet door het lot aangewezen doch gekozen, want ze moesten zooveel als nobele honden zijn, zacht jegens de burgers en vreeselijk tegenover de vijanden.[1]

Toen Athene meende door democratische instellingen het al zeer vèr gebracht te hebben op het gebied der ware vrijheid, spotte de verstandige Socrates over het regeerende volk van Athene, een troep van schoenmakers, timmerlieden, winkeliers en boeren die nooit studie van politiek gemaakt hadden.

Eigenaardiger beschouwing van werkelijk vrij zijn, levert Xenophon, als hij een verarmde patriciër beschrijft, die juichte omdat hij nu van belastinggaarders, vrienden, enz. was verlost en daardoor geheel vrij was geworden in doen en laten.

Zoo keuvelend komen wij precies op hetzelfde pad terecht als onze spreker van daareven. De vrijheid is onaantastbaar schoon, maar de maatschappij kan op zulke gemaklijke pantoffels niet flink marcheeren, zij heeft nauwsluitender schoeisel noodig.

De enkele individuën veranderen ook weleens van begrip nopens de ware vrijheid; zeer sprekend bewijs levert Julius Cesar. Met verkrachting van de staatswetten had hij zich van de hoogste waardigheid meester gemaakt (geen fraaie uiting van vrijheidszin), toen schonk hij de schandelijk onderdrukte inwoners der Romeinsche provinciën de vrijheid waarnaar zij zoo lang gesmacht hadden (eene edele vrijzinnigheid), en kort daarop trad hij als volslagen tiran op (waar was de vrijheid heêngestoven?)

Een nieuwer voorbeeld van wisselend begrip omtrent de vrijheid leverde Sainte-Beuve, die Napoleon III wel een weinig gevleid had om tot Senator te worden benoemd, hij bewonderde diens krachtig optreden, maar later bedacht hij zich weder, verhief zijn stem in het Journal Officiel tegen de drukkende kerkelijke orthodoxie, verdroot zijn weldoener daardoor en werd, diens vriendschap verbeurend, uit de redactie gebannen.

En wij zelven! Als student, ongeveer tot kiezers leeftijd-opgegroeid, veroorloven wij ons allerlei vrijheden zelfs strafbare, — nauwelijks omgordt ons weinig later jaren de toga van het Openbaar Ministerie of met klem en ernst eischen wij de voorbeeldige bestraffing van een euveldaad, die wij vroeger eene loszinnigheid noemden.

Jammer genoeg dat niet alleen bij eene fractie onzer medeburgers het gezonde begrip omtrent mijn en dijn aan het wankelen is geraakt, doch dat ook het juiste verstand van wat vrijheid eigenlijk beteekent, uit het oog verloren gaat. Waaraan moeten wij anders toeschrijven dat de manieren van zoo vele onderhoorigen aan onbeschoftheid grenzen, dat jeugdige en volwassen straatbengels het verkeer belemmeren, de vrouwen schrik en schade berokkenen, dat de zoogenaamd welopgevoede jongelieden van beiderlei geslacht hunne ouders veel te weinig ontzag betoonen en door hunne wijze van optreden in en buiten den huiselijken kring ergeren; of zou dit laatste te wijten zijn aan de wanbegrippen van sommige onderwijzers, die niet schijnen te weten welke grenzen de maatschappij trekt, daar zij al hun weten uit boekjes maar niet uit het leven hebben geput.

Op sociaal gebied terecht gekomen, zoo willen wij er toch een oogenblik bij verwijlen; "the topic of the day" trekt ook ons krachtig aan, en wij beginnen met de vraag te stellen; of men het edele woord vrijheid mag toepassen op de zonderlinge wijze waarop tegenwoordig vele werklieden met hunne werkgevers omspringen. Om de onbeduidenste, althans gemaklijk door onderling overleg uit den weg te ruimen reden wordt een bloeiende fabriek, soms een geheele tak van nijverheid tot stilstand en kwijning veroordeeld, worden honderde gezinnen voor het minst tijdelijk tot ellende gedoemd, zoodat wij — gaarne den drang tot lots (loon-) verbetering erkennende als geoorloofd, — toch vele der werkstakingen aan bandeloosheid toeschrijven, een niet te streng woord wanneer wij het oog slaan op den daaraan gepaard gaanden dwang, uitgeoefend op de gezellen die willen blijven doorwerken. Geen patroon kan rustig de toekomst te gemoet zien, en de vraag wordt gebillijkt of die soort van liberalismus de geheele maatschappij niet belemmert in hare ontwikkeling.

Eene kortelings in Frankrijk opgemaakte statistieke opgave doet ons de gevolgen zien; zij betreft alleen fabrieken en vaste werkplaatsen, waar de werklieden niet willekeurig worden verwijderd, doch het bleek dat tegen 75, die een vol jaar in dezelfde werkplaats arbeidden, er 40 gevonden werden die dit nauwlijks een half jaar uithouden, hetgeen wel niet tot verbetering van het fabrikaat zal leiden.

Merkwaardig is het dat bijna al die vrijheidshelden van democratische richting dwepen met staats-socialismus, het denkbeeld om van 's lands regeering allerlei heil te verwachten. Dit wijst er duidelijk op, dat bij hen het begrip van ware vrijheid nog eenigszins nevelachtig ontwikkeld is. Immers zijn die machthebbers in deze verlichte eeuw ook nog alles behalve op den richtigen weg om de ware vrijheid te huldigen: ziet eens hoe men in Frankrijk krabben en bijten moet om een paar voetstappen te vorderen op den weg naar recht en billijkheid; men is er in zeker opzicht bijna vrij, dat wil zeggen op het gebied van schelden en tieren; — ziet eens naar Pruisen, waar men zelfs de vaderlandlievendste hoogleeraren straft, wanneer ze een ondeugende opmerking durven maken; — of gaat naar Venezuëla, alwaar de regeering den verkoop verbiedt van Stielers Atlas, omdat er de zuidelijke grenzen niet naar haar zin zijn gekleurd.

Zouden wij ons eigenlijk niet in de middeleeuwen verplaatst achten, wanneer wij soortgelijke maatregelen vernemen en overwegen; waartoe zouden wij dus meer voorbeelden aanhalen, waarom zouden wij nog langer schroomen om ronduit te verklaren dat wij het woord vrijheid waardeeren; den zin daarvan op zeer hoogen prijs stellen, maar zoo vèr verwijderd zijn van de toepassing van het practisch begrip, dat het geheele menschdom wel eene geheele herschepping dient te ondergaan vóór dat het in waarheid kan genieten van hetgeen ons het dierbaarste moet wezen: vrijheid.

Den Haag.

Voetnoten[bewerken]

  1. Adler; Zeitschrift für Socialwissenschaft.