Naar inhoud springen

Wetboek van Strafrecht Suriname (uitsluiting vermindering en verhoging der strafbaarheid)

Uit Wikisource
[ 16 ]
 

TITEL III
UITSLUITING. VERMINDERING EN VERHOGING DER STRAFBAARHEID

Artikel 55

Niet strafbaar is hij die een feit begaat dat hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke storing zijner verstandelijke vermogens niet kan worden toegerekend.

Bijkt dat het begane feit hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke storing zijner verstandelijke vermogens niet kan worden toegerekend, dan kan de rechter gelasten dat hij in een krankzinnigengesticht worde geplaatst gedurende een proeftijd, de termijn van een jaar niet te boven gaande.

Artikel 56 [1]

Een kind wordt niet strafrechtelijk vervolgd wegens een feit begaan voordat het de leeftijd van tien jaren heeft bereikt.

Bij strafrechtelijke vervolging van een minderjarige persoon wegens een feit, begaan voordat hij de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt, kan de rechter:

hetzij bevelen dat de schuldige aan zijn ouders, zijn voogd of zijn verzorger zal worden teruggegeven, zonder toepassing van enige straf,

hetzij de schuldige straffen met de straf van berisping,

hetzij, indien het feit valt in de bepalingen van een misdrijf, dan wel van een der overtredingen, omschreven in de artikelen 490, 491, 493, 494, 497-499, 502-505, 518, 519, 526, [ 17 ]530, 531-535, 537-541 en 542-546, of omschreven in de artikelen 47, 49, 50, 51, 53, 55, 57, 58, 62, 63, 65, 66 en 74 der Politiestrafwet (G.B. 1915 No. 77, geldende tekst G.B. 1942 No. 152), of omschreven bij of krachtens de Rijwet 1916 (G.B. 1917 no. 65, geldende tekst G.B. 1962 no. 145) de schuldige straffen met geldboete, dan wel bevelen dat de schuldige ter beschikking van het Bestuur zal worden gesteld, zonder toepassing van enige straf.

Artikel 57 [2]

1. Indien de rechter heeft bevolen, dat de schuldige ter beschikking van de Regering zal worden gesteld, wordt hij: hetzij in een landsopvoedingsgesticht geplaatst ten einde aldaar, of later op andere wijze, van regeringswege in zijn opvoeding worden voorzien, hetzij ter opvoeding toevertrouwd aan een in Suriname gevestigd bijzonder persoon of aan een aldaar gevestigde, rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging, of aan een aldaar gevestigde stichting of instelling van weldadigheid, teneinde door deze of later op andere wijze, van staatswege in zijn opvoeding worden voorzien, in het ene en het andere geval uiterlijk tot hij de leeftijd van een en twintig jaren zal hebben bereikt.

2. Bepalingen ter uitvoering van het eerste lid van dit artikel en omtrent het voorwaardelijk of onvoorwaardelijk eindigen van de voorziening in de opvoeding, worden, naar beginselen bij wet te stellen, vastgesteld bij besluit van de President.

Artikel 58 [3]

Ten opzichte van minderjarigen, die de leeftijd van zestien wel, doch die van achttien jaren nog niet hebben bereikt, kan de rechter de voorafgaande bepalingen toepassen dan wel de schuldige naar de bepalingen ten aanzien van personen boven de leeftijd van achttien jaren tot straf veroordelen.

Artikel 59 [4]

1. Indien de rechter, met toepassing van artikel 58, de schuldige tot straf veroordeelt, wordt het maximum der hoofdstraffen, op het strafbare feit gesteld, met een derde verminderd.

2. Geldt het een misdrijf waarop de doodstraf of een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, dan wordt gevangenisstraf opgelegd van ten hoogste vijftien jaren.

3. De in artikel 9 onder b sub 1 en 3 vermelde bijkomende straffen worden niet opgelegd.

4. De bepalingen van de artikelen 17-33 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 60 [5]

1. In geval van ter beschikking stelling, bedoeld bij artikel 56, kan de rechter daarbij tevens het bevel geven, dat de ter beschikkingstelling niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij hij later anders mocht gelasten op grond dat de ter beschikking gestelde persoon zich vóór het einde van een bij het bevel te bepalen proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig [ 18 ]gemaakt of gedurende die proeftijd hetzij een bijzondere voorwaarde, welke bij het bevel mocht zijn gesteld, niet heeft nageleefd, hetzij is gebleken onvoorwaardelijk opvoeding van regeringswege te behoeven.

2. De artikelen 18-28 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande:

1°, dat de rechter, indien hij bijzondere voorwaarden stelt, steeds tevens een opdracht tot het verlenen van hulp en steun, als bedoeld bij artikel 20, geeft;

2°, dat de betekeningen, bedoeld in de artikelen 21 en 27, laatste lid, bovendien geschieden aan de wettelijke vertegenwoordigers dan wel verzorgers, alsmede aan de raadsman, zo deze is gekozen, van de minderjarige verdachte die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt;

3°, dat, indien de minderjarige de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, alle verzoeken worden gedaan of gewijzigd en alle bevoegdheden worden uitgeoefend door degene, die de ouderlijke macht uitoefent, door de voogd of de verzorger, en zulks met uitsluiting van de minderjarige zelve;

4°, dat tot bijwoning van het onderzoek, bedoeld in artikel 25, derde lid, ook de ouders, de voogd of de verzorger van de minderjarige, onder betekening van de vordering of conclusie, worden opgeroepen;

5°, dat de last tot tenuitvoerlegging op grond dat de voorwaardelijk ter beschikking van de Staat gestelde persoon is gebleken onvoorwaardelijk opvoeding van staatswege te behoeven, wordt gegeven met overeenkomstige toepassing van de bepalingen geldende met betrekking tot de tenuitvoerlegging op grond van het niet naleven van een bijzondere voorwaarde.

Artikel 61 [6]

1. Bij het bevel, dat de schuldige aan een misdrijf, waarop als maximum een gevangenisstraf van drie jaren of meer is gesteld, ter beschikking van de Staat zal worden gesteld, kan, in het geval van artikel 58 en met inachtneming van artikel 59, de rechter de schuldige tevens veroordelen tot gevangenisstraf.

2. De ingevolge dit artikel opgelegde gevangenisstraf wordt niet ten uitvoer gelegd vóór de dag, waarop de voorziening van staatswege in de opvoeding van de schuldige onvoorwaardelijk eindigt.

Artikel 62 [7]

1. De tenuitvoerlegging van de ingevolge het vorige artikel opgelegde gevangenisstraf kan worden opgeschort bij een beschikking van de Procureur-Generaal.

2. Deze beschikking kan te allen tijde door de Procureur-Generaal worden herroepen, ingeval de veroordeelde zich slecht gedraagt of in strijd handelt met de in zijn verlofpas uitgedrukte voorwaarden.

3. De gevangenisstraf wordt geacht te zijn ondergaan door het verloop van haar duur sedert de dag van de beschikking tot opschorting van de tenuitvoerlegging en in elk geval op de dag waarop de veroordeelde de leeftijd van vijf en twintig jaren heeft bereikt, tenzij inmiddels deze beschikking is herroepen. [ 19 ]

Artikel 63 [8]

1. De aanhouding van de veroordeelde, te wiens aanzien een beschikking tot opschorting van de tenuitvoerlegging der hem opgelegde gevangenisstraf is genomen, kan, indien een gegrond vermoeden bestaat, dat hij zich slecht heeft gedragen of in strijd heeft gehandeld met de in zijn verlofpas uitgedrukte voorwaarden, in het belang der openbare orde worden bevolen door de Districts-Commissaris van het district, waar hij zich bevindt, onder verplichting om daarvan onverwijld kennis te geven aan de Procureur-Generaal.

2. Volgt daarna de herroeping dan wordt de uitvoering van de straf geacht te zijn aangevangen op de dag der aanhouding, en zijn verder de bepalingen van de artikelen 29-32 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 64 [9]

Het formulier van de verlofpas en de verdere voorschriften ter uitvoering van de artikelen 62 en 63 worden vastgesteld door de Minister.

Artikel 64bis[10]

Bij strafrechtelijke vervolging van een minderjarige persoon wegens een feit vallende in de bepaling van een misdrijf of van een der overtredingen bedoeld in de artikelen 503, 504 en 505, kan de rechter, indien het gehouden onderzoek daartoe aanleiding geeft, de schuldige bij zijn uitspraak voor een termijn van ten hoogste een jaar onder toezicht stellen op de in artikel 372 van het Surinaams Burgerlijk Wetboek omschreven grond.

Deze maatregel kan afzonderlijk of tezamen met straf worden opgelegd; echter niet met gevangenisstraf of hechtenis, waarvan de duur, voor zover onvoorwaardelijk, langer is dan veertien dagen.

Zo spoedig mogelijk nadat de uitspraak, houdende de beslissing tot ondertoezichtstelling, onherroepelijk is geworden, doet het openbaar ministerie daarvan mededeling aan de kantonrechter, bedoeld bij artikel 372a eerste lid van het Surinaams Burgerlijk Wetboek, die alsdan, zo mogelijk na overleg met degene die de ouderlijke macht of de voogdij over het kind uitoefent, onverwijld een gezinsvoogd aanwijst, als bedoeld bij artikel 372e van dat wetboek.

Van deze aanwijzing wordt onverwijld bij exploit kennis gegeven aan degene die de ouderlijke macht of de voogdij uitoefent, met de mededeling, dat hij zich bij de opvoeding van het kind naar de aanwijzingen van de gezinsvoogd heeft te gedragen, behoudens beroep op de kantonrechter.

De artikelen 372h, 372j tot en met 372t, 438d en 438e van het Surinaams Burgerlijk Wetboek zijn te dezen van toepassing, met dien verstande dat, voor de berekening van de duur der ondertoezichtstelling, deze wordt geacht aan te vangen op de dag der aanwijzing van de gezinsvoogd.

Artikel 65

Niet strafbaar is hij die een feit begaat waartoe hij door overmacht is gedrongen.

Artikel 66

[ 20 ]

Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.

Artikel 67

Niet strafbaar is hij die een feit begaat ter uitvoering van een wettelijk voorschrift.

Artikel 68

Niet strafbaar is hij die een feit begaat ter uitvoering van een ambtelijk bevel, gegeven door het daartoe bevoegde gezag.

Een onbevoegd gegeven ambtelijk bevel heft de strafbaarheid niet op, tenzij het door de ondergeschikte te goeder trouw als bevoegd gegeven werd beschouwd en de nakoming daarvan binnen de kring zijner ondergeschiktheid was gelegen.

Artikel 69 [11]

1. Indien een ambtenaar door het begaan van een strafbaar feit een bijzondere ambtsplicht schendt of bij het begaan van een strafbaar feit gebruik maakt van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken, alsmede indien een strafbaar feit wordt begaan als gevolg waarvan een ambtenaar hulp verkrijgt bij handelingen in strijd met zijn bijzondere ambtsplicht of bij misbruik van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken, kan de straf met een derde worden verhoogd.

2. In de in lid 1 bedoelde gevallen kan bij rechterlijke uitspraak te zamen met de straf aan de veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot voldoening aan de Staat van een geldsbedrag ter gehele of gedeeltelijke ontneming van het geschatte voordeel dat hij door middel van of uit het strafbare feit heeft verkregen. Onder voordeel is de besparing van kosten begrepen. De leden 2-9 van artikel 40 zijn van overeenkomstige toepassing.

3. Aan degene die een strafbare feit begaat als gevolg waarvan een ambtenaar hulp verkrijgt bij handelingen in strijd met zijn bijzondere ambtsplicht of bij misbruik van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken, kan bij rechterlijke uitspraak te zamen met de straf en ook naast de in lid 2 genoemde verplichting worden opgelegd de verplichting tot verrichting van hetgeen wederrechtelijk is nagelaten, tenietdoening van hetgeen wederrechtelijk is verricht en verrichting van prestaties tot het goed maken van de gevolgen van een en ander, alles op kosten van de veroordeelde, voor zover de rechter niet anders bepaalt.

4. De in de leden 2 en 3 genoemde maatregelen kunnen ook worden opgelegd bij schuldigverklaring aan een der strafbare feiten, omschreven in de artikelen 229 en 230.

5. De in lid 2 genoemde maatregel kan ook worden opgelegd bij schuldigverklaring aan een der strafbare feiten, omschreven in de artikelen 423, 424, 425, 426, 427, 428, 430, 435, 436, 437, 438, 439, 440 en 441.

  1. Gew, bij G.B. 1945 no. 108. G.B. 1971 no. 154; Zie artikel 26 van de Rijwet (G.B. 1975 no. 81).
  2. Gew, bij G.B. 1917 no. 67. G.B. 1945 no. 108; Zie Verbeterblad G.B. 1945 no. 108.
  3. Gew, bij G.B. 1917 no. 67. G.B. 1945 no. 108; Zie Verbeterblad G.B. 1945 no. 108.
  4. Gew, bij G.B. 1917 no. 67; Zie Verbeterblad G.B. 1945 no. 108.
  5. Gew, bij G.B. 1917 no. 67. G.B. 1945 no. 108.
  6. Gew, bij G.B. 1917 no. 67. G.B. 1945 no. 108.
  7. Gew, bij G.B. 1917 no. 67. G.B. 1945 no. 108.
  8. Gew, bij G.B. 1917 no. 67. G.B. 1945 no. 108.
  9. Gew, bij G.B. 1917 no. 67. G.B. 1945 no. 108. S.B. 1984 no. 17.
  10. Ingev, bij G.B. 1972 no. 62.
  11. Gew, bij S.B. 1993 no. 35.