Wetboek van Strafrecht Suriname (misdrijven tegen hoofden en vertegenwoordigers van bevriende staten)
TITEL III
MISDRIJVEN TEGEN HOOFDEN EN VERTEGENWOORDIGERS VAN BEVRIENDE STATEN
Artikel 155
De aanslag op het leven of de vrijheid van een regerend vorst of ander hoofd van een bevriende staat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren.
Indien de aanslag op het leven de dood tengevolge heeft of met voorbedachten rade wordt ondernomen, wordt levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren opgelegd.
Indien de aanslag op het leven, met voorbedachten rade ondernomen, de dood tengevolge heeft, wordt de doodstraf, levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren opgelegd.
Artikel 156
Elke feitelijke aanranding van de persoon van een regerend vorst of ander hoofd van een bevriende staat, die niet valt in een zwaardere strafbepaling, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren.
Artikel 157
Opzettelijke belediging een regerend vorst of ander hoofd van een bevriende staat aangedaan, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden.
Artikel 158[1]
Opzettelijke belediging een vertegenwoordiger van een buitenlandse mogendheid bij de Surinaamse regering in zijn hoedanigheid aangedaan, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden. [ 38 ]
Artikel 159[2]
Hij die een geschrift of afbeelding, waarin een belediging voorkomt voor een regerend vorst of ander hoofd van een bevriende staat of voor een vertegenwoordiger van een buitenlandse mogendheid bij de Surinaamse regering in zijn hoedanigheid, verspreidt, openlijk ten toon stelt of aanslaat of, om verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen te worden, in voorraad heeft, wordt, indien hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden, dat in het geschrift of de afbeelding zodanige belediging voorkomt, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden.
Met dezelfde straf wordt gestraft hij die, met gelijke wetenschap of een gelijke reden tot vermoeden, de inhoud van een zodanig geschrift openlijk ten gehore brengt.
Indien de schuldige een van de misdrijven omschreven in dit artikel, in zijn beroep begaat en er, tijdens het plegen van het misdrijf, nog geen twee jaren zijn verlopen, sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens een van deze misdrijven onherroepelijk is geworden, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet.
Artikel 160
Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 155 en 156 omschreven misdrijven, kan ontzetting van de in artikel 46 No. 1-4 vermelde rechten worden uitgesproken.
Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 157 en 158 omschreven misdrijven, kan ontzetting van de in artikel 46 No. 1-3 vermelde rechten worden uitgesproken.