Naar inhoud springen

Wetboek van Strafrecht Suriname (straffen en maatregelen)

Uit Wikisource
[ 3 ]

TITEL II[1]
STRAFFEN EN MAATREGELEN


EERSTE AFDELING
STRAFFEN

Artikel 9[2]

De straffen zijn:
a, hoofdstraffen:
1o.doodstraf;
2o, gevangenisstraf;
3o, hechtenis;
4o, geldboete;
b, bijkomende straffen:
1o, ontzetting van bepaalde rechten;
2o, plaatsing in een staatswerkinrichting;
3o, verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen;
4o, openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Bij veroordeling van een minderjarige persoon die tijdens de uitspraak van het eindvonnis in eerste aanleg de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, kan behoudens het bepaalde bij artikel 58, en artikel 61, eerste lid, inplaats van de op het feit gestelde hoofdstraf, een der volgende hoofdstraffen worden opgelegd naar de onderscheiding gemaakt bij artikel 56:

1o, geldboete;
2o, berisping.

Artikel 10

De doodstraf wordt door de scherprechter uitgevoerd op een schavot, door de veroordeelde met een strop om de hals aan een galg vast te maken en een luik onder zijn voeten te doen wegvallen.

Artikel 11

De gevangenisstraf is levenslang of tijdelijk. De duur der tijdelijke gevangenisstraf is ten minste een dag en ten hoogste vijftien achtereenvolgende jaren.

Zij kan voor ten hoogste twintig achtereenvolgende jaren worden opgelegd in de gevallen waarin op het misdrijf levenslange en tijdelijke gevangenisstraf ter keuze van de rechter zijn gesteld, en in die, waarin wegens strafverhoging ter zake van samenloop van misdrijven, herhaling van misdrijf of het bepaalde bij de artikelen 69, 364 en 465, de tijd van vijftien jaren wordt overschreden.

Zij kan in geen geval de tijd van twintig jaren te boven gaan.

Artikel 12 [3]

Gevangenisstraf wordt, naar gelang van de persoonlijkheid van de veroordeelde, in algehele of in beperkte gemeenschap dan wel in afzondering ondergaan.

Iedere gevangene wordt zoveel mogelijk geplaatst in een inrichting, waarvan het regiem het meest met zijn persoonlijkheid overeenstemt, en waarbij zowel op de duur der straf als op de reclasseringsmogelijkheden van de gevangene wordt gelet. [ 4 ]

Artikel 13

De afzonderlijke opsluiting wordt niet toegepast:

1o, op hen die tijdens hun veroordeling de leeftijd van veertien jaren nog niet hebben bereikt;

2o, op gevangenen boven de leeftijd van zestig jaren, tenzij op eigen verzoek;

3o, op gevangenen die daarvoor na geneeskundig onderzoek ongeschikt blijken te zijn.

Artikel 14 [4]

De rechter is bevoegd te bepalen dat de tot gevangenisstraf veroordeelden aan openbare werken zullen worden te werk gesteld.

Artikel 15

De gevangenen die hun straf in gemeenschap ondergaan worden verdeeld in klassen.

Artikel 16 [5]

De gevangene is verplicht tot het verrichten van de hem opgedragen arbeid en het volgen van het hem bevolen onderwijs, overeenkomstig de voorschriften ter uitvoering van artikel 39 gegeven.

Artikel 17 [6]

Ingeval van veroordeling tot gevangenisstraf van ten hoogste één jaar, tot hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, of tot geldboete, kan de rechter daarbij tevens zowel ten aanzien van die straf als ten aanzien van de opgelegde bijkomende straffen het bevel geven, dat deze geheel of voor een door hem te bepalen gedeelte niet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij hij later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich vóór het einde van een bij het bevel te bepalen proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel gedurende die proeftijd zich op andere wijze heeft misdragen of een bijzondere voorwaarde, welke bij het bevel mocht zijn gesteld, niet heeft nageleefd.

In geval van veroordeling tot gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of tot hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, met toepassing van het eerste lid, kan de rechter tevens geldboete opleggen. Die geldboete bedraagt ten hoogste twee duizend gulden bij feiten, waarop gevangenisstraf van niet meer dan drie maanden of hechtenis is gesteld, en ten hoogste vier duizend gulden bij feiten, waarop gevangenisstraf van meer dan drie maanden of hechtenis is gesteld. Het eerste lid vindt bij veroordeling tot geldboete in zaken van belastingen geen toepassing.

Artikel 18 [7]

De proeftijd bedraagt bij misdrijven en de in de artikelen 503 en 504 omschreven overtredingen ten hoogste drie jaren, bij de overige overtredingen ten hoogste twee jaren. De proeftijd gaat in, zodra de uitspraak onherroepelijk is geworden. De proeftijd loopt niet gedurende de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen.

[ 5 ]

Artikel 19[8]

Bij het bevel bedoeld in artikel 17, kan de rechter, naast de algemene voorwaarde dat de veroordeelde geen strafbaar feit zal begaan, als bijzondere voorwaarde stellen dat de veroordeelde de door het strafbaar feit veroorzaakte schade, geheel of tot een daarbij te bepalen gedeelte, binnen een daarbij te stellen termijn, korter dan de proeftijd, zal vergoeden.

Bovendien is de rechter bevoegd bij zijn bevel ook andere bijzondere voorwaarden het gedrag van de veroordeelde betreffende, te stellen, waaraan deze gedurende de proeftijd of een bij dat bevel te bepalen gedeelte heeft te voldoen. Mede kan als bijzondere voorwaarde worden gesteld, dat de veroordeelde zich gedurende genoemd tijdsverloop ter verpleging zal laten opnemen in een daarbij aan te wijzen inrichting.

De bijzondere voorwaarden mogen de godsdienstige of staatkundige vrijheid niet beperken.

Artikel 20 [9]

Met het toezicht op de naleving der voorwaarden is het Openbaar Ministerie belast. De rechter kan, indien hij daartoe termen vindt, bij zijn bevel aan een in Suriname gevestigde, rechtspersoonlijkheid bezittende, instelling of stichting, aan de houder van een aldaar gevestigde inrichting, aan een bijzondere ambtenaar of aan een door de rechter geschikt bevonden persoon, die zich daartoe bereid verklaard heeft, opdragen aan de veroordeelde ter zake van de naleving der bijzondere voorwaarden hulp en steun te verlenen. Voorschriften tot nadere regeling van die bijstand en tot nadere aanwijzing van de instellingen en houders der inrichtingen of van de bijzondere ambtenaar en de in het vorige lid bedoelde persoon, die met het verlenen van die bijstand kunnen worden belast, worden vastgesteld bij besluit van de President.

Artikel 21 [10]

Nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden, wordt ten spoedigste vanwege het Openbaar Ministerie aan de veroordeelde een kennisgeving betekend, houdende de straf waartoe hij is veroordeeld en alle tot het in artikel 17 bedoelde bevel betrekkelijke beslissingen.

In ieder geval, waarin bijzondere voorwaarden zijn gesteld of waarin het Openbaar Ministerie dit bepaalt, geschiedt de betekening aan de veroordeelde in persoon; in andere gevallen geschiedt dit zoveel mogelijk.

Artikel 22 [11]

Indien de voorwaarden niet worden nageleefd, kan het Openbaar Ministerie daarvan aan de rechter, die het in artikel 17 bedoelde bevel heeft gegeven, kennisgeven, met zodanig voorstel als hij nodig zal oordelen. De kennisgeving dat door de veroordeelde opnieuw een strafbaar feit is begaan, geschiedt niet vóór de nieuwe uitspraak onherroepelijk is geworden. Het voorgaande lid is mede van toepassing, indien de veroordeelde vóór het einde van de proeftijd ter zake van een vóór het ingaan daarvan begaan strafbaar feit onherroepelijk wordt veroordeeld.

Artikel 23 [12]

De rechter, die het in artikel 17 bedoelde bevel heeft gegeven, kan, hetzij na ontvangst van een vordering van het Openbaar Ministerie, hetzij op het verzoek van de veroordeelde, [ 6 ]gedurende de proeftijd of gedurende de tijd, dat deze is geschorst, in de gestelde bijzondere voorwaarden of in de termijn waartoe deze in haar werking binnen de proeftijd zijn beperkt, wijziging brengen, deze voorwaarden opheffen, alsnog bijzondere voorwaarden stellen, een opdracht, als bedoeld in artikel 20 lid 2, geven, het verlenen van bijstand aan een ander dan degene die daarmede tevoren was belast, opdragen, de proeftijd verkorten of deze éénmaal verlengen. Die verlenging geschiedt voor ten hoogste de helft van de langste termijn waarop de proeftijd bepaald had kunnen worden.

Artikel 24 [13]

De rechter, die het in artikel 17 bedoelde bevel heeft gegeven, kan na ontvangst van een vordering van het Openbaar Ministerie, indien de voorwaarden niet worden nageleefd de veroordeelde zich misdraagt of deze vóór het einde van de proeftijd terzake van een vóór het ingaan daarvan begaan strafbaar feit onherroepelijk veroordeeld wordt, last tot tenuitvoerlegging geven of bepalen dat de veroordeelde van zijnentwege een waarschuwing zal worden toegediend. In het laatste geval bepaalt hij tevens de wijze waarop zulks zal moeten geschieden.

De last tot tenuitvoerleging kan niet meer worden gegeven, wanneer sedert het einde van de proeftijd een termijn van drie maanden is verstreken, tenzij de veroordeelde vóór de afloop daarvan terzake van een gedurende de proeftijd begaan strafbaar feit is vervolgd en de vervolging met een onherroepelijke veroordeling eindigt. Alsdan kan nog ter zake van het begaan van dat feit binnen drie maanden, nadat de veroordeling onherroepelijk is geworden, last tot tenuitvoerlegging worden gegeven.

Artikel 25 [14]

In de gevallen bij de artikelen 23 en 24 bedoeld, brengt het Openbaar Ministerie de zaak aan door de indiening van een met redenen omkleed voorstel. Is door de veroordeelde een verzoekschrift tot toepassing van artikel 23 tot de rechter gericht, dan dient het Openbaar Ministerie ten spoedigste, nadat dat verzoekschrift in zijn handen is gesteld, een met redenen omklede conclusie in.

Onmiddellijk na de indiening van de vordering of die conclusie bepaalt de rechter, tenzij de summiere kennisneming der stukken hem aanleiding geeft om de vordering of het verzoek buiten verdere behandeling te laten, een dag voor het onderzoek der zaak.

Het Openbaar Ministerie doet daarna ten spoedigste de veroordeelde en degene, die met het verlenen van bijstand is belast, tijdig tot bijwoning van het onderzoek oproepen, onder betekening van de vordering of conclusie.

Zowel het Openbaar Ministerie als de veroordeelde zijn bevoegd getuigen en deskundigen te doen dagvaarden om bij het onderzoek tegenwoordig te zijn. De rechter kan, al dan niet op verzoek van de veroordeelde, bevelen dat bepaalde personen door of vanwege het Openbaar Ministerie zullen worden gedagvaard.

De veroordeelde en degene, die met het verlenen van bijstand is belast, kunnen vóór de aanvang van het onderzoek van de stukken ter griffie kennis nemen. Hetzelfde geldt ten aanzien van een advocaat, indien deze verklaart tot de kennisneming door de veroordeelde te zijn gemachtigd of, ten aanzien van een bijzonder daartoe door de veroordeelde gemachtigde.

Artikel 26 [15]

Het onderzoek der zaak vindt plaats met gesloten deuren. Nochtans kan de veroordeelde die de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt of meerderjarig is, verzoeken dat het onderzoek in het openbaar zal plaats vinden. De rechter beslist of en in hoever aan dat [ 7 ]verzoek zal worden voldaan.Het Openbaar Ministerie is bij het onderzoek tegenwoordig en wordt terzake gehoord.

De veroordeelde en degene, die met het verlenen van bijstand is belast, kunnen bij het onderzoek tegenwoordig zijn en worden alsdan gehoord. De veroordeelde kan zich door een advocaat of door een bijzonder daartoe gemachtigde als raadsman doen bijstaan.

De bepalingen van de artikelen 253-257, 259, 260, 263 lid 1, 267, 268 lid 3, 271-283, 285-297, 301, 302, 305, 306 lid 1, 310-313 en 315 van het Wetboek van Strafvordering vinden overenkomstige toepassing.

De ingediende vorderingen, conclusies of verzoeken kunnen gedurende het onderzoek door het Openbaar Ministerie of door de veroordeelde worden gewijzigd.

De in het vierde lid van dit artikel genoemde artikelen vinden geen toepassing voor zover deze betrekking hebben op een getuige wiens identiteit niet of slechts ten dele blijkt.

Artikel 27 [16]

De beslissingen in de artikelen 23 en 24 bedoeld, alsmede die waarbij vorderingen of verzoeken tot toepassing van een dier artikelen worden afgewezen, zijn met redenen omkleed; zij zijn niet aan enig rechtsmiddel onderworpen.

Alleen indien de beslissing inhoudt last tot tenuitvoerlegging, wordt zij in het openbaar uitgesproken.

De inhoud der beslissing wordt onverwijld vanwege het Openbaar Ministerie betekend aan de veroordeelde, aan degene die met het verlenen van bijstand is belast, zomede aan degene die bij de beslissing daarvan wordt ontheven.

Artikel 28 [17]

De oproepingen, dagvaardingen en betekeningen, bedoeld in de artikelen 21, 25 en 27, vinden plaats op de voet van de betrekkelijke artikelen van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 29 [18]

De tot gevangenisstraf veroordeelde, alsmede de tot de doodstraf veroordeelde, voor wie de doodstraf door de President in gevangenisstraf is veranderd, kan, wanneer twee derde van zijn werkelijke straftijd en tevens ten minste negen maanden daarvan zijn verstreken, voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld. De tijd, die door de veroordeelde vóór de ten uitvoerlegging van de uitspraak in verzekering of in voorlopige hechtenis is doorgebracht, wordt onder de termijn begrepen. Ingeval de veroordeelde meerdere gevangenisstraffen achtereenvolgens moet ondergaan, worden zij ten deze als één straf aangemerkt.

Bij deze invrijheidstelling wordt tevens een proeftijd voor de veroordeelde bepaald en worden voorwaarden gesteld, waaraan deze gedurende de proeftijd zal moeten voldoen.

De proeftijd duurt een jaar langer dan het overblijvende gedeelte van de werkelijke straftijd van de veroordeelde doch ten minste twee jaren. Hij loopt niet gedurende de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen.

Artikel 30 [19]

Aan de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt als algemene voorwaarde verbonden dat de veroordeelde geen strafbaar feit zal begaan, noch zich op andere wijze zal misdragen.

Aan de voorwaardelijke invrijheidstelling kunnen bovendien bijzondere voorwaarden, het [ 8 ]gedrag van de veroordeelde betreffende, worden verbonden. Mede kan als bijzondere voorwaarde worden gesteld, dat de veroordeelde zich ter verpleging zal laten opnemen in een daarbij aan te wijzen inrichting. De bijzondere voorwaarden mogen de godsdienstige of staatkundige vrijheid niet beperken.

Met het toezicht op de naleving der voorwaarde is steeds het Openbaar Ministerie belast.

Op de naleving der voorwaarden kan bovendien een bijzonder toezicht in het leven worden geroepen. Gedurende de proeftijd kan worden bepaald, dat deze vóór het in artikel 29 bedoelde tijdstip zal eindigen, kan in de gestelde bijzondere voorwaarden wijziging worden gebracht, kunnen deze voorwaarden worden opgeheven, kunnen alsnog bijzondere voorwaarden worden gesteld, kan alsnog een bijzonder toezicht in het leven worden geroepen en kan het bijzondere toezicht aan een ander, dan degene die daarmede tevoren was belast, worden opgedragen.

Aan de voorwaardelijk in vrijheid gestelde wordt een verlofpas uitgereikt, waarin alle hem gestelde voorwaarden zijn uitgedrukt. Ingeval van toepassing van het voorgaande lid wordt hem een nieuwe verlofpas uitgereikt.

Artikel 31 [20]

De voorwaardelijke invrijheidstelling is herroepbaar in geval de veroordeelde gedurende de proeftijd handelt in strijd met de in zijn verlofpas uitgedrukte voorwaarden. Zij kan, indien een ernstig vermoeden van zodanig handelen bestaat, worden geschorst. Tevens is het mogelijk, om in dit geval gedurende de proeftijd in de gestelde bijzondere voorwaarden of in de termijn, waartoe deze in haar werking binnen de proeftijd zijn beperkt, wijzigingen aan te brengen, deze voorwaarden op te heffen, alsnog bijzondere voorwaarden te stellen, of de proeftijd eenmaal te verlengen; deze verlenging geschiedt voor ten hoogste de helft van de langste termijn, waarop de proeftijd bepaald had kunnen worden.

De tijd verlopen tussen een invrijheidstelling en een hervatting van de tenuitvoerlegging der straf wordt niet in rekening gebracht op de duur der straf.

De in het eerste lid bedoelde besluiten kunnen niet meer worden genomen, wanneer sedert het einde van de proeftijd een termijn van drie maanden is verstreken, tenzij de veroordeelde vóór de afloop daarvan terzake van een gedurende de proeftijd begaan strafbaar feit is vervolgd en de vervolging met een onherroepelijke veroordeling eindigt. Alsdan kan het besluit terzake van het begaan van dat feit nog binnen drie maanden, nadat de veroordeling onherroepelijk is geworden, worden genomen.

Artikel 32 [21]

Alle besluiten, uit de toepassing der artikelen 29 tot en met 31 voortvloeiende, worden, tenzij uit die artikelen anders blijkt, door de Minister van Justitie genomen, met inachtneming van de voorschriften ter uitvoering van artikel 39 gegeven.

Zolang de bevoegdheid tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling bestaat, kan de voorwaardelijk invrijheidgestelde, ten aanzien van wie een redelijk vermoeden bestaat, dat hij gedurende de proeftijd in strijd heeft gehandeld met de in zijn verlofpas uitgedrukte voorwaarden, op bevel van het Openbaar Ministerie en buiten Paramaribo ook door de DistrictsCommissaris van het district, waar hij zich bevindt, in het belang der openbare orde worden aangehouden, onder verplichting om daarvan onverwijld kennis te geven aan de Minister van Justitie. Is de aanhouding bevolen door een ander dan het Openbaar Ministerie, dan geschiedt de kennisgeving aan de Minister van Justitie door diens tussenkomst.

De aanhouding is gedurende ten hoogste dertig dagen van kracht. Volgt in aansluiting aan de aanhouding een schorsing of een herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, dan wordt de tenuitvoerlegging der straf geacht hervat te zijn op de dag der aanhouding. [ 9 ]

Artikel 33 [22]

Het formulier der verlofpassen en de verdere voorschriften ter uitvoering van de artikelen 29-32 worden vastgesteld door de Minister.

Artikel 34 [23]

De duur der hechtenis is ten minste een dag en ten hoogste een jaar.

Zij kan voor ten hoogste een jaar en vier maanden worden opgelegd in de gevallen waarin wegens strafverhoging ter zake van samenloop van misdrijven, herhaling van misdrijf of het bepaalde bij artikel 69, de tijd van een jaar wordt overschreden.

Zij kan in geen geval de tijd van een jaar en vier maanden te boven gaan, behoudens in het geval van vervangende hechtenis ingevolge artikel 40a.

Artikel 35 [24]

Artikel 14 is van toepassing bij veroordeling tot hechtenis, daaronder begrepen die waaronder geldboete vervangen wordt.

Artikel 36 [25]

Hechtenis wordt in de regel in gemeenschap ondergaan.

De Minister van Justitie en Politie kan de veroordeelde, op diens verzoek, vergunnen de hechtenis in afzondering te ondergaan.

Artikel 37 [26]

De tot hechtenis veroordeelde houdt zich, voorzover artikel 35 niet op hem is toegepast, bezig met zodanige arbeid als hij verkiest, behoudens de voorschriften van orde en tucht ter uitvoering van artikel 39 gegeven.

Wanneer hij in gebreke blijft zich met enige arbeid bezig te houden, kan hij onderworpen worden aan de bepaling van artikel 16. Hij kan echter niet tot het volgen van onderwijs worden verplicht.

Artikel 38

De duur der tijdelijke gevangenisstraf en der hechtenis wordt in de rechterlijke uitspraak aangewezen in dagen, weken, maanden en jaren, niet in gedeelten daarvan.

Artikel 39 [27]

De indeling en het beheer van, het regiem en de orde en tucht in en de verdeling van de gedetineerden over de penitentiaire inrichtingen en de huizen van bewaring, de arbeid en de bestemming van de opbrengst van de verplichte arbeid, het onderwijs, de geestelijke en maatschappelijke verzorging en de ontwikkeling en ontspanning worden, naar beginselen bij wet te stellen, bij of krachtens staatsbesluit geregeld.

[ 10 ]

Artikel 40 [28]

Het bedrag der geldboete is ten minste vijftig cents en voor een minderjarige persoon, die tijdens de uitspraak van het eindvonnis in eerste aanleg de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, ten hoogste negentig gulden, behoudens het geval dat artikel 58 wordt toegepast.

De geldboete moet worden betaald binnen de termijn door de ambtenaar in wiens naam de tenuitvoerlegging van het vonnis geschiedt, te stellen.

Bij gebreke van volledige betaling binnen deze termijn wordt de niet betaalde boete of het niet betaalde deel van de boete, indien de omstandigheden zulks toelaten, op de goederen en inkomsten van de veroordeelde verhaald.

Voor zover ook verhaal achterwege blijft, wordt de noch betaalde, noch verhaalde boete of het noch betaalde, noch verhaalde gedeelte vervangen door hechtenis, en ten aanzien van een minderjarige persoon, als bedoeld in het eerste lid, door ter beschikkingstelling van het Bestuur.

De duur der vervangende hechtenis of gevangenisstraf is ten minste een dag en ten hoogste zes maanden; die van de vervangende voorziening in de opvoeding ten minste een week en ten hoogste een maand.

Het maximum, in het voorgaande lid genoemd, mag met een derde worden overschreden in de gevallen, waarin wegens samenloop, herhaling of het bepaalde bij artikel 69 het maximum van de geldboete wordt verhoogd.

De duur van de vervangende straf wordt in de rechterlijke uitspraak bepaald voor het geval, dat de geldboete in haar geheel door vrijheidsstraf of voorziening in de opvoeding moet worden vervangen. De duur wordt in gehele dagen, weken of maanden vastgesteld. Afgezien van het minimum van een week voor vervangende voorziening in de opvoeding mag niet meer dan een dag voor elke halve gulden van de geldboete worden opgelegd.

Moet een gedeelte van de boete door vrijheidsstraf of voorziening in de opvoeding worden vervangen, zo vermindert, behoudens het minimum genoemd in het vijfde lid, de duur van de vervangende straf of voorziening in de opvoeding naar evenredigheid. Een gedeelte van een dag wordt als een gehele dag ten uitvoer gelegd.

De veroordeelde is ook nog na afloop van de termijn, bedoeld in het tweede lid, bevoegd door betaling van een verhoogd bedrag verhaal op zijn goederen en inkomsten of tenuitvoerlegging van vervangende straf of voorziening in de opvoeding te voorkomen of, zijn zij reeds aangevangen, te stuiten. Dit verhoogd bedrag is gelijk aan het bij afloop van de termijn nog verschuldigde bedrag, vermeerderd met een vijfde, doch ten minste met een gulden. Betaling van een deel van het verhoogd bedrag vermindert het te verhalen of door vrijheidsstraf of voorziening in de opvoeding te vervangen bedrag naar evenredigheid.

Indien de veroordeelde een rechtspersoon is, vindt het voorgaande geen toepassing; artikel 76 lid 3, is niet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 40a [29]

1.Bij de uitspraak of beschikking waarbij de verplichting is opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, beveelt de rechter voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast.
2.De vervangende hechtenis op grond van dit artikel op te leggen kan op ten hoogste zes jaren worden bepaald.
3.De duur van deze vervangende hechtenis wordt niet verminderd door het voldoen van slechts een gedeelte van het verschuldigde bedrag.
[ 11 ]

Artikel 40b [30]

Op de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis is het bepaalde in artikel 29 niet van toepassing.

Artikel 41 [31]

In geval van schuldigverklaring aan een strafbaar feit, ter zake waarvan de rechter, bij toepassing van vrijheidsstraf, als hoofdstraf gevangenisstraf van niet meer dan drie maanden of hechtenis zou hebben opgelegd, kan hij:

1o, indien op het feit niet tevens geldboete is gesteld, niettemin geldboete opleggen;

2o, indien op het feit tevens geldboete is gesteld, doch oplegging ook van het maximum der geldboete niet voldoende zou zijn, een hogere geldboete opleggen.

De ingevolge het eerste lid op te leggen geldboete bedraagt ten hoogste vijf duizend gulden bij feiten, waarop gevangenisstraf van niet meer dan drie maanden of hechtenis is gesteld en ten hoogste tien duizend gulden bij feiten, waarop gevangenisstraf van meer dan drie maanden is gesteld.

Het bepaalde in het eerste en tweede lid blijft buiten toepassing, indien op het feit gevangenisstraf van meer dan zes jaren is gesteld.

Artikel 42

Bevindt de veroordeelde, die hechtenis moet ondergaan, zich in een gesticht uitsluitend bestemd tot de uitvoering van gevangenisstraf dan kan op zijn verzoek de hechtenis terstond na het eindigen der gevangenisstraf in dat gesticht worden ondergaan, zonder daardoor van aard te veranderen.

Artikel 43

De gevangenisstraf en de hechtenis gaan in op de dag der tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak, voor zoveel elk dezer straffen betreft.

Artikel 414 [32]

Bij de rechterlijke uitspraak kan worden bepaald dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van die uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde tijdelijke gevangenisstraf, hechtenis of geldboete geheel of gedeeltelijk zal worden in mindering gebracht; wat de geldboete betreft volgens de maatstaf in de uitspraak te bepalen.

De bepaling van dit artikel is ook toepasselijk ingeval, bij gelijktijdige vervolging wegens meerdere feiten, de veroordeling wordt uitgesproken ter zake van een ander feit dan waarvoor de veroordeelde zich voorlopig in verzekerde bewaring bevindt.

Artikel 45 [33]

De straf van berisping bestaat in een vermanende toespraak tot de veroordeelde, in verband met het gepleegde feit.

Artikel 46

De rechten waarvan de schuldige, in de bij dit Wetboek of bij een andere wet bepaalde [ 12 ]gevallen, bij rechterlijke uitspraak kan worden ontzet, zijn:

1o, het bekleden van ambten of van bepaalde ambten;

2o, het dienen bij de gewapende macht;

3o, het kiezen en de verkiesbaarheid bij krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezingen;

4o, het zijn van raadsman of gerechtelijk bewindvoerder;

5o, de uitoefening van bepaalde beroepen.

Ontzetting van voor hun leven aangestelde leden der rechterlijke macht of andere ambtenaren, geschiedt, ten opzichte van het ambt waartoe zij aldus zijn aangesteld, alleen, in de gevallen en op de wijze bij wet bepaald.

Artikel 47

Ontzetting van het recht om ambten of bepaalde ambten te bekleden en bij de gewapende macht te dienen kan, behalve in de gevallen in het Tweede Boek omschreven, worden uitgesproken bij veroordeling wegens enig ambtsmisdrijf of wegens enig misdrijf waardoor de schuldige een bijzondere ambtsplicht schond of waarbij hij gebruik maakte van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken.

Artikel 48

Wanneer ontzetting van rechten wordt uitgesproken, bepaalt de rechter de duur als volgt:

1o, bij veroordeling tot de doodstraf of tot levenslange gevangenisstraf, voor het leven;

2o, bij veroordeling tot tijdelijke gevangenisstraf of tot hechtenis, voor een tijd de duur der hoofdstraf ten minste twee en ten hoogste vijf jaren te boven gaande;

3o, bij veroordeling tot geldboete voor een tijd van ten minste twee en ten hoogste vijf jaren.

De straf gaat in op de dag waarop de rechterlijke uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd.

Artikel 49 [34]

In de bij of krachtens wet bepaalde gevallen kan de rechter gelasten, dat de veroordeelde in een staatswerkinrichting wordt geplaatst voor ten minste drie maanden en ten hoogste drie jaren.

De bepalingen der artikelen 16, 29-33, 38 en 39 vinden ten aanzien van de straf van plaatsing in een staatswerkinrichting overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat plaatsingen in een staatswerkinrichtnig als achtereenvolgens worden aangemerkt, indien zij alleen door hechtenis worden onderbroken.

Indien als hoofdstraf vrijheidsstraf is opgelegd, gaat de bijkomende straf in op de dag, waarop de hoofdstraf eindigt.

Artikel 49a [35]

Ingeval van veroordeling terzake van overtreding van de Opiumwet (G.B. 1955 no. 91) kan de rechter, indien hij zulks in het belang van de veroordeelde acht, deze ter beschikking van de regering stellen teneinde van regeringswege te worden verpleegd.

Artikel 50 [36]

Verbeurdverklaring kan worden uitgesproken bij veroordeling wegens enig strafbaar feit. [ 13 ]

Artikel 50a [37]

1. Vatbaar voor verbeurdverklaring zijn:
a, voorwerpen die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit zijn verkregen;
b, voorwerpen met betrekking tot welke het feit is begaan;
c, voorwerpen met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;
d, voorwerpen met behulp van welke de opsporing van het feit is belemmerd;
e, voorwerpen die tot het begaan van het feit zijn vervaardigd of bestemd;
f, zakelijke rechten op of persoonlijke rechten ten aanzien van de onder a tot en met e bedoelde voorwerpen
2.Voorwerpen als bedoeld in lid 1 onder a tot en met e die ten tijde van de terechtzitting niet aan de veroordeelde toebehoren kunnen alleen verbeurd worden verklaard, indien:
a, degene aan wie zij toebehoren op het moment waarop hij de voorwerpen kreeg dan wel, indien dat tijdstip later is, het moment waarop het strafbare feit begaan werd bekend was met hun verkrijging door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden, of
b, niet kan worden vastgesteld aan wie zij toebehoren
3. Rechten als bedoeld in lid 1 onder f, die niet aan de veroordeelde toebehoren kunnen alleen verbeurd worden verklaard, indien degene aan wie zij toebehoren op het moment waarop hij de rechten verwierf dan wel, indien dat tijdstip later is, het moment waarop het strafbare feit begaan werd bekend was met de verkrijging van de voorwerpen waarop of ten aanzien waarvan deze rechten bestaan door middel van het strafbare feit, of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden.
4.Onder voorwerpen worden begrepen alle vermogensbestanddelen, zoals roerende en onroerende goederen, alsmede zakelijke en persoonlijke rechten.
5.De verbeurdverklaring van een voorwerp sluit de verbeurdverklaring van daarbij behorende rechten in, tenzij de rechter anders bepaalt.

Artikel 50b [38]

In de verbeurdverklaring van een voorwerp is begrepen de verpakking, tenzij de rechter het tegendeel bepaalt.

Artikel 50c [39]

1.Bij de verbeurdverklaring van voorwerpen kan de rechter voor het geval waarin de verbeurdverklaarde voorwerpen meer zouden opbrengen dan een in de uitspraak vastgesteld bedrag, bevelen dat het verschil wordt vergoed.
[ 14 ]
2.De rechter kent een vergoeding, als bedoeld in lid 1, of een geldelijke tegemoetkoming toe wanneer dit nodig is om te voorkomen dat de verdachte, of een ander aan wie de verbeurdverklaarde voorwerpen toebehoren, onevenredig zou worden getroffen.
3.De rechter bepaalt aan wie het bedrag van de vergoeding of tegemoetkoming wordt uitbetaald; zulks laat ieders recht op dit bedrag onverlet.

Artikel 51 [40]

Bij in- of vervoer van goederen in strijd met de belastingwetten door een persoon beneden de leeftijd van achttien jaren kan de rechter, ook indien op de schuldige artikel 56 wordt toegepast, op vordering van de met de vervolging belaste ambtenaar de verbeurdverklaring van de aangehaalde goederen uitspreken.

Artikel 52 [41]

Niet in beslaggenomen voorwerpen worden, bij verbeurdverklaring, in de uitspraak op een bepaald geldelijk bedrag geschat. De voorwerpen moeten in dit geval worden uitgeleverd, of de geschatte waarde moet worden betaald, binnen de termijn door de ambtenaar in wiens naam de tenuitvoerlegging van het vonnis geschiedt, te stellen. Bij gebreke van het een en het ander wordt vervangende vrijheidsstraf of voorziening in de opvoeding ten uitvoer gelegd. De artikelen 40, vierde en vijfde en zevende tot en met negende lid, en 42 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat te allen tijde ook algehele bevrijding mogelijk is door uitlevering alsnog van alle verbeurdverklaarde voorwerpen.

Artikel 53 [42]

Alle kosten van gevangenisstraf, hechtenis en plaatsing in een staatswerkinrichting komen ten laste, alle opbrengst van geldboeten en verbeurdverklaringen ten bate van de Staatskas.

Artikel 54 [43]

In de gevallen waarin de rechter krachtens de wet de openbaarmaking zijner uitspraak gelast, bepaalt hij tevens de wijze waarop aan die last uitvoering wordt gegeven. De kosten van openbaarmaking worden in de uitspraak op een bepaald bedrag geschat. Dit bedrag moet door de veroordeelde worden betaald binnen de termijn door de ambtenaar, in wiens naam de tenuitvoerlegging van het vonnis geschiedt, te stellen. Bij gebreke van betaling wordt vervangende vrijheidsstraf ten uitvoer gelegd. De artikelen 40, vierde en vijfde en zevende tot en met negende lid, en 42 zijn van overeenkomstige toepassing.

 

TWEEDE AFDELING [44]

[ 15 ]

Artikel 54a [45]

Alle kosten van tenuitvoerlegging van de in deze afdeling bedoelde maatregelen, met uitzondering van de kosten van het verhaal, de invorderingskosten daaronder begrepen, komen ten laste van, al hetgeen door die tenuitvoerlegging wordt verkregen komt ten bate van de staat.

Artikel 54b [46]

1. Onttrekking aan het verkeer en de verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden uitgesproken:

1e. bij de rechterlijke einduitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;

2e. bij een andere rechterlijke einduitspraak waarbij wordt vastgesteld dat een strafbaar feit is begaan;

3e. bij een afzonderlijke rechterlijke beschikking op vordering van het openbaar ministerie waarbij wordt vastgesteld dat een strafbaar feit is begaan.

2. Deze maatregelen kunnen tezamen met straffen en met andere maatregelen worden opgelegd.

3. De verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel mag alleen bij afzonderlijke beschikking worden opgelegd als een strafrechtelijk f inancieel onderzoek tegen de betrokkene aan de vordering is voorafgegaan dat uiterlijk zes maanden voor de vordering is afgesloten.


Artikel 54c [47]

1. Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn alle in beslag genomen voorwerpen:

1e. die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het feit zijn verkregen;

2e. met betrekking tot welke het feit is begaan;

3e. met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;

4e. met behulp van welke de opsporing van het feit is belemmerd;

5e. die tot het begaan van het feit zijn vervaardigd of bestemd,een en ander voor zover zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

2. Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn bovendien de aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetrof-fen, doch alleen indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.

3. De artikelen 50b en 50c zijn van overeenkomstige toepassing. [ 16 ]

 

Artikel 54d [48]

1. De verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel kan aan iemand worden opgelegd indien en voorzover wederrechtelijk voordeel is verkregen door middel van of uit de baten van een strafbaar feit waarvan de rechter bewezen acht dat hij het heeft begaan.

2. Indien op grond van het eerste lid een verplichting tot betaling wordt opgelegd kan deze tevens betrekking hebben op voordeel dat is verkregen door middel van of uit de baten van andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door hem zijn begaan.

3. Indien op het in het eerste lid bedoelde feit een maximale geldboete is gesteld van f. 100.000.- of meer, kan de opgelegde verplichting tot betaling betrekking hebben op alle voordeel waarvan aannemelijk is dat de verdachte het op enigerlei wijze wederrechtelijk heeft verkregen.

4. De rechter stelt het bedrag vast waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat; onder voordeel is besparing van kosten begrepen; aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen worden op het voordeel in mindering gebracht.

5. De rechter kan het te betalen bedrag lager vaststellen dan het geschatte voordeel; rekening wordt gehouden met in eerdere rechterlijke beslissingen opgelegde verplichtingen tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

  1. Gew. bij S.B. 2002 no. 67.
  2. Gew. bij G.B. 1944 no. 176. G.B. 1945 no. 108. S.B. 1984 no. 17.
  3. Gew. bij S.B. 1979 no. 21.
  4. Gew, bij G.B. 1953 no. 67.
  5. Gew, bij S.B. 1979 no. 21.
  6. Ingev, bij G.B. 1937 no. 1; Gew, bij G.B. 1943 no. 20. G.B. 1970 no. 39.
  7. Ingev. bij G.B. 1937 no. 1; Gew, bij G.B. 1970 no. 39.
  8. Ingev, bij G.B. 1937 no. 1.
  9. Ingev, bij G.B. 1937 no. 1; Gew, bij S.B. 1984 no. 17.
  10. Ingev, bij G.B. 1937 no. 1; Gew, bij G.B. 1938 no. 37. G.B. 1970 no. 39; Zie Verbeterblad G.B. 1970 no. 71; Gew, bij S.B. 1984 no. 17.
  11. Ingev, bij G.B. 1937 no. 1; Gew, bij S.B. 1984 no. 17.
  12. Ingev, bij G.B. 1937 no. 1; Gew, bij G.B. 1970 no. 39. S.B. 1984 no. 17.
  13. Ingev, bij G.B. 1937 no. 1; Gew, bij G.B. 1970 no. 39. S.B. 1984 no. 17.
  14. Ingev, bij G.B. 1937 no. 1; Gew, bij G.B. 1938 no. 37. S.B. 1984 no. 17.
  15. Ingev, bij G.B. 1937 no. 1; Gew, bij S.B. 1984 no. 17. S.B. 2002 no. 70.
  16. Ingev, bij G.B. 1937 no. 1; Gew, bij G.B. 1938 no. 37. S.B. 1984 no. 17.
  17. Ingev, bij G.B. 1938 no. 37; Gew, bij G.B. 1939 no. 69. S.B. 1984 no. 17.
  18. Gew, bij G.B. 1926 no. 42. G.B. 1939 no. 68. S.B. 1980 no. 116.
  19. Ingev, bij G.B. 1926 no. 42; Gew, bij G.B. 1939 no. 68. G.B. 1944 no. 177. G.B. 1970 no. 39. S.B. 1984 no. 17.
  20. Ingev, bij G.B. 1926 no. 42; Gew, bij G.B. 1939 no. 68. S.B. 1980 no. 116.
  21. Gew, bij G.B. 1926 no. 42. G.B. 1939 no. 68. S.B. 1980 no. 116. S.B. 1984 no. 17.
  22. Gew. bij G.B. 1926 no. 42, S.B. 1979 no. 21, S.B. 1984 no. 17.
  23. 30 Gew. bij S.B. 2002 no. 67.
  24. Gew. bij G.B. 1944 no. 177, S.B. 1984 no. 17.
  25. Gew. bij S.B. 1979 no. 21.
  26. Gew. bij S.B. 1979 no. 21.
  27. Gew. bij S.B. 1979 no. 21.
  28. Gew, bij 1926 no. 42. G.B. 1926 no. 100. G.B. 1935 no. 42. G.B. 1945 no. 108. S.B. 2002 no. 68.
  29. Ingev, bij S.B. 2002 no. 67.
  30. Ingev, bij S.B. 2002 no. 67.
  31. Ingev, bij G.B. 1926 no. 100; Gew, en vernummerd bij G.B. 1935 no. 42.
  32. Gew, bij G.B. 1926 no. 100. G.B. 1935 no. 42. S.B. 1984 no. 17.
  33. Ingev, bij G.B. 1945 no. 108.
  34. Ingev, bij G.B. 1944 no. 176; Gew, bij G.B. 1945 no. 108. S.B. 1984 no. 17.
  35. Ingev, bij S.B. 1980 no. 67; De Opiumwet vervalt bij de inwerkingtreding van de Wet Verdovende Middelen (S.B. 1998 no. 14).
  36. Gew, bij G.B. 1945 no. 108. S.B. 2002 no. 67. Zie Verbeterblad G.B. 1945 no. 108.
  37. Ingev, bij S.B. 2002 no. 67.
  38. Ingev, bij S.B. 2002 no. 67.
  39. Ingev, bij S.B. 2002 no. 67.
  40. Ingev, bij G.B. 1945 no. 108.
  41. Gew, bij G.B. 1926 no. 42. G.B. 1935 no. 42. G.B. 1945 no. 108.
  42. Gew, bij G.B. 1939 no. 67. G.B. 1944 no. 176. S.B. 1984 no. 17.
  43. Gew, bij G.B. 1938 no. 37. G.B. 1939 no. 67.
  44. Ingev, bij S.B. 2002 no. 67.
  45. Ingev. bij S.B. 2002 no. 67.
  46. Ingev. bij S.B. 2002 no. 67.
  47. Ingev. bij S.B. 2002. no. 67.
  48. Ingev, bij S.B. 2002 no. 67.