Wandelen en Waarnemen/6

Uit Wikisource
[ 44 ]
 

VI.

Venus-Muiltje.


 

Orchideeën, nobele familie, tot voor korten tijd de bloemen for the upper ten, in de laatste jaren for the million. Geen bloemenwinkel tegenwoordig, of er prijken op zijn tijd orchideeën. En al is het bij ons nog niet zoover dat voor een enkele onberispelijke Cattleya, die een uurtje in 't knoopsgat, aan taille, rok of robe voornaam zal doen, met plezier een tientje wordt betaald, zooals in London en New-York, het begint er toch al naar te lijken. In first-class-bruids- en jubileumsbouquetten en in grafkransen zijn orchideeën al geen zeldzaamheid meer; men kan al haast niet minder; zoo heelemaal zonder orchideeën, dan wordt het àl te burgerlijk.

Het is niet moeilijk te zeggen, hoe de orchideeën tot zoo hoogen stand en rang in het bloemenrijk gestegen zijn. Er ligt in de bloem iets aparts, iets voornaams, iets heel ver boven het alledaagsche, iets van verfijnden smaak en moderne kunst; heel wat Jugendlijnen zijn van cypripediumslingers afgekeken. Ook al bij onze heel bescheiden inlandsche orchideetjes treft ons dit. Kijk er maar eens een jong bloemenvriendje op aan, als die voor 't eerst een orchidee vindt; dat is een schat, iets dat heel zorgvuldig wordt behandeld, niet maar zoo in een plantenbus gestopt; neen, daar spaar je vloeitjes voor op, of je wikkelt een orchideeënpol heel voorzichtig in een mosdekentje.

[ 45 ]Er zijn wel van die conservatieve menschen, die een Rose de France of Maréchal Niel oneindig veel mooier vinden dan zoo'n affreus bizar ding als een orchidee. Ja, er zijn er, die het bij feestelijke gelegenheden met onze goede oude lelieën houden, en die beweren, dat al wat origineel en heel duur is, daarom nog niet mooi behoeft te wezen; en dat er ook eens een tijd was, dat een goede tulpenbol zijn vijfduizend gulden opbracht. Nu deed op een orchideeënauctie in Londen een Cyprepedium platycerum wel £ 800, en een nieuwe variëteit van Odontoglossum crispus haalde net de tienduizend gulden; wat nog niet bewijst, dat een zeldzame orchidee hooger staat dan een zeldzame roos of tulp.

Toch hebben de menschen, om tulpen of rozen te verzamelen, nooit zoo de wereld afgereisd als om orchideeën. Tot in de heetste en gevaarlijkste hoekjes van Brazilië en Japan, van Madagascar en Borneo toe, drongen de zoekers door. En na de warme landen kwamen de koude aan de beurt, tot Groenland toe: en Siberië leverde de Calypso borealis, met een bloem nog mooier dan zijn naam.

Volgens Kraus: Geschichte der Pflanzen-einführungen in Botanischen Gärten, Leipzig 1804, zijn het ook weer de Hollanders geweest, die het eerst tropische orchideeën uit hun koloniën in een botanischen tuin, den Leidschen Hortus, hebben ingevoerd en dat al in 1705. Maar thans moeten we naar Engeland, België of Duitschland om de groote orchideeënkassen te zoeken, al zijn ook in ons land liefhebbers en vakmannen, die hun collectie mogen laten kijken. In Gent, Brussel en Londen woonden de groote importeurs, van wie Linden, Van Houtte, Veitch en Sanders in de eerste plaats bekend zijn geworden. Deze firma's waren het vooral (al deden enkele puissante particulieren er ook wel aan) die naar [ 46 ]alle werelddeelen hun employés uitzonden om nieuwe orchideeën te zoeken.

Een Cypripedium of Venusmuiltje. Nat. grootte.

Die orchideeënjacht is nu zoowat afgeloopen, ten deele bij gebrek aan wild. Het jachtveld raakte uitgeput, zoo zelfs, dat de regeeringen van de landen waar heele zwermen orchideeënjagers heen togen, om er balen vol wortelknollen ín te schepen, zich er mee gingen bemoeien; wel wat laat. Zeker is het, dat er heel wat schoone en merkwaardige orchideeën-soorten uitgeroeid zijn; als nu die honderdduizenden orchideeënbollen, [ 47 ]van de boomen en uit de grond gestoken, maar voor 'n groot deel bij de kweekerij gelukt waren en nog bestonden, zij het dan ook alleen in de kassen! Doch in den eersten tijd gingen door ondoelmatige kweeking van de tien exemplaren er negen te gronde. Nu gebeurt dat zoo licht niet meer, het leergeld is heel duur geweest. En in ruil voor 't vele dat vernield is, worden er nu door selectie talrijke nieuwe vormen gekweekt, de een ol mooier en vreemder dan de ander.

Een muiltje, overlangs opengescheurd. Een bijtje wringt zich door de nauwe opening bij het stuifmeel, Pijltjes duiden den weg aan, dien het diertje door de bloem genomen heeft.

Toch, hoe verbazingwekkend de vormenrijkdom in deze familie, met zijn 8000 soorten en variëteiten, iedereen, botanicus of niet, ziet het een orchidee dadelijk aan, dat het er een is. Alle hebben iets karakteristieks, dat alleen aan orchideeën toekomt.

Dit wordt in hoofdzaak bepaald door den ongewonen vorm van een der zes bloembladeren en van de voortplantingsorganen. Meeldraden en stamper—van den vorm, zooals wij die gewoon zijn te vinden, bij verreweg het grootste [ 48 ]deel van alle bloemen—zoeken we in orchideeën te vergeefs. Van de zes meeldraden, die er behoorden aanwezig te zijn—indien we als waar aannemen dat een orchidee een vervormde lelie is—ontbreken er vijf. De eenig overgeblevene is in tweeën gesplitst, en heeft dan meestal den vorm van een dubbele knots. Dit toestel is in een taschje of beursje opgesloten, dat aan ééne zijde een lengte-spleet draagt.


Voortplantingsorganen van een Cypripedium, op zij gezien. Het insect volgt den weg, door de pijltjes aangegeven; op den terugweg dwingen stijve haren het dier het stuifmeel aan te raken.

Het dikke deel van de knots bestaat uit een klompje kleverig stuifmeel; de steel van de knots, het staartje, eindigt van onder in een plat stukje, het hechtschijfje. Dit plaatje nu ligt in een klein napje, gevuld met een vocht, dat,—eens uit dat napje—snel verhardt. Nu is dat kommetje zoo geplaatst, of het heeft naar voren zulke uitsteeksels, dat een bij of wesp, die in de bloem kruipt om honig of ander lekkers te halen, het noodzakelijk om moet stooten. Er vloeit dan een weinig gom uit het napje, die eenerzijds de hechtschijfjes van de meelklompjes, anderzijds den kop van het insect aan elkaar plakt.

Zoo krijgt het diertje eensklaps een paar boompjes op zijn kop geplant, en hij vliegt verschrikt even weg. Maar de stam van deze boompjes, het steeltje der meelklompjes, buigt [ 49 ]nu langzaam naar voren; en in den tijd, die er noodig is voor het insect, om op een andere bloem weer neer te strijken, zijn de knotsjes zóóver naar onder en naar voor overgebogen, dat ze—laten we zeggen twee mM. lager komen. En zie, juist twee mM. lager dan zooeven nog die klompjes in de bloem overeind stonden, bevindt zich een vochtig plaatje in elke bloem; en het diertje, dat in een soortgelijke bloem op dezelfde wijze binnen kruipt, stoot nu met zijn klompjes tegen het vocht. Er blijft wat van het meel aan kleven; en de orchidee is bestoven. Het stuifmeel dringt door tot tot in den bloemsteel, die hier niets anders is dan het vruchtbeginsel, waarin zich nu duizenden heel kleine zaden zullen vormen.


Stempel van voren gezien.

In alle schoolboeken ziet men tegenwoordig dat puntige potlood met de stuifmeelklompjes van een orchidee, om te laten zien, hoe ook een levenloos potlood hetzelfde effect kan teweeg brengen als een insectenkop. En de geschiedenis van de Vanille-cultuur op Java is bekend; die gelukte immers ook eerst, toen deze orchidee, uit Brazilië overgebracht,—maar zonder de bestuivende insecten,—kunstmatig werd bestoven. Toen eerst groeiden er vanillestokjes aan; dat zijn de bloemstelen, alias de vruchtbeginsels.

Op deze wijze ongeveer worden bijna alle orchideën bestoven, maar met duizend wijzigingen in den vorm der organen en [ 50 ]haast tot in het oneindige gevariëerd, wat betreft de middelen tot aanlokking der insecten. Uitzonderingen zijn er natuurlijk ook. Zoo worden bij het schoone geslacht der Venus-muiltjes of Vrouwenschoentjes, de Cypripediums, geen meelklompjes afgehaald door de insecten. Ook is daar de karakteristieke orchideeën-meeldrager niet tot ontwikkeling gekomen, en de beide stuifmeeldragende knoppen liggen niet vlak boven het stempelzuiltje; maar rechts en links er achter.

De bestuiving geschiedt bij deze veel gezochte en duur betaalde orchideeën op een nog zonderlinger manier. Een bij of een wesp duikt hier weg in het sierlijke muiltje en vindt daar wat lekkers om te snoepen; maar de wanden zijn zoo glad en zoo lastig geplaatst, dat het diertje na zijn snoeplust bot gevierd te hebben, niet meer op dezelfde wijze zijn vrijheid terug kan krijgen. Er is maar één weg open, dat is een nauwe pijp, een kanaal onder den stempelzuil door; daarachterin leidt een nauwe schacht naar boven, naar 't licht; het dier wringt zich daar met moeite uit en... rechts of links wordt het bepoederd met het bevruchtend bloemenstof.

Straks kruipt het beestje toch weer in een ander veelbelovend schoentje; 't strijkt bij 't afdalen overmijdelijk langs den grooten glimmenden stempel en lost daar een deel van zijn last, aldus onwillens en onwetens volbrengend, wat de geheimzinnige Geest van het Schoentje gewild heeft.