Keulemans Onze vogels 1 (1869)/52
← 51 | Onze vogels in huis en tuin, deel 1 door John Gerrard Keulemans
52. De Californië-Patrijs |
53 → |
ORTYX CALIFORNICUS.
Wij zouden ons onder den naam „Californië-Patrijs" alligt een vogel voorstellen, die uit Californië afkomstig is en tot het geslacht Patrijzen behoort. Dit is echter het geval niet: de onder dezen naam bekende vogel komt hoofdzakelijk in Chili voor; in Californië daarentegen is hij veel zeldzamer, dan eene daaraan verwante soort, die grooter en bruiner is en eene lange neêrhangende kuif heeft. Hoewel hij dus eigenlijk geen Patrijs kan genoemd worden, bezit hij toch vele eigenschappen, die hem regt op dezen geslachtsnaam geven; in andere opzigten echter, vooral door zijn langeren staart, wijkt hij van de eigenlijke Patrijzen af.
Deze vogelsoort is zeer kenbaar aan de zonderlinge kuif, die bij het mannetje (den Haan) den bovenkop versiert. Deze kuif, meestal uit zes vederen bestaande, is naar voren gerigt en kan door den vogel naar verkiezing voor- of achterwaarts bewogen worden. In de rust helt zij meestal achterover, en wanneer de vogel den kop neerbuigt, volgt zij ook deze beweging. De zes vederen, waaruit dit hoofdsieraad bestaat, zijn allen bijna even groot en staan in twee rijen achter elkaêr: de kleinste voor-, de grootste achteraan. Bij deze vederen rigt zich de vlag niet zijdelings, maar opwaarts, zoodat zij zaamgevouwen is, en wel in dier voege, dat de drie veêren in elkander sluiten en zoodoende ééne partij uitmaken. Wanneer het mannetje „pronkt", spreidt het zijne kuif geheel uit, waardoor iedere veêr afzonderlijk zigtbaar wordt, hetgeen den vogel een nog fraaijer en zonderlinger voorkomen geeft. Gewoonlijk echter merkt men de regelmaat in het dragen dier veêren niet op, daar zij door de bewegingen des vogels meestal in de war raken.
Even als de kuif, zijn ook de nekvederen wel waard, iets meer van nabij beschouwd te worden. Weinigen, zelfs weinig natuurkundigen, hebben opgemerkt, [ 176 ]dat de witte stipjes aan den hals slechts de helft eener veder vertegenwoordigen. Althans zijn in de meeste afbeeldingen de vederen als puntig voorgesteld, doch ten onregte: elk vedertje toch heeft twee ronde puntjes, ieder van eene witte vlek voorzien, terwijl de schacht korter is dan de vlag, die zich in twee einden verdeelt. Wanneer nu de nekvederen niet buiten hare ligging geraken, vertoonen zij alleen de puntjes, en niet de schacht; vandaar dat men, door den schijn misleid, den vogel puntige nekvederen heeft toegeschreven.
Men kan het wijfje (de Hen) gemakkelijk onderscheiden, doordien zij geene kuif, maar slechts eenige uitstekende vedertjes heeft en fletser van kleur is, en vooral doordien bij haar de keel en wangen graauw, in plaats van zwart zijn; ook is zij meestal iets kleiner dan de Haan.
In den vrijen staat leeft de Californië-Patrijs zoowel op de bergen als in vlakten en in lage struiken; bij voorkeur vertoeft hij in zonnige streken en op droogen en harden grond; hij vliegt snel, doch kort, en heeft in zijne levenswijze veel overeenkomst met onzen Patrijs (Perdix cinerea). Men treft deze vogelsoort steeds gepaard aan en niet, zoo als vele andere hoendervogels, in polygamie levende. De Haan laat tegen den paartijd een zacht blaffend geluid, de Hen eenige zacht klinkende toonen hooren.
In onze tuinen bekleedt deze vogel tegenwoordig eene voorname plaats, hoewel hij niet veelvuldig in gevangen staat wordt aangetroffen. Hij verdraagt de koude tamelijk goed en teelt in den zomer gemakkelijk voort.
De kooijen of volières behoeven niet bijzonder hoog, doch dienen wel droog en vooral van kiezelzand voorzien te zijn. In het voorjaar mogen de daarin aanwezige vogels veel zomerwarmte hebben, hetgeen vooral voor de jongen noodzakelijk is; voor de ouden is het daarentegen beter, hen gedurende het warmste van den zomer in de schaduw te plaatsen.
Wanneer men in April en Mei een weinig hooi of andere zachte zelfstandigheid in de volière aanbrengt, zal het gepaarde wijfje daarvan een eenvoudig nest maken; bij gemis daarvan zal zij hare vijf à acht eijeren in eene uitgekrabde holte in het zand leggen; neemt men die eijeren weg, dan blijft de Hen dikwijls den geheelen zomer doorleggen, zoodat men van ééne Hen achtereenvolgens ongeveer vijftig eijeren verkrijgen kan. Deze eijeren zijn iets kleiner dan die van den gewonen Patrijs, vuil geelachtig met roode spikkels, die gelijkmatig [ 177 ]de geheele schaal bedekken, en zoo digt op elkander staan, dat het ei, op eenigen afstand gezien, geheel roestrood schijnt.
Men laat het broeijen niet aan de Hen zelve, maar aan Krielkippen over, en wel omdat de Haan dikwijls het nest vernielt, of, door overgroote natuurdrift, de Hen niet in vrede laat broeijen.
De jongen, die na ongeveer drie weken broeijens uitkomen, zijn bijzonder klein: hun ligchaam is niet grooter dan eene hazelnoot; evenwel kunnen zij reeds weinige oogenblikken na de geboorte loopen. Zij hebben aanvankelijk eene geelachtige tint met donkere strepen langs den rug, en krijgen vervolgens hetzelfde vederkleed als hunne moeder. De jonge Hanen krijgen eerst in het volgende jaar de volkomen kuif, alsmede de zwarte kleur aan nek en wangen.
Men geeft dezen vogel in de kooi boekweit, havergort, brood en eenig groen, zoo als koolbladeren, en in het voorjaar wat hennepzaad; de jongen moeten veel miereneijeren en later meelwormen eten, willen zij groot kunnen worden; want bij gemis aan insecten-voeder sterven zij spoedig of blijven zij klein en ziekelijk.
De Californië-Patrijzen verschillen onderling dikwijls in grootte en in helderheid van kleur, hetgeen toe te schrijven is aan de wijze, waarop de vogel gehouden wordt; de gezonde voorwerpen zullen steeds grooter en fraaijer van kleur zijn, dan die, welke, onder minder goede omstandigheden grootgebragt of gehouden, ziekelijk zijn. Andere variëteiten in kleur worden voor 't overige bij dezen vogel zelden aangetroffen.